Hollands Maandblad. Jaargang 1991 (518-529)(1991)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet De erfenis de thee staat koud op tafel de koekjes zijn onaangeroerd nog hangt de walm van de kaars in de kamer maar de vlaggen hangen halfstok want ook de wind rouwt weldra zal het hard gaan waaien het onkruid groeit in de moestuin een boerenkar is, door zijn as gezakt, met één gebroken wiel in de sloot beland en in de verte kan ik het slot zien liggen de kraaien cirkelen er wild omheen eens was dit een welvarend land en droegen de bomen veel vruchten maar nu lijkt dit alles wel verleden tijd! tien jaren zijn verstreken sinds ik werd verstoten van het hof tien lange jaren dat ik steeds aan mijn geboortegrond moest denken ik was toen negenentwintig: tien jaar ouder ben ik nu! ik hoorde de gibbons lachen en mijn vrienden wenen het was alsof ik er zelf tussen stond in de provincie was ik eenzaam ik sprak alleen met de regen op deze wijze vergleden de jaren op een nacht droomde ik van de oude landheer hij las een van mijn rapporten en keurde het goed en zie! bij het ontwaken van de volgende dag kreeg ik een bericht de landheer nodigde mij uit om terug te komen haast waanzinnig van vreugde aanvaardde ik de thuisreis vele rivieren moest ik oversteken meer dan op de heenweg, zo kwam het mij voor mijn mantel was vaker nat dan droog maar deren kon het mij niet ik was immers weer in genade aangenomen! in teleurstelling smoorde mijn verwachting: alsof mijn ouderlijk huis was afgebroken zo kende ik het land niet meer terug het gras was verdord - het was oranje geworden de koeien werden niet gemolken: ze crepeerden loeiend de eieren werden niet geraapt en de akkers niet geploegd het graan lag te rotten in de schuren geen zaaier ging er uit om te zaaien verlaten paviljoenen; onbegaanbare wegen mijn oord van balling zag er vriendelijker uit! een angstig voorgevoel bekroop mij kan een penseel zonder hand die hem vasthoudt tekenen? danst de kraanvogel als zijn meester hem niet ziet? loopt een schip zonder stuurman niet op de klippen? [pagina 16] [p. 16] men zei mij dat de landheer dood was een grote droefenis beklemde mijn hart ik voelde me eenzamer dan in de provincie en vele dagen kon ik niet spreken het was waar: de landheer was dood de erfenis werd er doorheen gejaagd drie luidruchtige nietsnutten delen nu de lakens uit! twee heel oude raadslieden en een gemelijk minstreeltje ik ben bang om hun namen te noemen: zij hebben de wraakzucht van eunuchen (kon ik maar schrijven als ik dood was! nu echter moet ik op mijn woorden passen want ik ben een ambteloos burger) aartsvijanden van de landheer krijgen lintjes en ambten het land zucht - maand in, maand uit - onder het juk de kleren van de heer om de schouders van een vogelverschrikker de jeugd is uitgestorven: ze moesten in het leger en voor heropvoeding naar het platteland de barbaren zitten rochelend in de bibliotheek bij maanlicht vliegen er kippepoten uit het venster in het kasteel: de weduwe aan een weefgetouw zij laat haar haren groeien treurend in een torentje wettige erfgenamen zuchten in de kerker boven hun hoofden wordt het feest gevierd trouwe dienaren zijn de bergen in gevlucht bij de lege karpervijver trof ik de markiezin zij brak afwezig twijgjes van een esdoorn af ze herkende me, haar lach was breed en vrolijk ze zei: ik ben wijzer geworden tijdens je ballingschap en jij? toen je in zijn gunst kwam was hij reeds ziek maar je verbanning had je aan jezelf te wijten ben je nu jaloers dat anderen heersen en jij niet? hoe kan ik stil blijven zitten en niets doen als ik die idioten in het landsbestuur zie? nu hoor ik dat ook de markiezin haar intrek heeft in het kasteel zeker is zij wijzer geworden! ze kiest nu eieren voor haar geld het trio wordt omringd door een schimmige handelarenkliek allen van één familie en gezindte, uit de zuidelijke havenstad de meesten waren lang voor mij voor hun examen opgegaan stokoud: als opgezette vogels woonden ze de raadsvergaderingen bij geen had ooit zulke briljante rapporten geschreven als ik anciënniteit en familieband gaven nu de doorslag pas nu kwam ik te weten: de markiezin was één van hen ‘een pauw die zijn veren spreidt toont van achteren een lelijke kippekont’ ontmoedigd trok ik de bergen in ik spreidde mijn kleedje voor mij op de grond en met thee rek ik nu mijn laatste dagen de goeden moeten machteloos toezien hoe de erfenis wordt verkwanseld en het land verkommert alsof zij uit den vreemde komen Vorige Volgende