Een hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete Dauid
(1565)–Anoniem Hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete Dauid, Een– AuteursrechtvrijOp de wijse. Mag ich unglück nicht widerstan.WIe onder de bescherming des hoochsten is,
Onder de schay ghewis,
Des Almachtighen blijft met hoopen:
Die spreeckt tot den Heer mijnen toeuerlaet,
Mijn Borcht, en Raet,
En mijn Godt, op dien ick hope:
Die sal my dick,
Van des Laeghers strick,
Verlossen wijdt:
| |
[Folio 124v]
| |
En in quaden tijdt,
Vande felle Pest my beurijden.
Hy sal u met zijne pluymen fyn,
Bedeckende syn,
En op zijn vloeglen sult ghy betrouwen:
Bescherming, en schilt, is zijne waerheyt,
Die maken bereydt,
U seker voor des snachs grouwen:
De pijl, so inden dach,
U toeulieghen mach:
En voor de felle Pest,
Die in duysternis best,
Voorts loopt met middaechse sieckten.
Al vallender duysent nu ter tijd,
Aen uwe sijd,
en thienduysent aen u rechte zijde:
So en sal doch niet gheraken u:
Maer ghy sult nu,
Aensien met moeden blijde:
Hoet vergolden wordt,
Den Godloosen voort:
Want Godt de Heer fijn,
Is den toeuerlaet dijn,
En de hoochste is uwen toeulucht.
Het quaet, u geensins gemoeten en mach,
Gheen plaeg, oock en mach,
Uwen Tabernakel beswaren:
Want hy heeft zijnen Enghelen schoon,
| |
[Folio 125r]
| |
Beuolen in synen throon,
U in alle weghen te bewaren:
En te draghen u,
Seker, en ghetrouw,
Op hun handen fijn,
Dat de voeten dijn,
Hun aen gheenen steen en stooten.
Op Leeuwen, en Aderen sult ghy gaen,
Oock treden, en staen,
Op de ionghe Leeuwen, en op Draken:
Midts dat hy mijns begheert van herten reyn,
Drom wil ick hem certeyn,
Helpen wt alle zijn saken:
Ick ben zijn schutsel,
Teghen ouerlast fel,
Nae dien by hem ras,
Tmywaerts keert: en was,
Kennende mijnen name.
Hy aenroept my, als zijnen God groot,
Drom in zijnen noodt,
So wil ick hem verhooren, seere:
Inden noodt so wil ick oock by hem zijn,
En daer wt helpen fijn,
En hem brenghen tot grooter eeren:
En dat leuen zijn,
Sal lang dueren fijn,
En nae desen tijdt,
Thoon ick hem met iolijdt,
Mijn salicheyt inder eewicheyt.
|
|