Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1850
(1850)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
Reglement voor de boekerij der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde. | |
Eerste hoofdstuk. Van de boekerij.Art. 1. De boekverzameling der Maatschappij wordt bewaard in het daartoe bestemde lokaal binnen het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Wijk IV. te Leiden.
Art. 2. Nevens de boekverzameling wordt bewaard die van zegels mitsgaders alle andere merkwaardigheden, aan de Maatschappij in eigendom toebehoorende.
Art. 3. Zij is van 1 September tot 30 Junij, des Dingdags en Donderdags van iedere week, van 12 tot 3 uur, voor de leden der Maatschappij opengesteld.
Art. 4. Ook zij, die geen leden der Maatschappij zijn, worden op de in art. 3 gemelde dagen en uren in de boekerij toegelaten, mits voorzien van eene schriftelijke magtiging, door een der leden van het Bestuur telkens af te geven.
Art. 5. De leden van het Bestuur hebben ten allen tijde tot de boekerij den vrijen toegang, mits met voorkennis van den Bibliothecaris.
Art. 6. Op uitdrukkelijk verzoek van twee leden des Bestuurs wordt door den Bibliothecaris ook aan leden der Maatschappij en | |
[pagina 171]
| |
vreemdelingen, buiten de in art. 2 vermelde dagen en uren, de toegang tot de boekerij opengesteld.
Art. 7. Elk lid der Maatschappij kan gewone boekwerken uit de boekerij ter leen bekomen, tegen afgifte van een behoorlijk bewijs aan den Bibliothecaris.
Art. 8. Elk bewijs is voor den tijd van veertien dagen geldig. Na verloop van dien tijd behoort het geleende werk te worden teruggegeven of het bewijs hernieuwd, ten ware een ander lid om hetzelfde werk eene aanvrage mogt hebben gedaan.
Art. 9. Heeft er eene verzending plaats buiten de stad waar de boekerij is gevestigd, zoo geldt het bewijs voor den tijd van zes weken.
Art. 10. Gedrukte woordenboeken en zeldzame geschriften worden niet afgegeven dan met toestemming des Bestuurs.
Art. 11. Geen handschrift, de Maatschappij toebehoorende, wordt afgegeven, dan met voorkennis der Maandelijksche Vergadering. Alleen de beide, bij de Maatschappij bestaande Commissiën, die als zoodanig eenig handschrift mogten noodig hebben, behoeven de bedoelde toestemming niet.
Art. 12. Aan personen, geen leden der Maatschappij zijnde, wordt geenerlei boekwerk ter leen verstrekt, dan onder schriftelijken waarborg van een der leden.
Art. 13. De bezigtiging der zegels en andere merkwaardigheden, de Maatschappij in eigendom toebehoorende, wordt alleen vergund ter plaatse waar zij zich bevinden.
Art. 14. Het is niet geoorloofd in de boekerij te rooken.
Art. 15. Het is niet geoorloofd in de leeskamer der boekerij door overluid spreken, anderen hinderlijk te zijn. | |
[pagina 172]
| |
Art. 16. Het is niemand geoorloofd, door het maken van kantteekeningen of het bijschrijven van opmerkingen, aanvullingen, bedenkingen, enz. de boekwerken te ontsieren.
Art. 17. Al wie uit de boekerij eenig werk ter leen ontvangt, verbindt zich door de afgifte van het bewijs stilzwijgend, om alle schade, van welken aard ook, te vergoeden, die de Maatschappij door het vermissen of bederven van dat geschrift op eenigerhande wijze mogt ondergaan. Zoo de beoordeeling van het bewijs der toegebragte schade als hare waardering, is het Bestuur onvoorwaardelijk overgelaten. | |
Tweede hoofdstuk. Van den bibliothecaris.Art. 18. Het opzigt over de boekerij mitsgaders over de andere daarnevens bewaard wordende verzamelingen, is opgedragen aan den Bibliothecaris.
Art. 19. Hij zorgt, dat alle boekwerken genummerd en gestempeld of van een behoorlijk bewijs van eigendom der Maatschappij voorzien worden.
Art. 20. Hij is belast met het bijhouden van de Catalogussen der boekerij, alsmede van den inventaris der andere verzamelingen.
Art. 21. Hij maakt telkens eene volledige lijst op der sedert de laatstgehoudene Maandelijksche Vergadering ingekomene en aan de maatschappij ten geschenke aangeboden boekwerken. Hij zorgt voor de afzending van den gewonen brief van dankbetuiging. | |
[pagina 173]
| |
Art. 22. Hij tracht zich bekend te maken met de zoo binnen- als buitenlands in het licht verschijnende geschriften, die tot den kring der werkzaamheden van de Maatschappij betrekking hebben, en waarmede hij het wenschelijk acht, dat de Bibliotheek worde verrijkt. Van zijne opmerkingen en bevindingen te dien aanzien levert hij maandelijks aan het Bestuur een schriftelijk verslag in.
Art. 23. Hij houdt voortdurend zijne aandacht gevestigd op alle Catalogussen van boeken en handschriften, waarvan hem de inzage vergund is, en maakt het Bestuur opmerkzaam op alle stukken, wier aanschaffing hij in het belang der Maatschappij wenschelijk acht. In buitengewone en spoed vereischende zaken, zendt hij gelijke voordragt aan de adviserende Commissie, hem, krachtens art. 123 der Wet, door de Maandelijksche Vergadering toegevoegd.
Art. 24. Ook van de krachtens art. 22 en 23 aangekochte boekwerken geeft hij telkens kennis aan de Maandelijksche Vergadering.
Art. 25. Hij is gedurende den tijd, dat de boekerij is opengesteld, in het lokaal aanwezig en oefent behoorlijk toezigt op het gebruik, dat van de verzameling gemaakt wordt.
Art. 26. Aan elke aanvrage om boekwerken voldoet hij op den eersten zitdag, ten ware voorafgaande toestemming van het Bestuur of de Maandelijksche Vergadering mogt noodig zijn.
Art. 27. Van alle uitgeleende boekwerken wordt door hem op een daartoe aangelegd register geregeld aanteekening gehouden.
Art. 28. Hij kan voor de belangen der boekerij over den bediende der Maatschappij beschikken.
Art. 29. Hij geeft onverwijld aan het Bestuur kennis van elke han- | |
[pagina 174]
| |
delwijze van leden of verdere bezoekers der boekerij, waardoor hij haar belang benadeeld of zichzelven in haar rigtig beheer belemmerd acht.
Art 30. Hij is wijders bepaaldelijk belast met het onderzoeken van belangrijke en zeldzame gedrukte stukken, die in de boekerij voorhanden zijn, en waarop hij oordeelt de aandacht der Maandelijksche Vergadering te moeten vestigen.
Art. 31. Inzonderheid is hem opgedragen het naauwgezet onderzoek van de handschriften, die zich in de boekerij bevinden: waaromtrent hij achtereenvolgens aan de Maandelijksche Vergadering verslag uitbrengt.
Art. 32. Zoodanige handschriften, wier bekendmaking door den druk hem in het belang der wetenschap geraden voorkomt, doet hij in de Bestuurs-Vergadering ter tafel brengen met de noodige voorstellen omtrent de wijze van uitgave enz. Deze voorstellen worden, met de stukken waartoe zij betrekking hebben, door de Maandelijksche Vergadering in handen der betrokken Commissiën gesteld.
Art. 33. De Bibliothecaris verbindt zich door de aanneming en aanvaarding zijner betrekking stilzwijgend, om geene handschriften, die het eigendom der Maatschappij zijn, op eigen gezag en zonder uitdrukkelijke magtiging in het licht te zenden, of daarvan uittreksels of beschrijvingen van welken aard ook bekend te maken.
Art. 34. Hij levert vóór den laatsten Mei van elk jaar aan het Bestuur een Verslag in van den staat der boek- en andere verzamelingen.
Art. 35. Hij legt vóór den laatsten Maart van elk jaar zijne rekening, gestaafd door de behoorlijke bescheiden, aan het Bestuur over. | |
[pagina 175]
| |
Art. 36. Bij ziekte of andere verhindering noodigt hij de adviserende Commissie, om hem door een harer leden in de waarneming zijner functiën te doen vervangen. | |
Slotbepaling.Art. 37. Een uittreksel van dit Reglement (Art. 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17) wordt in de boekerij opgehangen. | |
Herinnering.Den Leden wordt herinnerd dat het VIde Deel van de Nieuwe Reeks der Werken met 1o. Mei jl. verschenen is en volgens het, toen nog in werking zijnde, art. 111 der Wet, hij den Penningmeester, op aanvrage te bekomen is tegen den prijs van ƒ1.12½. Dit Deel bevat de volgende stukken: N.C. Kist, Letterkundig en beoordeelend overzigt der geschiedenis van het Beleg en Ontzet der Stad Leiden. Mr. G. Mees Az., Voorlezing over Bilderdijk's denk- en handelwijze in betrekking tot de politieke gebeurtenissen van zijnen leeftijd. H.Q. Janssen, Beschrijving van een fragment van den Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant, in het plaatselijk Archief te St. Anna ter Muiden. L.J.F. Janssen, Over de oudheid van sommige bij Wijk bij Duurstede gevonden overblijfselen. L.J.F. Janssen, Over den oorsprong der St. Maartensganzen. Dr. M. de Vries, Over de oorzaken van het verval en den ondergang der Middeleeuwsche Nederlandsche Letterkunde. |
|