Een hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete Dauid
(1565)–Anoniem Hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete Dauid, Een– AuteursrechtvrijOp de wijse vanden C XIX. Psalm.GOdt, die onse sterckheyt is, dien singt:
Den Godt Jacob dat het luy clingt,
Met Herpen, en met Bommen:
Wilt met Trompetten blasen aen,
Onsen Feestdach van de nieuwe Maen:
Dat is oock alommentomme,
De maniere in Israel,
En tRecht van Jacobs Godt: dies wel,
Hiel oock sulcks Josephs gheslachte:
| |
[Folio 114r]
| |
Doen sy trocken wt Egypten landt,
Wt een vremde sprake hun onbekandt,
Doense Godt wt den ouerlast brachte.
Doen ghy in noot zijnde, aenriept my,
So verhoorden ickt, en hielp u vry,
Als dweder u quam oueruallen:
Aen tkijfwater beproefden ick u,
O mijn Israels volck, hoort nu,
Ick wil u vermanen alle:
Als ghy mijn stem hoort neerstelijck,
So eert geen vremde Goden: noch diesglijck,
En lijdt gheen in uwe landen:
Want ick ben u Godt inder waerheyt,
Die u wt Egipten hebbe gheleyt:
Uwen mondt dien vullen mijn handen.
Mijn waerschouwen en achte Israel niet,
Daerom nae hun herten sin ickse liet,
En nae haren rade wandlen.
Och woud mijn volck my ghehoorsaem zijn,
En Israel in mijnen wech ghinck fijn,
Met hun vyandt woud ick dan handlen,
En die so haeten Godt den Heer,
Die souden aen Israel faelgieren seer,
En Israels tijdt soud eewich blijuen,
En hun spijsen met het beste broot,
Oock met Honich, wt den steenen groot,
Versaden hare lijuen.
|
|