Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1850
(1850)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Op voorstel van den Heer A. de Vries wordt, onder algemeene toejuiching der Vergadering, besloten, om den Spreker uittenoodigen tot het afstaan dezer toespraak voor de Handelingen der Maatschappij, aan welk verzoek door ZEd. gereedelijk voldaan wordt. Bij afwezigheid van den Secretaris, die door ligte ongesteldheid verhinderd is de Vergadering bijtewonen, wordt (volgens art. 46 der Wet) het jongste lid des Bestuurs door den Voorzitter tot de waarneming der werkzaamheden van den Secretaris uitgenoodigd, en leest deze het door den Secretaris gestelde Verslag der Handelingen sedert de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering. Het luidt als volgt: | |
[pagina 17]
| |
I.Mijne Heeren!
Waar onze Voorzitter, als Redenaar, u den omvang van de werkzaamheden onzer inrigting in groote trekken geschetst heeft, moet uw Geheimschrijver u de vele bijzonderheden vermelden die er mede in verband stonden of er het gevolg van waren. Wij meenen onzen tijd niet ledig doorgebragt te hebben, daar er 16 Bestuurs-Vergaderingen en 10 Maandelijksche Bijeenkomsten gehouden zijn. Vooraf iets over ons personeel; dan over het verrigte zelve. Wij hebben de eer gehad het Beschermheerschap onzer Maatschappij Zijner Majesteit optedragen, ingevolge uw Besluit, op de laatste Algemeene Vergadering genomen. Door Hoogstdeszelfs vertrek naar en langdurig verblijf op het Loo in den vorigen zomer, werd eene personele Commissie eerst onmogelijk; later volgden wij het voorbeeld van andere inrigtingen die zich schriftelijk van dergelijke zaak kweten; en wij hebben ook de voldoening mogen smaken, dat het Z.M. behaagd heeft, bij Besluit van 5 Maart jl. dit ons huldebetoon aantenemen. (Zie dit Besluit, in de Bijlagen tot de Handelingen van dezen dag.) De door u in Junij l.l. benoemde Bestuurders der Maatschappij zijn in October in functie getreden, waar- | |
[pagina 18]
| |
op, ten zelfden tijde daaruit tot Voorzitter benoemd is hij, wien wij zoo even hebben mogen hooren, en wiens Voorzitterschap wij allen betreuren welhaast te zullen moeten missen. Want: dit Bestuur staat zoo straks weder, volgens de Wet, ten deele vernieuwd te worden: en de Heer v.d. Boon Mesch is onder het getal der aftredenden begrepen. Ook uw Penningmeester en uw Secretaris treden, volgens de Wet, dit jaar af. Wij hebben gemeend u de benoeming te moeten voorslaan van één Eerelid uit het Vorstelijk Huis, Prins Hendrik der Nederlanden, Stedehouder van wege den Groothertog in Luxemburg. Het negende Punt onzer werkzaamheden zal hieraan gewijd zijn. Ook de lijst der gewone Leden-Candidaten, zoo in - als buiten ons Vaderland woonachtig, ziet gij hier ter tafel. Van het verkregen regt om Leidsche Leden te kiezen, hebben wij, dit jaar, gebruik gemaakt met betrekking tot de HH. N.C. de Gyselaar, Directeur van het Akad. Plaatkabinet alhier, J. Kneppelhout en den Predikant der Walsche Gemeente D. Chantepie de la Saussaye. De door ons geledene verliezen bepalen zich tot negen Leden, waaronder twee buitenlandsche; een getal dat indedaad gering mag heten, in verhouding tot dat der sterfgevallen in vele vorige jaren. De levensberigten zijn, volgens de in 1849 gemaakte bepaling, achtereenvolgens bij 't Bestuur alreede ontvangen en zullen achter de Handd. gedrukt worden; wij hopen dat die berigten bewijzen zullen, hoe veel regt de afgestorvenen hadden op onze hulde. | |
[pagina 19]
| |
In de tien Maand. Vergaderingen is, met uitzondering der October en Mei-Vergadering, welke door andere werkzaamheden gevuld werden, geregeld eene Verhandeling of een Dichtstuk gehoord. Zelfs mogten wij ééne Openbare Vergadering houden, waarin de Heer Gevers van Endegeest ons het genoegen deed, het verhaal zijner reize door Calabrië, met de daarbij behoorende 13 uitvoerige teekeningen, in Februarij l.l. ons medetedeelen. Wat de gewone Vergaderingen aangaat: onze Oud-Voorzitter Siegenbeek, nog altijd werkzaam, sprak, in November, over het vraagstuk, of er indedaad, tusschen Marnix en Oldenbarnevelt eene merkelijke verwijdering hebbe plaats gegrepen; in December, sprak de Heer L.P.C. v.d. Bergh, over de Nederlandsche populaire, of Volks-Scheikunde; in eene tweede Vergadering van Februarij las de Heer Tydeman het vervolg van zijn uittreksel uit de, door R. Winwood uitgegevene, briefwisseling van Engelsche Staatslieden onder de Vorsten Elisabeth en James I gehouden, en de Nederlanden betreffende (Handd. 1848. blz. 67); in dezelfde Vergadering was de Dichter Tollens uitgenoodigd om te lezen: verhinderd zijnde zelf te komen, zond hij ons twee destijds onuitgegeven dichtstukken, de Overspelige Vrouw en de Redding getiteld, welke onze Voorzitter wel wilde voordragen; in Maart las Bodel Nijenhuis over de verdiensten van den Nederlandschen landmeter, teekenaar en graveur van stadsgezigten en plattegronden, Pieter Bast, uit de 16e en 17e eeuw: eene voordragt met de bewijsstukken opgehelderd; dezelfde las, als Secretaris, in April, voor het afwezig lid L.J.F. Janssen, een opstel van dezen | |
[pagina 20]
| |
voor, over een, bij Rijs in Gaasterland gevonden, hunebed; in Mei las dezelfde Secretaris een levensberigt van Pieter Verleus, een' Leidschen dichtbeoefenaar en nuttig burger uit de vorige eeuw: zijnde zulks opgesteld door den vriend van Verleus, wijlen ons Medelid Wenckebach, en vervat in het, straks te vermelden, ontvangen legaat; en de Voorzitter las mede alstoen een pas gedrukt en bij ons ontvangen gedicht van den Heer S.J. van den Bergh, de Cananeesche Vrouw geheten. Het meerendeel dezer voordragten werd gevolgd door vriendschappelijke discussiën, vragen of aanmerkingen, door het behandelde uitgelokt (volgens art. 58 der Wet.) Doch de kleinere letterkundige mededeelingen, schriftelijk door de leden intezenden en waartoe dezelfde Wet uitnoodigt, ontvingen wij slechts zeer schaars. Wij veroorlooven ons hen daartoe, bij dezen, nogmaals aantesporen. Het door ons uitgegevene derde deel van den Catalogus, waarvan de Handd. van 1849. bl. 29 gewaagden, is aan de bezitters der vorige deelen rondgezonden. Ook het zesde deel der Werken is afgedrukt. Het is het eerste, dat verscheen na de invoering der nieuwe Wet. Daar er geene bekrooningen plaats hadden, vindt gij in dien bundel alleen zulke stukken van Leden, op welke tot dusver art. 111 der Wet toepasselijk is. Zoolang dit art. van kracht is, wordt het deel u aangeboden tot de helft van den prijs (ƒ1.12½). Zoo straks komt hierover een voorstel, dat op de toekomst (naar wij meenen) gunstiger werken kan (Punt VIII. c.) - Dit zesde deel bevat opstellen van de HH. N.C. Kist, | |
[pagina 21]
| |
G. Mees, H.Q. Janssen, L.J.F. Janssen en M. de Vries. Het zevende is aangevangen met den druk van een HDS. onzer Boekerij, dat door den Heer Oudemans bewerkt is. Wij hopen er bijtevoegen, wat uwe werkzaamheid, M.M.H.H., voor ons kan en wil afzonderen. De Commissie uit het Bestuur voor de uitgave der Werken, te voren bestaande uit de HH. Kist en den Secretaris, is, nadat eerstgemelde als Mede-Bestuurder afgetreden, en het toen onder handen zijnde deel afgedrukt was, vernieuwd geworden. Ze bestaat nu uit den Mede-Bestuurder Janssen en den Secretaris. Op de uitgeschrevene prijsvragen is binnen den bepaalden tijd geene prijsverhandeling ingekomen. Er is echter over eene dier vragen, wier termijn verlopen was, een praeadvies des Bestuurs en eene voordragt te doen. (Zie Punt VI van den Brief van Beschr., laatste alinea.) De nieuwe prijsvragen, na overleg met de beide Commissiën ontworpen, en door uwe Maandvergadering uit een dubbeltal gekozen, liggen ook nu, ter uwer nadere keuze, voor u. (Punt VI v.d. Br. v. Beschr.) In de maand Januarij zagen wij ons verrast door eene uiterste wilsbeschikking van wijlen ons voormalig Medelid C.J. Wenckebach, bestaande deels in verschillende stukken van zijne eigene hand aangaande onze Maatschappij; deels in geschrevene aanteekeningen, eenen vriendenrol en afbeeldingen, zoo in teekening als in gravure, van zes letterkundige vrienden uit Wenckebach's jeugd, waarvan drie ook leden onzer Maatschappij geweest waren. De afbeeldingen zijn in de leeskamer onzer Bibliotheek meerendeels opgehangen. | |
[pagina 22]
| |
In November werd in de Maandvergadering een voorstel door Prof. Tydeman gedaan om onze aandacht mede te wijden aan het helpen in stand houden van zoodanige Vaderlandsche Monumenten, als door sloping bedreigd mogten worden. Vroeger had onze Maatschappij zich in zeer bijzondere gevallen hieromtrent ingelaten, t.w. met opzigt tot Muiden en Loevestein, en had hare pogingen met goeden uitslag bekroond gezien. Thans wenschte men dezen maatregel meer algemeen te doen werken. De Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde, waaraan de zaak werd toevertrouwd, rapporteerde hierop, en hieruit ontsproot de Circulaire die met den Beschrijvingsbrief aan alle leden is verzonden, en waardoor dit punt nu genoegzaam bij hun zal aangedrongen zijn. Ook een en ander openlijk dagblad heeft alreede die Circulaire opgenomen. De nieuwe Bibliothecaris, de Heer L.P.C. v.d. Bergh, heeft zich in die betrekking, welke hem door u ten vorigen jare opgedragen werd, uiterst werkzaam betoond. Het Rapport, onder Punt II van den Br. v. Beschr. zal zulks toonen, voor zoo verre zijne bescheidenheid hem het spreken over eigene werkzaamheden vergunt. Er is eene Instructie voor dezen nieuwen Ambtenaar en een Reglement voor de Boekerij door het Bestuur ontworpen en door de Maandvergadering goedgekeurd: het zal aan de Handd. van dit jaar, als Bijlage toegevoegd worden. De Bibliotheek is daarenboven ook voor brandschade verzekerd geworden. Er is eene Circulaire gedrukt, om voor de ontvangene geschenken dank te zeggen. Op verzoek van het Bestuur van het Congrès voor | |
[pagina 23]
| |
den Landbouw werd, voor zijne Leden onze Boekerij, gelijk zoovele openlijke inrigtingen onzer stad, in de vorige week opengesteld. Wij hebben van het Bestuur van het tweede Nederlandsch Letterkundig Congrès, dat in September e.k. te Amsterdam vergaderen zal, eene Circulaire ontvangen tot deelneming. Ook zond ons de Secretaris van dat Congrès een officieus verzoek om opgave der namen van al onze Leden, ten einde deze allen op het Congrès te kunnen noodigen. Hieraan is gereedelijk voldaan. Wat de beide Commissiën dit jaar verrigt hebben, zal Punt III van den Br. v. Beschr. ons leeren. Van die voor Taal- en Letterkunde was dit jaar Voorzitter, A. Rutgers; Secretaris J.T. Bergman. Van die voor Geschied- en Oudheidkunde was de Heer J. de Wal Voorzitter; L.P.C. v.d. Bergh Secretaris. Nog zij ten slotte vermeld, dat onze Maandvergadering, bij monde van hetzelfde Lid L.P.C. v.d. Bergh, een voorstel vernomen en goedgekeurd heeft, om, gelijk vroeger onze zegelverzameling was aangelegd, zoo ook, bij voorkomende gelegenheid, bijéén te zamelen wat over Vaderlandsche Geslacht-Registers, in druk verschenen was, of in handschrift verkregen konde worden: opdat zoo doende, ook daardoor, de bouwstoffen voor onze landsgeschiedenis bij ons mogten vermeerderd worden. | |
[pagina 24]
| |
Het voorstel van den Voorzitter tot dankbetuiging aan den Secretaris en tot het drukken van voormeld Verslag wordt met algemeene stemmen aangenomen. |
|