Een hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete Dauid
(1565)–Anoniem Hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete Dauid, Een– Auteursrechtvrij
[Folio 125v]
| |
Op de wijse. Es seind doch selig alle die. Oft op den C XIX. Psalm.TIs een costlijc dinck, datmen den Heer danckt,
Den hoochsten loeft, al ons leuen lanck,
Datmen synen naem gaet lofsinghen:
Datmen smorghens uwe ghenade breydt,
Vercondghe, en datmen snachs u waerheyt,
Met spel, en met snaren doet clinghen.
O Heer met u wercken, en met uwe daet,
Verblijdt ghy my seer bouen maet,
En u wercken ick ook wtriepe,
So daghelijcks maken u handen fijn,
O Heer u wercken seer heerlijck zijn,
En u raetslaghen zijn seer diepe.
Een dwaes mensch, die en gelooft dat niet/
De Sotten en achten oock alsulcks niet:
En die Godloosen die bloeyen schoone,
Groen als het Ghers, staen de boosen wel,
Tot dat sy wtgheroeyt worden snel,
Maer dHeer, blijft dhoochst in zijn Throone:
Want siet Heer, dat u vyanden al,
| |
[Folio 126r]
| |
Teenemael vergaen sullen oueral,
Gheenen quaetdoender en sult ghi verschoonen,
Maer verheuen sal worden, met blijden moet,
Mijnen horn glijck eenen Eenhoren goet,
En ghesalft worden met Olye schoone.
Mijn oog die sal haren lust noch sien,
Mijn oor sal haren lust hooren van die lien,
Die hun teghen my setten:
De vroom, bloeyt ghelijck eenen Palboom,
Hy wast glijck de Cedren, in Libanoon,
Die daer zijn gheplandt so nette:
In Godt des heeren huys, en hof,
En al zijn sy oudt, so bloeyen sy noch,
Oock zijnse vers, en vruchtbare,
En sy vercondghen, hoe dat de Heer,
So vroom is, en mijnen troost is seer,
En aen hem is gheen onrecht voorware.
Lof, eer, en prijs, met soeten thoon,
Godt den Vader in des Hemels Throon,
Singt hem van herten ter deghe,
Den Salichmaker Christo, synen Soon,
Die leer ons zijnen wille doen,
Door hem hebben wijt al vercreghen,
Den heylighen Gheest, oock diesghelijck,
Die sterck ons in het hemelrijck,
En drijue ons so recht te samen,
Dat wy Christum der ghenaden schadt,
Ter salicheyt vinden in dwoort Godts badt,
Wie dat begheert, die spreeck, Amen.
|
|