Colloquium Neerlandicum 16 (2006)
(2007)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNeerlandistiek in contrast. Handelingen Zestiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 109]
| |||||||||||||
Het machtsspel tussen vrouwen: postkoloniale aspecten in Agaat (Marlene van Niekerk) en Sleuteloog (Hella S. Haasse)
|
1. | Bepalend bij het lezen van elke postkoloniale roman zijn de specifieke en |
unieke koloniale achtergrond en postkoloniale situatie van een specifiek geografisch gebied en een specifieke cultuur. De algemene postkoloniale thema's moeten dus tegen die bijzondere achtergrond worden gezien. Elk voorheen gekoloniseerd land reageerde op zijn eigen manier op de kolonisatie. In zijn boek Post-colonial transformation focust Bill Ashcroft (2001: 3) speciaal op de uiteenlopende en dikwijls vindingrijke manieren waarop gekoloniseerde gemeenschappen zich tegen de overheersing door koloniale mogendheden te weer hebben gesteld, met reacties die variëren van inschikkelijke samenwerking tot gewelddadig verzet.Ga naar eind2 Ashcroft (2001: 3) beschouwt de bestudering van de unieke vormen van aanpassing aan en reactie op de koloniale overheersing zelfs als de centrale taak van postkoloniaal onderzoek. | |
2. | Ik ben ervan overtuigd dat het postkoloniale debat niet langer gevoerd moet worden in termen van de verhouding tussen de voormalige koloniën en de voormalige koloniserende landen, maar dat er primair aandacht moet worden gegeven aan de culturele relaties en de machtsverhoudingen ín het postkoloniale land zelf. De boeiendste aspecten van belangrijke recente postkoloniale literaire teksten zijn juist de toenemende bemoeienis met de problematiek van multiculturaliteit en met verschillende vormen van transformatie in zich ontwikkelende landen, vooral ten aanzien van de vraag hoe individuen en culturele groepen deze ervaren. Ik krijg de indruk dat het nasporen en ontmaskeren van de machtsverhoudingen tussen een voormalige kolonie en het zogenaamde ‘moederland’ achterhaald is en er andere, dringendere thema's zijn die schrijvers boeien en die door onderzoekers bestudeerd moeten worden.Ga naar eind3 |
3. | Het derde en belangrijkste uitgangspunt is de wederzijdse aard van culturele beïnvloeding. Gekoloniseerden en kolonisatoren hebben eeuwenlang hetzelfde geografische gebied gedeeld en ondanks scheefgetrokken machtsverhoudingen zijn beide groepen onvermijdelijk door dit samen-leven getransformeerd. Door het gebruik van subtiele ondermijningsstrategieën en vindingrijke aanpassingen konden gekoloniseerde gemeenschappen weerstand bieden aan de onderdrukking en deze te boven komen, maar het belangrijke inzicht is dat de kolonisatoren na verloop van tijd ook beïnvloed zijn en moesten transformeren.Ga naar eind4 |
Agaat en Sleuteloog
In de twee romans die ik hier onderzoek, worden de naweeën van het kolonialisme uitgebeeld door gebruik te maken van vrouwelijke hoofdpersonages. Op zichzelf is dit waarschijnlijk niet zo uniek, maar het is wel opvallend dat in beide teksten vrouwen de handelende figuren zijn, en dat in de culturele, ideologische en
politieke dilemma's waar het om gaat, de vrouwelijke personages zelfstandig en actief optreden.
De romans gaan over vrouwen als actiefhandelende personen die over macht beschikken, die macht opeisen en deze gebruiken. Uiteindelijk gaat het in beide romans om de machtsverhoudingen tussen vrouwen, om de vraag hoe vrouwen de macht waarover ze beschikken of die ze weten te verwerven, gebruiken om zichzelf te handhaven ten opzichte van de omstandigheden, ten opzichte van mannen en ten opzichte van de gemeenschap, maar vooral, en dat is het uitzonderlijke in deze twee romans, ten opzichte van elkaar. De interpersoonlijke verhoudingen tussen vrouwen staan in beide romans centraal, maar de koloniale en postkoloniale context hebben zo'n sterke bepalende invloed op de elementaire omstandigheden waarin de personages zich bevinden, dat er gesproken kan worden van het uitspelen van het postkoloniale drama via de ervaring en het optreden van vrouwen. Ik moet erbij zeggen dat geen van beide romans in de eerste plaats als een zuiver postkoloniale roman wordt gepresenteerd die primair focust op postkoloniale thema's
De romans zijn beslist niet uitsluitend vanuit een postkolonialistische of feministische agenda geschreven. Het gaat in beide teksten evenzeer over geproblematiseerde interpersoonlijke verhoudingen tussen vrouwen, maar de onderliggende socio-politieke context waaruit de dilemma's oprijzen en die de achtergrond vormt waartegen individuele persoonlijkheden zich ontwikkelen, is grotendeels door de koloniale erfenis bepaald.
Sleuteloog
In Sleuteloog krijgt de lezer een inzichtgevende uitbeelding van de interpersoonlijke en interculturele verhoudingen tijdens de laatste decennia van het Nederlandse koloniale tijdperk in Indonesië, alsook van de naweeën en de nawerking ervan in de postkoloniale periode. Op subtiele wijze wordt aangetoond hoe de onderliggende sociale en culturele structuren en patronen en de opvattingen die aan het politieke systeem ten grondslag liggen, de levens van gewone mensen overheersen en bepalen. Het wordt ook duidelijk dat de gevolgen van de koloniale leefwijze tot lang na het verbreken van de banden tussen Nederland en Indonesië blijven voortduren. De personages verlaten Indonesië en zetten hun levens voort in Nederland, maar de geschiedenis is niet afgelopen. De instelling van Herma, het hoofdpersonage en de focalisator vanuit wier perspectief het verhaal verteld wordt, sluit aan bij wat Haasse al in 1970 schreef op de achterzijde van de bundel essays en kritieken Krassen op een rots: ‘weerspiegeling van de manier waarop ik gereageerd heb op mijn “Indische” jeugd toen ik - als vanzelfsprekend - daarginds leefde, én in de tijd daarna, van terugkijken, van nostalgie, van (wie weet) verdringing’ (Haasse 1970: flaptekst).
Al heel vroeg in de roman wordt duidelijk hoe belangrijk identiteit voor de personages is. Naar aanleiding van de vragen van journalist Moorland moet Herma informatie verschaffen over haar jeugdvriendin Dee, die onder verschillende namen bekend staat: ‘Adèle, Adé, Dee Mijers, die later net als haar Poolse moeder Wychinska wilde heten en Dee in Mila veranderde, om alle “Hollandse” en “Indische” associaties uit haar naam te bannen’ (Haasse 2003: 7). Dee Mijers verwerpt en ontkent dus zowel de Nederlandse als de Indische elementen in haar herkomst, wat ontegenzeggelijk op een worsteling met haar identiteit duidt, een crisis die juist het gevolg is van het geproblematiseerde samen-leven van Indonesische en Nederlandse mensen.
Hoewel Herma beweert dat zij de bepalende factoren van haar en Dees jeugd als gedateerd beschouwt, dat ze gelooft dat niemand deze meer zal kunnen ‘invoelen’ en dat ze begrijpt dat de wereld die ze in haar jeugd gekend heeft een illusie was, weet ze dat deze zelfde factoren nog steeds haar leven bepalen. Dat het verleden niet zonder emotie kan worden afgelegd, is duidelijk: ‘Alle stadia van afscheid nemen en ontwennen heb ik doorlopen’ (Haasse 2003: 7). Het gaat dus duidelijk om aanvaarding van de onafwendbaarheid van de voortgang van de geschiedenis, maar ook om de even onvermijdelijke nostalgie die voortvloeit uit afscheid en onherroepelijke veranderingen. Voor Herma is ook de herinnering problematisch, omdat ze voelt dat het onmogelijk is om het verleden te achterhalen en te begrijpen. Ze geeft te kennen dat ze weet en aanvaardt dat ze nergens echt thuishoort, maar haar aanvaarding hiervan wordt door Dee als typisch Nederlands beschouwd. In Dees ogen is Herma een Belanda, iemand die anders reageert dan zijzelf zou doen, maar als kind heeft Herma nooit beseft dat Dee haar als één van ‘de anderen’ beschouwde. Deze ‘onschuld’ is tekenend voor de naïviteit van koloniale mensen die de veiligheid van de koloniale machtsstructuren als vanzelfsprekend aanvaarden, terwijl de inlanders deze van buitenaf bekijken en als een complicerende en negatieve invloed op hun ervaring van de eigen identiteit beleven. Van haar moeder zegt Herma:
Hoewel haar in geen enkel opzicht de domme totokhoogmoed verweten kon worden, die Dee en ik zo ergerlijk vonden, vervulde haar voortvarende optreden, hoe ontwapenend sympathiek ook, mij wel eens met een gevoel dat ik niet onder woorden kon brengen, een mengsel van verbazing en gêne. Zij reageerde dan niet op de manier die mij gepast, ‘haloes’ scheen, dat wil zeggen, met consideratie voor de innerlijke gesteldheid, de adat, van wie zij op dat ogenblik voor zich had (Haasse 2003: 52).
Herma herinnert zich Dee als een sterk maar moeilijk kind, iemand die zich van jongs af aan bewust was van macht, die kon manipuleren en spotten, die arrogant kon optreden. Ze was zich er echter ook van bewust dat Dee ook tijden van onzekerheid kende. Herma beseft later dat Dees vertoon van nonchalance een masker was dat ‘de vernederende overtuiging niet voor vol aangezien te worden’ (Haasse 2003: 12) moest verhullen. Herma is wel Nederlands, maar zij voelt zich toch thuis in Indonesië. Omdat zij dus ook een ‘innerlijke verdeeldheid’ ervaart, weet ze waar Dee mee te kampen heeft en begrijpt ze de donkere kant van Dees persoonlijkheid. Ze worden allebei gekenmerkt door een innerlijke gespletenheid. Zelfs wanneer Herma als oude dame het gevoel heeft buiten de tijd te leven, vindt ze het niettemin belangrijk dat haar leven in een uithoek van Nederland nog steeds verbonden is met haar jeugd op Java, al is het ook slechts door de dikke bomen met hun zware en uitwaaierende bladerkronen rond haar huis.
Herma's herinneringen aan de omstandigheden en verhoudingen in haar jeugd zijn dubbelzinnig en meerduidig. Haar vriendschap met Dee en haar liefde voor Taco zijn voor haar nog steeds kostbaar, maar het lijkt alsof ze niet meer weet wat alles betekent en wat er werkelijk is gebeurd. Het lijkt alsof er blinde vlekken zijn die de samenhang aan het gezicht onttrekken, die de ware feiten van de driehoeksverhouding tussen haar, Dee en Taco verbergen en het is niet duidelijk in de roman of deze blinde vlekken te wijten zijn aan de aard van de geschiedenis of aan Herma's onvermogen om de feiten onder ogen te zien.Ga naar eind5
De onbetrouwbaarheid van het geheugen hangt inderdaad samen met de ontoegankelijkheid van het verleden, maar ook met verdringing in Freudiaanse zin, doordat een onverwerkbare ervaring ter wille van het behoud van het Zelf het liefst wordt verdrongen naar het onbewuste. Het is alsof de sleutel tot het verleden, tot het geheugen zelf, weg is en niet gevonden kan worden. Misschien is het ook maar beter zo.
Ik weet dat ergens in mijn geheugen alle stukken te vinden zijn die samen een sluitend beeld van de waarheid vormen. Ik heb ze niet herkend, of ze niet willen zien, toen ze opdoken in die werkelijkheid van mijn leven (Haasse 2003: 189).
Belangrijke thema's in Sleuteloog zijn identiteitsproblematiek, nostalgie en cultureel wantrouwen jegens mensen, maar ook de illusionaire en onbetrouwbare aard van de herinnerde jeugdwereld en van herinneringen als zodanig. Ook belangrijk is de innerlijke verscheurdheid die zowel voorkomt bij alle mensen uit de verschillende samenstellende culturen in de koloniale wereld, als bij hen die tussen culturen beklemd zijn geraakt.
Agaat
Dezelfde thema's komen ook in Agaat aan de orde, maar vanzelfsprekend in een andere context, met andere accenten en vooral in een andere stijl.
Focalisator in het grootste deel van de roman is Milla, eigenaar van de familieboerderij Grootmoedersdrift. In het vertelheden is Milla verlamd en stervend aan een motorisch-neurologische ziekte. Ze is aan bed gekluisterd en wordt verzorgd door de kleurlingvrouw Agaat. Als pasgetrouwde vrouw heeft Milla, toen nog kinderloos, een verwaarloosd en mishandeld kleurlingkind met een verschrompeld armpje uit een arbeidershut weggehaald, het gewassen en verzorgd, getemd, opgevoed, gedresseerd, onderwezen en opgeleid zodat het voor haar als kind kon dienen. Ze noemde het kind Agaat, gaf het een bepaalde gedragscode mee en leerde het allerlei vaardigheden. Ze máákte Agaat, meer nog, ze maakte van Agaat een kleine kopie van zichzelf, niet alleen in alles wat ze wist over zaken als het huishouden, de boerderij en het bestuur van de boerderij, maar ook in haar manier van denken (vgl. Van Niekerk 2004: 485; 497; 541-542; 686).
Tijdens haar laatste dagen denkt de machteloze Milla aan dit hele proces terug terwijl ze wacht op Agaat, terwijl ze wacht op de volgende en de volgende en de volgende verzorgingssessie die Agaat met pijnlijke degelijkheid uitvoert. Het verleden wordt verder opgeroepen doordat Agaat Milla uit Milla's eigen dagboeken voorleest - maar dan wel passages die Agaat uitkiest. Maar wie is Agaat echt, hoe betrouwbaar is Milla's geheugen en hoe eerlijk waren haar dagboekaantekeningen?
Die blou boekies op die stapel lyk almal dikker as wat hulle is van die omgevoude ore. Partykeer sê sy ek moet raai watter stuk dit gaan wees. Dan sê sy sý sou nooit kon geraai het wat sy alles daar sou lees nie. Maar partykeer maak sy die boekie toe op haar skoot en dra voor wat daar geskryf staan, lang stukke. Asof dit versies is, of 'n les. Dan vra sy my of dit goed was, of ek kan onthou wanneer dit was. Asof ek kan antwoord (Van Niekerk 2004: 11).
Het verhaal in de roman Agaat beslaat de hele apartheidsperiode, vanaf ongeveer 1948 tot het midden van de jaren negentig.Ga naar eind6 Aan het chronologische begin van het verhaal treden Milla en Jak op volgens de gedragscodes die in de loop van drie eeuwen koloniale overheersing door Europeanen in Zuid-Afrika was ontwikkeld en aanvaard. Deze code impliceerde onder meer de opvatting dat een inheemse mens ‘gered’ werd uit de ellende wanneer hij of zij vanuit slechte omstandigheden vol armoede en ontbering werd overgeplant in de gerieflijke en welvarende omstandigheden van een blanke huishouding. De code bevatte ook het recht en
de macht om te besluiten welke rol deze inheemse mens moest spelen in dat huis en in die familiekring.
Wanneer Milla zelf een kind verwacht, verbant ze Agaat naar de buitenkamer en verandert Agaats positie van die van een eigen kind naar die van een bediende met een bijzondere status en bijzondere voorrechten. Agaat zal er nooit meer helemaal in slagen om zich met de andere arbeiders te identificeren, maar ze maakt ook niet volkomen deel uit van het gezin van Milla en Jak. Ze leeft in een tussenwereld en is in zekere zin een liminale figuur die nergens bij hoort, nergens thuis is, ondanks het feit dat ze onmisbaar is op de boerderij en in het huishouden. De koloniale mentaliteit en de strenge hiërarchische verhouding tussen grondeigenaren (blanken) en arbeiders (zwarten en kleurlingen) bepalen dus de levens van de personages in de roman.
Milla geloofde (of: maakte zichzelf wijs) dat ze Agaat de kans gaf op een beter leven en zelfs een betere identiteit, maar Agaat werd terzelfdertijd van een identiteit beroofd. Op haar sterfbed moet Milla rekenschap afleggen van de gevolgen van haar optreden. Als jonge vrouw trad ze koppig en zelfzuchtig op, maar ze hield en houdt echt van Agaat en als ze bestek opmaakt van haar leven, wordt juist haar liefde voor Agaat een verwijt.
De omslag in de geschiedenis van het land, de politieke en ideologische bevrijding, kan Milla en Agaat niet vrijwaren van de gevolgen van Milla's heerszuchtige optreden. De gebeurtenissen zijn dus indirect het resultaat van hoe er in de afgelopen driehonderd jaar is gedacht over rechten, over macht over andere mensen, over bezit. En mensenlevens kunnen niet als bij toverslag veranderen. Niets is ooit afgesloten en de complexiteit van culturele ontheemding wordt in deze roman op een uitzonderlijke en unieke manier ontgind.
In het grootste deel van de roman is Milla's geheugen het filter waardoor de informatie wordt geselecteerd. Maar Milla's herinnering is selectief. In de eerste hoofdstukken van het boek worstelt ze met Agaats verbanning naar de buitenkamer. Er wordt verteld hoe de kamer ingericht wordt, wat er allemaal gedaan wordt om Agaat zich daar thuis te laten voelen, maar Milla ontwijkt de reden en de implicaties van deze verhuizing. We hebben hier te maken met een klassiek voorbeeld van verdringing. Milla heeft een acuut schuldgevoel sinds ze heeft ingestemd met Jaks eis dat Agaat het huis uit moet. De zieke vrouw herinnert zich hoe ze 's nachts bij Agaat ging liggen om haar te kalmeren en te troosten, maar ze staat zichzelf niet toe om zich te herinneren dat zij Agaat tot haar kind gemáákt heeft, dat ze Agaat gedwongen heeft om haar kind te zijn en dat ze haar daarna van zich af heeft geduwd. Haar hele leven lang wordt ze door schuldgevoel gekweld, maar ze geeft het zichzelf nooit toe. Het besef dat ze Agaat heeft verstoten, dat ze een moeder-dochterverhouding heeft geforceerd,
gekoesterd en toen verbroken, wordt verdrongen. Het geheugen mag dit niet in herinnering roepen.
De relaties tussen de vrouwelijke personages
De relatie tussen Herma en Dee in Sleuteloog is een relatie van zowel genegenheid als afwijzing. Dee is zich er op jonge leeftijd al scherp van bewust en Herma weet het, maar kan het niet helemaal begrijpen omdat zij als Nederlandse de spanning en afkeer van de inheemse mensen tegenover de Nederlanders niet volledig kan doorgronden. Wanneer ze als volwassene de complexe politieke achtergronden en culturele kaders van haar jeugd begrijpt, raakt ze vervreemd van de onschuldige kindervreugden en verbintenissen uit haar herinnering. Dit veroorzaakt een gevoel van diep verlies dat onder meer te maken heeft met het verlies van een bepaald verleden en van bepaalde aspecten van haar identiteit.
Het is ook ironisch hoe de twee kinderen elkaar benijden: ‘Ik ging als kind het liefst bij Dee spelen en, later, huiswerk maken, maar Dee wilde juist graag bij mij komen’ (Haasse 2003: 74). Dee heeft van jongs af aan een gebroken zelfbeeld. Al komt ze uit een zeer oude en welgestelde Indo-Europese familie, toch is ze zich sterk bewust van de sociale implicaties van haar gemengde herkomst. Herma is als kind van een ambtenaar aan een eenvoudigere levensstijl gewend en de oud-Indonesische familiewoning van Dees grootmoeder is voor haar een bijzondere plek, een paleis met prachtige witte pilaren en marmeren vloeren in een grote mysterieuze tuin. De identiteit van de twee meisjes wordt dus gekenmerkt door culturele meervoudigheid en dit neemt in hun volwassen levens verder toe. Herma woont in Nederland met heimwee naar Java en Dee verwerpt haar familieidentiteit, zodat beide levens een vorm van misplaatstheid vertonen.Ga naar eind7
De uitbeelding van de relatie tussen Herma, Dee en Taco compliceert de manier waarop de personages zichzelf en elkaar zien nog verder. Wat de relatie tussen Taco en Dee precies inhield, weet Herma niet echt. Er is ook een suggestie dat ze het weet en altijd geweten heeft, maar die wetenschap moest verdringen omdat ze het niet aankon om de waarheid onder ogen te zien. Herma heeft er nooit aan getwijfeld dat zij en Taco zouden trouwen, maar later blijkt dat Taco al die jaren een verhouding met Dee heeft gehad. Herma heeft er zelfs begrip voor hoe Taco en Dee elkaar aangevuld zouden hebben, waaruit blijkt dat ze weet dat ieder van hen een bepaalde gespletenheid moest verbergen en verwerken (Haasse 2003: 185). Ze zou echter nooit precies weten hoe het zat: of Dee werkelijk van Taco hield en hij van haar, of dat het ging om een soort machtsvertoon van Dee om te bewijzen dat zij dat wat van Herma was, kon krijgen. Het blijft ook de vraag of Taco met Herma trouwde omdat zij zuiver Nederlands was en niet met Dee omdat zij een Indo was, terwijl zij de grote liefde van zijn leven was. Al deze mogelijkheden worden
gesuggereerd en ook weer geproblematiseerd. En dan is er nog de suggestie dat Dee Taco in de val heeft laten lopen tijdens zijn tocht naar de Filippijnen waar hij gegijzeld werd en dat zij degene is met wie hij op zijn sterfbed zo worstelde, die hij afwisselend voor een bedrieger en een redder aanzag.
Herma en Dee blijven over tijd en afstand heen sterk op elkaar ingesteld in een relatie van vriendschap en bewondering, maar er is tussen hen ook afgunst en in Dees liefde voor Taco zelfs een soort wraak en machtsvertoon.
Het totaalbeeld dat zich in de roman ontrolt, is dat de levens van de mensen in Indonesië - de Indo-Europeanen zowel als de Nederlanders en de Indonesiërs zelf - zo met elkaar vervlochten zijn geraakt, dat al deze identiteiten elkaar over en weer hebben beïnvloed. Er is tegelijkertijd sprake van begrip en verzet, genegenheid en afkeer, een gedeelde liefde voor het land en weerzin tegen elkaars aanwezigheid. De Nederlanders aanvaarden hun machtspositie zonder er vraagtekens bij te plaatsen en zijn zich niet echt bewust van de complexe reacties die deze teweegbrengt, terwijl de Indonesiërs hun ware gevoelens verbergen. Na de beëindiging van de koloniale overheersing worden de Nederlanders beheerst door nostalgie en zijn ze zich hyperbewust van de fouten van het verleden, terwijl de Indonesiërs achterblijven met woede en agressie die nieuwe wegen zoeken om zich te uiten.Ga naar eind8
Na haar bezoek aan Indonesië in 1970 schrijft Hella Haasse over de
complexe verhouding tussen dat zo lang overheerste, maar in wezen onberoerd gebleven volk met zijn Zuidzee-aard en zijn oude tradities, en alle vreemde elementen, die zijn gekomen, weer zijn weggegaan. Nooit heb ik zo sterk de indruk gekregen als tijdens dit laatste verblijf op Java, dat bewustwording en ontwikkeling volstrekt ‘eigenzinnige’ processen zijn. Onvermijdelijk zal uit mijn mengelmoes van teksten blijken dat het probleem van de innerlijke verdeeldheid, de gemengdheid of, zo men wil, gespletenheid, dat het contact tussen Nederland en Indonesië bepaald heeft, ook mijn probleem is (Haasse 1970: flaptekst).
In Agaat wordt duidelijk dat Milla en Agaat absoluut afhankelijk van elkaar zijn. Ze zijn zonder elkaar onvoltooid, onvolkomen. Jak merkt dit op. Hij spot ermee, maar is ook verbitterd, want hun obsessie met elkaar sluit hem buiten:
Moenie vir my kyk nie, Milla, dis wat donnerswil van my oor is en ek weet dit ten minste. 'n Vroueslaner met lewenswysheid. Wat van jou? Weet jy wat sien ek, Milla? 'n Beesboer, 'n skaapkenner, 'n koring- en
gronddeskundige, 'n tuinier. Jy hou dinge reg op hierdie godvervloekte plasie (Van Niekerk 2004: 431-432).
Jak is totaal overbodig, niets meer dan een nutteloze aanwezigheid, terwijl Milla en Agaat elkaar, zonder dit ooit te zeggen, precies begrijpen en op elkaar ingesteld zijn in een vreemde verbondenheid waarin haat en liefde onontwarbaar vervlochten zijn.
De spanning tussen Milla en Agaat groeit uit tot groteske proporties. Ze kennen elkaar te goed, ze zijn twee kanten van dezelfde munt, elkaars spiegelbeeld - niet alleen heeft Milla Agaat onder dwang gevormd naar haar eigen beeld, Agaat heeft Milla ook slaafs nagebootst, zichzelf geschoeid naar Milla's voorbeeld.
Als Milla dus machteloos en verlamd en zelfs beroofd van haar spraak op de dood wacht, communiceert ze met Agaat via haar ogen. Agaat weet precies wat Milla wil, maar Agaat stelt alleen vragen over dingen die ze Milla wíl geven. Voor de rest negeert ze de verzoeken in Milla's ogen. Ze is dus tegelijkertijd gedienstig en dominant. Ze heeft Milla volledig in haar macht.
Als Milla uit nostalgie de kaarten van de boerderij wil zien omdat ze weet dat haar definitieve afscheid nabij is, doet Agaat of ze het niet merkt. Ze weet wel degelijk wat Milla verlangt en ze weet ook dat Milla weet dat ze dat weet, maar ze negeert deze specifieke behoefte, dit onuitgesproken verzoek. Aan de andere kant verzorgt ze Milla met eindeloos geduld en pijnlijke precisie, zodat haar toewijding en liefde en haar uitoefening van macht over Milla niet van elkaar te onderscheiden zijn. Wat macht en recht en het vermogen om over de ander te beschikken betreft, zijn de rollen tussen Milla en Agaat volledig omgedraaid. Beide vrouwen vertonen ten opzichte van elkaar een liefde en een zucht naar overheersing (zo heeft Agaat het immers van Milla geleerd) die grenzen aan wreedheid.
Wie sal my voete vir my sus? Wie kan so iets op hierdie wêreldrond bedink?
So 'n ligte duwing wat my enkels teen mekaar druk? [...]
Ek maak my oë oop. Dis sy self, dit is Agaat wat by my voete slaap.
[...]
Agaat maak haar oë oop. Slaperig. Sy weet nie waar sy is nie. Sy verknipper.
Oor haar gesig kom skaamte. Die skaamte val af. Verweer vervang dit.
Verwarring oor haar arm om my voete.
[...]
Maar sy is kwaad. Kwaad dat ek haar so gesien het, kwaad dat sy laat is met alles [...].
[...]
Sy kom terug na die bed. Ek hoor hoe laat sak sy haarself weer op die stoel.
Haar arms kom om my voete, sy druk hulle teen haar bors, styf, nog stywer, sy buig haar nek, sy druk haar voorkop teen my voetbrûe, hard. Die wolf en die rot en die vark, die fluit en die tamboeryn, die hele wrede musiek frommel sy met een slag op teen my enkels (Van Niekerk 2004: 384-387).
Een facet dat stof tot nader onderzoek biedt, is de rol van het exotische in de twee romans. Waar in koloniale romans de exotische aard en cultuur van de inheemse bevolking meestal als bijzonder bekoorlijk en verleidelijk worden beschouwd (een mentaliteit die de woede van Edward Said opwekte), gebruiken de inheemse vrouwen in zowel Sleuteloog als Agaat hun exotische aard om de koloniale overheersers of machthebbers te manipuleren. Dee gebruikt haar aantrekkelijkheid om Taco's liefde te winnen en vast te houden en Agaat danst 's nachts de dansen van haar mensen, en ze zorgt ervoor dat Milla dit ziet, zodat Milla weet dat zij, Agaat, niet volledig te herprogrammeren valt.
In Sleuteloog blijft het onduidelijk of Dee Taco uit wraak in een val heeft gelokt, maar dat vermoeden wordt wel gewekt. In Agaat wordt een wraak gesuggereerd die uiterst subtiel wordt uitgevoerd. Agaats wraak begint onmiddellijk na haar verbanning uit het huis en Jakkies geboorte. Ze eigent zichzelf het kind toe - ironisch genoeg precies hetzelfde wat Milla met haar heeft gedaan. Ze speelt met het jongetje, zingt voor hem en zorgt ervoor dat hij van haar gaat houden, meer dan van zijn eigen moeder. Eigenlijk steelt ze Milla's kind. Op subtiele wijze neemt ze de macht van Milla over, vervangt ze Milla in Jakkies leven, zodat Milla zich overbodig voelt. Verder borduurt Agaat met kille toewijding aan Milla's doodskleed. Het wordt haar meesterstuk, maar ook haar triomf. We zouden in de uitbeelding van Agaats optreden, evenals in dat van Dee in Sleuteloog, een element van harteloosheid kunnen bespeuren, maar beide romans bevatten ook heel wat elementen die erop duiden dat mensen die machteloos zijn en zichzelf weerloos overgeleverd voelen aan machtssystemen en aan degenen die die systemen in stand houden, aangewezen zijn op subtiele en geraffineerde vormen van zelfhandhaving.
De complexiteit in de relatie tussen Milla en Agaat bereikt een hoogtepunt in de verzorging van Milla op haar sterfbed. Agaats verzorging van Milla wordt met pijnlijke nauwkeurigheid uitgebeeld, met zoveel aandacht voor detail dat de roman hetzelfde vervreemdende effect heeft als schilderijen in een superrealistische stijl. De beschrijving is zo precies, zo verblindend helder dat de lezer erdoor op afstand gehouden wordt en de groteske en onnatuurlijke aspecten van de realiteit erdoor geaccentueerd worden. Het wordt een vorm van carnavalisering, een karikaturalisering van de werkelijkheid.
Sy seep my bolyf vanaf my kuiltjie tot by die nawel. Sy lig my borste op en was onder hulle [...]. Sy vee die seep onder hulle uit. Sy dep my droog, maar onder die borste droog sy twee keer af met 'n nuwe handdoekie [...]. Ek merk die inspeksie. Dáár dreig skimmel [...]. Soms kyk sy met haar vergrootglas daar [...] (Van Niekerk 2004: 195-201).
De wetenschap dat de dood de uiteindelijke ‘Ander’ is en dat de confrontatie met deze absolute onbekende onafwendbaar is, noodzaakt Milla om bestek op te maken. Aan de andere kant worden Agaats manipulaties om de dood uit te stellen, om de dood tegen te houden of te slim af te zijn - ofwel om haar wraak te verlengen, ofwel om haar geliefde Milla te behouden - de uiteindelijke metafoor van de onderlinge verbondenheid tussen de twee vrouwen, maar ook van de onmiskenbare en meerduidige verbondenheid tussen de verschillende culturen in een koloniale/postkoloniale situatie. Dat deze strijd in termen van lichamelijkheid wordt uitgebeeld, maakt het conflict nog concreter en reëler omdat het verwijst naar de materialiteit van menselijke interactie in de genadeloze drama's van liefde en macht die tussen individuen en culturele groepen gestalte krijgen.Ga naar eind9
Slot
Sleuteloog is een melancholieke en subtiele roman vol weemoed en gelatenheid, terwijl Agaat zo helder als een geslepen diamant een veelvoud aan betekenissen uitstraalt en weerkaatst, maar in beide romans biedt de uitbeelding van de relatie tussen vrouwen tegen de achtergrond van dramatische historische gebeurtenissen een bijzonder inzicht in de nawerking van het kolonialisme en in de persoonlijke beleving van culturele en politieke transformatie.
Bibliografie
Ashcroft, Bill: Post-colonial transformation. Londen etc., 2001. |
Ashcroft, Bill en Pal Ahluwalia: Edward Said. Londen, 2001. |
Boekenwereld. Internet www.boekenwereld.com. Geraadpleegd op Hella S. Haasse 10 mei 2004. |
Du Plooy, Heilna: ‘Traces of identity in the mirror of the past’. Kunapipi (Journal of the Association for Commonwealth Literature and Language Studies) 24, 1&2, 126-139 (2002). |
Du Plooy, Heilna: ‘Spatial and historical interstices in Disgrace by J.M.Coetzee and Niggie by Ingrid Winterbach’ (ongepubliceerd referaat op het congres van de Association for Commonwealth Literature and Language Studies, Winnipeg, Canada, 28-30 mei 2004). |
Du Plooy, Heilna: ‘Liminality and liminal figures in Eilande (Islands) by Dan Sleigh: a novel about early Dutch colonial history in South Africa’ (ter perse). |
Du Plooy, Heilna: ‘Multiculturalism instead of post-colonialism - the case of Tweemaal Mariënburg by Cynthia Mc Leod’. (Congresbundel American Association of Netherlandic Studies, ter perse). |
Du Plooy, Heilna: ‘Interfaces and liminal spaces: survival and regeneration in Ingrid Winterbach's Niggie (Cousin)’ (ter perse). |
Haasse, Hella S.: Sleuteloog. Amsterdam, 2003. |
Haasse, Hella S.: Krassen op een rots: notities bij een reis op Java. Amsterdam, 1970. |
Niekerk, Marlene van: Agaat. Kaapstad, 2004. |
Niekerk, Marlene van: Agaat. Vert. Riet de Jong-Goossens. Amsterdam, 2006. |
Pechey, Graham: ‘Post-apartheid narratives’. Francis Barker et al. (eds.): Colonial discourse / postcolonial theory. Manchester etc., 1994, 151-171. |
Prentice, Chris: ‘Some problems of response to empire in settler post-colonial societies’. Tiffin, Chris, en Alan Lawson: De-scribing Empire. Post-colonialism and textuality. Londen etc., 1994, 45-60. |
Rossouw, Johann: ‘“O moenie huil nie, o moenie treur nie, die jollie bobbejaan kom weer”: Oor Marlene van Niekerk se Agaat’. Internetpublicatie 2005, zie: www.vryeafrikaan.co.za. Geraadpleegd 28 januari 2005. |
Said, Edward W.: Orientalism. Harmondsworth etc., 1995. |
- eind1
- Heilna du Plooy 2006: ‘Liminality and liminal figures in Eilande (Islands) by Dan Sleigh: a novel about early Dutch colonial history in South Africa’ (ter perse); ‘Multiculturalism instead of post-colonialism - the case of Tweemaal Mariënburg by Cynthia Mc Leod’ (ter perse); ‘Spatial and historical interstices in Disgrace by J.M.Coetzee and Niggie by Ingrid Winterbach’ (referaat aangeboden op het congres van de Association for Commonwealth Literature and Language Studies, Winnipeg, Canada, 28-30 mei 2004); ‘Interfaces and liminal spaces: survival and regeneration in Ingrid Winterbach's Niggie (Cousin)’ (ter perse); ‘Traces of identity in the mirror of the past’. In: Kunapipi (Journal of the Association for Commonwealth Literature and Language Studies) 24 (2002), 1&2, 126-139.
- eind2
- ‘Just as the experiences of colonization within colonized societies have varied from the most abject suffering to the engendering of filiative feeling, the responses of those colonized societies to colonialism have occupied a continuum from absolute complicity to violent rebellion’ (Ashcroft 2001: 13).
- eind3
- ‘The uniqueness of the specific set of colonial and post-colonial circumstances in Surinam is used to make the point that the representations of post-coloniality in literature should be studied according to the specific colonial and post-colonial situation in a geographical area with all the cultural, ideological, political and aesthetic factors determining that particular brand of post-coloniality’. Vgl. ‘Multiculturalism instead of post-colonialism - the case of Tweemaal Mariënburg by Cynthia Mc Leod’ (Du Plooy 2006: 3).
- eind4
- ‘The attempt to understand how post-colonial cultures resisted the power of colonial domination in ways so subtle that they transformed both colonizer and colonized lies at the heart of post-colonial studies’ (Ashcroft 2001: 3).
- eind5
- In een interview met Johan Diepstraten zei Haasse: ‘Wij weten niet hoe het verleden was, maar in de voorstelling daarvan, kan de schrijver een eigen wereldbeeld verpakken. De enige eis die je aan de historische roman moet stellen is: opent het verhaal een visie op een bepaalde tijd, op bepaalde figuren of op een leven’. Vgl. ook Kees Fens: ‘Romans van Hella Haasse [...] worden gekenmerkt door breuken of blinde vlekken, gevolg van het conflict tussen weten en verbeelden bij de historicus en de romancier. Er zijn altijd meer mogelijkheden dan werkelijkheden, wat hoofdfiguren moeilijker te doorzien, want vaak meerduidig maakt’ (Internet: Boekenwereld).
- eind6
- ‘Die datering van die gebeure: Myns insiens is hierdie die belangrikste sleutel vir 'n kritiese, politieke lesing van Agaat, want in samehang met die openingsaanhalings, die karaktername en die gebeure in die roman, is dit by uitstek die datums wat aandui dat ons hier met niks minder nie as 'n simboliese vertelling, 'n vertellende ontleding van die wel en wee van die Afrikanernasionalisme vanaf magsoorname (1948) tot magsverlies (1994) te make het’ (Rossouw 2005).
- eind7
- Edward Said schrijft over culturele identiteit: ‘it [simply] comes to being in some place, for a particular reason, and with a particular history’ (Ashcroft & Ahluwalia 2001: 1), maar ook: ‘Identity - who we are, where we come from, what we are - is difficult to maintain in exile [...] We are the “other”, an opposite, a flaw in the geometry of resettlement, an exodus. Silence and discretion veil the hurt, slow the body searches, soothe the sting of loss’ (Said 1995: 16-17).
- eind8
- Vgl. Prentice 1994: 48: ‘Therefore, post-colonial national discourse strengthens its claim to legitimacy through “fuller” representation, and to ethical integrity through the self-representation of its constituent Others. [...] The new, redeemed post-colonial nation, where the post-colonized are represented and the post-colonizers are authenticated, speaks for identity, integrity, autonomy, self-representation, the value of the specific and the local, and the value of history, as that narrative of progress(iveness) towards the just inclusion of previously omitted identities’.
- eind9
- Vgl. Ashcroft 2001: 10-11; Prentice 1994: 49; Pechey 1994: 153, 155-156.