Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1970
(1970)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd2. Verslag van de staat der Maatschappij en haar belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het jaar 1969/70Op 1 juni 1970 bedroeg het aantal leden 965, waaronder 3 ereleden en 9 begunstigers. Hiervan woonden er 711 in Nederland, 126 in België, 59 in Zuid-Afrika en 69 in andere landen van Europa of in andere werelddelen. Door overlijden verloren wij dit jaar 24 leden, waaronder ons oudste erelid Stijn Streuvels, die reeds in 1901 tot lid van onze Maatschappij werd gekozen. Voor het lidmaatschap bedankten 27 leden. De door de jaarvergadering-1969 gekozen leden namen hun benoeming aan, behalve de heren Bert van Aerschot en Julien Weverbergh, terwijl Mevr. Lia Timmermans en de heer Ban Cami geen antwoord gaven. De door de jaarvergadering-1968 gekozen auteur Raoul Chapkis en de door het bestuur in 1968 benoemde Zuid-Afrikaanse schrijver André P. Brink namen alsnog hun benoeming aan. Door het bestuur werden tot lid benoemd: Mevrouw I.S. Henriksson en de heren J.C. ten Berge, J. Bernlef, R.P. Botha, E. Braches, M.C. Brandt, D.H. Couvée, A.C. Honders, L. de Jong, Rutger Kopland, G. Kouwenaar, A. Morriën, Hugo Pos, G.G.A.M. Pijnenborg, B.A. Sijes en W. van Zeist. Behalve de heren Bernlef, Brandt, Couvée en Van Zeist, die niet voor het lidmaatschap in aanmerking wensten te komen, namen zij hun benoeming aan. De door de jaarvergadering-1969 gekozen nieuwe leden in het bestuur en in de vaste commissies verklaarden zich bereid de opengevallen plaatsen in te nemen. Het bestuur vergaderde zeven maal onder voorzitterschap van de heer H.A. Gomperts. Tot ondervoorzitter werd benoemd de heer G. Borgers en tot plaatsvervangend bibliothecaris de heer E. Braches. De Noordelijke Afdeling werd vertegenwoordigd door zijn secretaris, de heer A.F. | |
[pagina 214]
| |
Mellink, terwijl ook de secretaris van de Contactcommissie voor België, de heer J. de Roek, driemaal een vergadering bijwoonde. Het zou overbodig zijn te vermelden, dat de secretaris in dit seizoen vijf maanden aan huis gebonden was, als dat niet de oorzaak was geworden van het feit dat er geen contact met leden van de Zuid-Oostelijke afdeling en te weinig persoonlijk contact met de Contactcommissie voor België is geweest. Wij zijn daarom de heer De Roek bijzonder dankbaar voor het werk dat hij reeds in het belang van onze Maatschappij gedaan heeft. Onze oprechte dank gaat ook uit naar de heer Jan Ploeger, die op zo uitmuntende wijze de belangen van onze Maatschappij in Zuid-Afrika behartigt. De commissie voor het jaarboek hoopt spoedig de achterstand in de publikatie van de jaarboeken te hebben ingelopen. Het jaarboek 1967/68 is ter perse, terwijl het jaarboek 1968/69 vóór het einde van dit jaar zal verschijnen. De reeksen ‘Klassieken uit de Nederlandse letterkunde’ en ‘Zwolse drukken en herdrukken’ die voor de Maatschappij worden uitgegeven door W.E.J. Tjeenk Willink N.V. te Zwolle, werden regelmatig voortgezet. Zowel redaktie als uitgever verdienen een woord van lof en van waardering. Verheugend is bovendien dat telkens weer leden gebruik maakten van de korting van 20% die de leden wordt verleend, als zij delen uit genoemde reeksen via het secretariaat bestellen. Over de financiën behoeft ook ditmaal niet veel gezegd te worden. Bijzonder dankbaar zijn wij voor de steun die wij van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en van Curatoren der Rijksuniversiteit te Leiden mogen ondervinden. De medewerking die wij van hen ondervinden legt ons de plicht op er zorg voor te dragen dat onze financiële toestand gezond blijft. In het jaar vóór het eeuwfeest werd opgemerkt dat er, behalve de viering van het 200-jarig bestaan, nòg twee problemen waren: de ontmoedigende toestand van de financiën en de toekomst van de Maatschappij. Het eeuwfeest is gevierd, de financiële positie is gezond en de toekomst van onze Maatschappij heeft een nieuw ‘vertrekpunt’ gevonden in het, reeds in het vorig verslag genoemde, pre-advies van de ‘vernieuwingscommissie’ en in de herziening van de Wet. De herziene tekst werd vastgesteld in de daartoe uitgeschreven buitengewone jaarvergadering op 29 november 1969. De commissie die deze herziening voorbereidde, bestaande uit de heer J.R. de Groot (voorzitter), mevr. A. Versprille en | |
[pagina 215]
| |
de heren J. Gerritsen en P.J. Meertens, verdient onze oprechte dank. Het komt er nu op aan nieuwe taken gestalte te geven en reeds bestaande ‘opdrachten’ aan te passen aan de eisen van deze tijd. Tot de nieuwe taken behoort o.a. de instelling van een wetenschappelijk bureau. Als bijlage bij dit verslag zenden wij U een afschrift van twee brieven, die wij hierover aan het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen zonden. (Zie bijlage 1 en 2). Op blz. 2 vindt U de mededeling: ‘wij zijn van plan vóór het einde van dit jaar een uitvoerige inventaris op te laten stellen ...’ In verband daarmee vroegen wij aan de Rijkscommissie van advies inzake opdrachten op het gebied der literatuurhistorie of zij de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk willen adviseren, iemand opdracht te geven een dergelijke inventaris, liefst met een prioriteitenschema, op te stellen. Tot de reeds bestaande ‘opdrachten’ behoren de maandvergaderingen. Die van november 1969, januari 1970, maart 1970 en april 1970 werden gehouden in de Dousa-kamer van de Leidse Universiteitsbibliotheek. Achtereenvolgens spraken de heer H. van de Waal over ‘Rembrandt en Purim’; de heer A.W. Willemsen over ‘De Vlaamse Beweging in de Belgische politieke en maatschappelijke structuur’ en de heer G. Borgers over ‘Poëtiek en praktijk bij Paul van Ostaijen’. In de vergadering van april werd de gang van zaken op de jaarvergadering voorbereid. Een ‘nieuwe stijl’ vertoonden de overige maandvergaderingen, die alle in Amsterdam werden gehouden in samenwerking met de V.P.R.O.-televisie (met uitzondering van de februari-vergadering) en met H.E.L.I.O.S. (Vereniging der studenten in de Nederlandse letteren aan de Universiteit van Amsterdam). Het seizoen werd op 23 oktober 1969 geopend met een bijeenkomst, in de Allerheiligste Hartkerk in de Vondelstraat te Amsterdam, rond de met de P.C. Hooft-prijs bekroonde schrijver G.K. van het Reve. Een bijzonder geslaagde, door ruim 500 personen bezochte, bijeenkomst, ondanks het feit dat van bepaalde zijde aanstoot werd genomen aan enkele uitspraken van de schrijver over de Paus en mede daardoor over het feit dat een katholieke kerk voor deze vergadering was afgestaan. Ook enkele onzer leden hebben hun bezwaren kenbaar gemaakt en drie van hen meenden voor het lidmaatschap te moeten bedanken. Op 18 december 1969 droegen een tiental dichters hun werk voor in de wintertuin van Hotel Krasnapolsky. Deze vergadering werd op 25 december d.a.v. door de televisie uitgezonden onder de titel ‘Poëzie in de wintertuin’. In verband met de aktie van de schrijvers voor het recht op leengeld werd | |
[pagina 216]
| |
in Hotel Krasnapolsky op 27 februari 1970 een vergadering georganiseerd over de sociale en economische positie van de schrijvers onder de titel: Schrijven voor de kost. Ongeveer 80 aanwezigen luisterden naar en discussieerden met mevr. Mies Bouhuys en de heren J. Bernlef, Leo Klatser en Sybren Polet. De laatste vergadering tenslotte, bijgewoond door ongeveer 600 aanwezigen, werd gehouden in het Koninklijk Instituut voor de Tropen en was gewijd aan het ‘engagement’ van de kunstenaar onder de titel ‘Schrijvers en politiek’. Vóór de pauze werd dit probleem belicht door een forum bestaande uit mevr. Hella S. Haasse en de heren Fernand Auwera, Godfried Bomans, Willem Brandt, Herman J. Claeys, Eugène van Itterbeek, Harry Mulisch, Karel van het Reve en Julien Weverbergh. Na de pauze was een door de V.P.R.O. uitgenodigd gezelschap (w.o. mevr. Anne-Marie Prins en de heren Lex van Delden, S. Doorman, Peter Schat en Eric Terpstra) aan het woord. Niet onvermeld mag blijven dat van de zijde van de V.P.R.O. veel medewerking werd ontvangen, in het bijzonder van de heren Hans Keller en Charles Leeuwenkamp. Wij herhaalden vorig jaar de woorden die wij schreven bij het aanbieden van de voorstellen tot vernieuwing: ‘de Maatschappij heeft recht van bestaan als zij dienstbaar wil zijn’. Wij menen ons dit jaar daarvoor moeite te hebben gegeven. Wij zullen daar naar ons beste weten en kunnen mee doorgaan. |
|