Colloquium Neerlandicum 16 (2006)
(2007)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNeerlandistiek in contrast. Handelingen Zestiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 97]
| |
Gedaanteverwisselingen van Louis Paul Boons Ondine: van de romantiek tot het ondinisme
| |
[pagina 98]
| |
Enkel Jos Muyres heeft in een voetnoot bij zijn omvangrijke studie over het ontstaan van De kapellekensbaan gewezen op een aantal thematische overeenkomsten van Boons verhaal met de geschiedenis van Ondine zoals die door de Duitse romanticus Friedrich de la Motte-Fouqué is opgetekend en van een literaire status voorzien. Kort voor de Tweede Wereldoorlog is de vertelling door de Franse auteur Jean Giraudoux voor het toneel bewerkt. De Ondine van Giraudoux werd in het voorjaar van 1947 door het Théâtre National in Brussel opgevoerd; de metamorfose van Odile tot Ondine in het ingewikkelde groeiproces van Boons oeuvre wordt aan de hand van diverse documenten eveneens rond 1947 gesitueerd. Muyres concludeert nochtans voorzichtig dat het ‘niet zeker (is) dat Boon het werk van Giraudoux en dat van Fouqué heeft gekend’.Ga naar eind5 In deze bijdrage wil ik nader ingaan op de vraag hoe en waarom Boon de literaire mythe van Ondine in De kapellekensbaan zou hebben verwerkt. Daarna behandel ik de lotgevallen van de Ondine-figuur in het latere werk van Boon, meer bepaald in de reeks erotisch-pornografische romans die de auteur in de jaren zeventig heeft geschreven. De sterk gefantaseerde verhaalwerkelijkheid van deze beruchte teksten blijkt overbevolkt door kindvrouwtjes en waternimfen die er behagen in scheppen, ostentatief te plassen. Hierdoor wordt het Ondine-motief systematisch geassocieerd met urolagnie, een seksuele afwijking die ook bekend staat als ondinisme.Ga naar eind6 De vertekening van de romantische Ondine tot een aantal perverse karikaturen kan beschouwd worden als de eindfase van het ontromantiseringsproces waar Boon deze romanstof aan heeft onderworpen, een ontwikkeling die reeds een aanvang had genomen in het Ondine-verhaal uit De kapellekensbaan. | |
De literaire mythe van OndineDe bron van alle moderne bewerkingen van het Ondine-verhaal in de letterkunde, de opera en de kamermuziek is een novelle met sprookjesmotieven en fantastische elementen van de Pruisische edelman Friedrich de La Motte-Fouqué, een afstammeling van de hugenoten. In dit meesterwerkje van de Duitse romantiek, voor het eerst gepubliceerd in 1811, zijn de wezenskenmerken van de Ondine-legende vastgelegd. Fouqués Undine kan daarom als het uitgangspunt van een vruchtbare overlevering worden beschouwd: vooral in het Duitse en het Franse taalgebied hebben schrijvers en componisten op het verhaal voortgeborduurd. Tot de meest opvallende literaire adaptaties behoren het reeds genoemde toneelstuk van Giraudoux (1939) en de monoloog in verhaalvorm Undine geht (1961) van de Oostenrijkse schrijfster Ingeborg Bachmann. In de pianomuziek zijn een naar Ondine genoemde prelude van Debussy en het aan de nimf gewijde openingsstuk uit Ravels cyclus Gaspard de la Nuit bekend geworden. | |
[pagina 99]
| |
Anders dan vele sprookjes die door de gebroeders Grimm op grond van volkstradities werden verzameld, is de vertelling van Fouqué een oorspronkelijk literair werk, waarvoor de auteur echter een deel van de verhaalstof heeft ontleend aan de beschrijving van mythologische watergeesten in een esoterisch traktaat uit de renaissance, het Liber de Nymphis van de Zwitserse geneesheer en occultist Paracelsus (eerste helft van de zestiende eeuw). Het verhaal kan als volgt worden samengevat: Ondine is een wispelturige riviernimf die door een arm vissersgezin werd opgevoed nadat hun dochter bleek te zijn verdwenen. In werkelijkheid heeft de vader van Ondine, een watergod, haar met het meisje verwisseld opdat Ondine, door met een man te trouwen, een ziel zou krijgen. Naar het woud gelokt waar de vissers verblijven, wordt een dappere ridder op Ondine verliefd en hij besluit met haar in de echt te treden. Maar een huwelijk met een nixe blijft voor de mens niet zonder gevaar: Ondine en haar soortgenoten eisen onvoorwaardelijke trouw, op straffe van de dood. Als de ridder na de ontdekking van Ondines ware aard toch de voorkeur geeft aan een vrouw, die de verdwenen dochter van het vissersechtpaar blijkt te zijn, drukt de waternimf haar minnaar een dodelijke kus op de mond. Als teken van haar eeuwige trouw verandert Ondine in een beekje dat het graf van de ridder omvloeit. Uit deze verhaalgegevens komen enkele motieven aan het licht die de thematiek van de latere bewerkingen zullen blijven bepalen: de mislukking van de verhouding tussen de mens en het fabelachtige schepsel, het streven van de najade om een ziel te krijgen en zich aldus boven haar primitieve staat te verheffen, een verlangen dat door het ontologische standsverschil met de mens op een ontgoocheling uitloopt, en de menselijke overtreding van het door de watergeesten opgelegde verbod op ontrouw, waardoor het ideaal van de absolute, eeuwige liefde geschonden wordt. Als mythologisch wezen en verhaalfiguur is Ondine verwant aan andere hybride waterbewoonsters als de meermin, de nereïde, de Lorelei of de fee Melusine. Al bewaart ze in aanwezigheid van stervelingen een menselijk voorkomen, zij behoort tot de vervaarlijke wereld van de mythe en haar optreden is overwegend negatief. De idyllische taferelen waarmee Fouqué zijn vertelling heeft opgeluisterd en waarvan de bekoring weerklinkt in de muzikale bewerkingen van de impressionistische componisten, kunnen met de illusie van lieftalligheid begoochelen, maar slagen er niet helemaal in het demonische karakter van de nimf te verbergen. Ondines lokroep wordt de ridderfiguur noodlottig; zij belichaamt het gevaar van de betovering en de onbereikbaarheid van het ideaal. | |
Ondine in De kapellekensbaanIn de twintigste eeuw hebben auteurs op diverse manieren afstand genomen van | |
[pagina 100]
| |
de meer romaneske aspecten van deze verhaalstof: bij Boon overheerst de ironie die van Ondine het slachtoffer maakt van haar eigen illusies. In de voetnoot bij zijn hoofdstuk over de bronnen van De kapellekensbaan signaleert Muyres de volgende punten van overeenkomst met Fouqués Undine: het feit dat Ondine ‘probeert te ontstijgen aan haar milieu door een relatie’ aan te knopen ‘met iemand van een hogere stand’ en het fiasco waarop deze poging uitloopt, waarna Ondine ‘gedesillusioneerd met iemand uit haar eigen milieu trouwt’.Ga naar eind7 Ook Undine werd na het échec van haar avontuur met de ridder naar het waterleven terugverwezen, al heeft Fouqué voor een sprookjesachtig slottafereel gezorgd door de nimf in een liefelijk beekje te laten veranderen. Er zijn echter meer overeenkomsten aantoonbaar. De proletarische familie waarin Ondine opgroeit is vergelijkbaar met het vissersgezin uit Undine. En Ondine Bosmans blijkt net als de waternimf een ondeugend en zelfzuchtig kindvrouwtje, op het onhandelbare af. Bovendien dweept Boons heldin vanaf haar prille jeugd met de ‘toverwereld der heren’ (De kapellekensbaan, Boon 1980: 52).Ga naar eind8 Van de zoon van de plaatselijke baron en fabrieksbaas Derenancourt droomt ze dat hij voor eeuwig haar minnaar is (39): ‘zij zou nooit trouwen of het ging met hem zijn’ (55). Tegelijkertijd valt van meet af aan op dat de auteur de legendarische verhaalstof tot het karikaturale vertekent en systematisch ontdoet van romantische trekjes. Van het gezin Bosmans hangt de verteller een grotesk beeld op: de moeder van Ondine is gek, haar broer een zwakzinnige en haar vader een mislukt idealist, net als Ondine zelf. Terwijl het vervaarlijke karakter van de nimf in het romantische sprookje werd verdoezeld, zet Boon het demonische van zijn romanfiguur juist extra dik in de verf: ‘de kleine heks van ter-muren’ (31) ontpopt zich snel als een ware duivelin, een kwaadaardig schepsel dat ‘wegkwijnt’ als ze ‘geen ruzies of malheuren’ kan ontketenen (233). Ondines machtwellust uit zich meestal in cynische manipulaties die haar ‘volkomen gebrek aan scrupules’ (327) aan den dag leggen. Zelfs haar vader moet tot de slotsom komen dat ‘Ondine dus toch waarlijk met de duivel een en dezelfde persoon was’ (293). Deze onheilsbrengende hoedanigheid heeft de auteur tot in de nadagen van zijn lievelingspersonage gehandhaafd. In het in 1961 aan een nieuwe versie van de roman Mijn kleine oorlog toegevoegde slothoofdstuk lezen we nog dat de oud geworden Ondine ‘een heks (was) (...), alleen levend om elkeen te pesten en de duivel aan te doen, om onrust te stoken, om oorlog te zien’Ga naar eind9 - kortom een eigentijdse Dulle Griet. In schril contrast met deze incarnatie van het kwaad staat echter de naïviteit van Ondine, haar sentimentaliteit en het onvermogen om haar machtswellust waar te maken: ‘als de heren gingen komen vielen haar berekeningen in duigen’(89), want ‘haar mooiste bedenksels vielen in verkeerde grond’ (255). Stukje bij beetje gaat Ondine de lezer voorkomen als de belichaming van het | |
[pagina 101]
| |
romantische type bij uitstek, dat tegen beter weten in steeds dezelfde illusies koestert. Al verzet ze zich tegen de middelmatigheid van haar milieu en de hersenschimmen van haar vader, en al probeert ze hogerop te klimmen op de maatschappelijke ladder, na de ontgoocheling van haar mislukte avontuurtjes met de zonen Derenancourt valt ze toch weer een armzalige idealist in de armen, de dromerige beeldhouwer Oscarke... Schatt. Daarmee heeft Boon de legende van Ondine in een maatschappijkritische context getransponeerd: het falen van haar poging om tot de burgerij door te dringen weerspiegelt de onmacht van Undine om aan de beperkingen van haar primitieve aard te ontkomen. Maar ook de bourgeoisie moet het in De kapellekensbaan ontgelden: niet alleen is het kasteel van de Derenancourts waar Ondine zich zo veel van voorstelde niet meer dan een villa, het huwelijk van haar kortstondige minnaar Achilles dient opportunistisch om de belangen van zijn rang en stand te beschermen: hij trouwt met de dochter van de bankier Glemmasson (139). Deze episode herinnert eveneens aan het huwelijk van de ridder met een echte vrouw, een soortgenote dus, - de rivale van Undine in Fouqués vertelling. Desondanks blijft een motief uit de romantische overlevering opvallend afwezig in Boons schepping: het element water speelt in De kapellekensbaan geen noemenswaardige rol. Verschillende argumenten kunnen worden aangevoerd om het ontbreken van dit hoofdmotief te helpen verklaren; ten eerste behandelt Boon de verhaalstof in een andere, welbepaalde sociaal-historische context: de opkomst en de neergang van het socialisme waar Ondines geschiedenis exemplarisch voor is; bovendien is het de auteur niet in de eerste plaats om te doen geweest een letterlijke adaptatie van de legende ten beste te geven. Van belang daarentegen is de kritische uiteenzetting met een bepaald type personage dat het faillissement van het idealisme incarneert. Boons grotesk-ironische transpositie van het Ondine-verhaal heeft immers ook een cultuurkritische functie: hij rekent af met een naar zijn mening verderfelijke mentaliteit en met de literatuuropvatting die hij ermee associeert. Dit blijkt uit passages waarin hij de sentimentele verbloeming van de werkelijkheid aan de kaak stelt. Over een handelsreiziger die weleens een gedicht schrijft lezen we in de Ondine-roman bijvoorbeeld: ‘hij was ook een van die mensen die zich met letterkunde bezig hielden, en gedichten maakten over de bomen die staan te dromen en over hun eenzaam hart, en die aanvoelen in plaats van te denken’ (207). Hoewel Boon zich ook in De kapellekensbaan nog als een moralist voordoet, is de tijd van zijn beroemde oproep ‘schop de mensen tot zij een geweten krijgen’,Ga naar eind10 waarmee de eerste versie van Mijn kleine oorlog eindigde, blijkbaar voorbij. Het sociaal geëngageerde idealisme van de auteur heeft plaatsgemaakt voor een nuchterder, gedesillusioneerde visie op mens en maatschappij, zoals ook blijkt | |
[pagina 102]
| |
uit Boons bewerking van een andere literaire bron in de roman het Reinaert-epos. Thematisch en intertekstueel bekeken biedt de sarcastische transpositie van de Ondine-legende een tegenhanger van deze Reinaert-bewerking: in allebei de verhaallagen gaat het om het ‘eigenbelang’Ga naar eind11 en de kortzichtigheid van de mens, die de sociale vooruitgang ondermijnen. Daarmee behoort Boons adaptatie van Undine tot de meest kritische herscheppingen van de legende. Weliswaar gaat Boon vooralsnog niet zo ver als Ingeborg Bachmann, die uit onvrede met een door mannen opgelegde rolverdeling en met de door het nazitijdperk bezoedelde erfenis van de Duitse romantiek Undine laat wegvluchten uit de conventies van haar literaire persoonlijkheid.Ga naar eind12 In De kapellekensbaan blijft de auteur de karaktertrekken van zijn literaire model grotendeels trouw; zijn kritiek geldt echter genadeloos de romantische illusie die aan de Ondine-legende kleeft. In dit opzicht staat Boon dichter bij Giraudoux. Hoewel het op grond van concrete aanwijzingen uit documenten inderdaad niet zeker is of hij het toneelstuk van de Fransman toen heeft gekend, zouden een aantal taferelen uit die bewerking ongetwijfeld Boons belangstelling hebben genoten. Giraudoux doorbreekt namelijk zowel de mimetische illusie als de romantische idylle door vanaf de tweede akte van zijn Ondine de voorstelling zelf als onderwerp van dialogen en enscenering te presenteren. Daarbij verschijnt de koning van de watergeesten als een illusionist die goochelkunstjes verricht, terwijl de hoofdpersonages Ondine en ridder Hans eerst hun rol bespreken alvorens tot de vertolking over te gaan. Deze taferelen zorgen voor een vervreemdingseffect dat gelijkenis vertoont met talrijke passages uit Boons actuele roman De kapellekensbaan, waarin een alter ego van de auteur en zijn vrienden het schrijfproces van de Ondine-roman van commentaar voorzien. | |
Ondine en het ondinismeToen Boon de hoofdlijnen van de Ondine-legende in zijn romanconcept overnam en aanpaste aan een hoogstpersoonlijke interpretatie van de Aalsterse sociale geschiedenis, was hij zich blijkbaar nog niet helemaal bewust van het potentieel aan verhaalsituaties dat met het watermotief gepaard kon gaan. Vooral de associatie van het natte element met machtsvertoon ontbreekt nog bij de Ondine uit De kapellekensbaan, hoewel haar Germaanse voorbeeld gretig gebruik maakte van de fabelachtige eigenschappen van waternimfen om haar omstanders met wilde stortbuien van hun stuk te brengen. In De kapellekensbaan is de waterthematiek in de kiem aanwezig maar niet verder uitgewerkt. Het volgende deuntje, door de kunstenares Tippetotje, een vriendin van Boons dubbelganger in de actuele roman, over een puberaal meisje opgetekend, suggereert al iets omtrent de strekking van het Ondine-motief in de latere erotisch-pornografische romans: ‘uit de zoute zee komt zoete vis en uit een zoet meisje zoute pis’ (171). | |
[pagina 103]
| |
Kort na de verschijning van zijn vermaarde historische roman Pieter Daens (1971), verraste Boon zijn lezers met een reeks boeken waarin hij onomwonden zijn geheimste obsessies prijsgaf, zoals die ook op expressionistische schilderijen uit dezelfde periode uitgestald werden. De gevestigde auteur wilde het literaire establishment kennelijk provoceren door als ‘viezentist’ zijn reputatie op het spel te zetten in publicaties als Mieke Maaikes obscene jeugd, een pornografisch verhaal (1972) en Zomerdagdroom, een erotisch sprookje (1973), postuum gevolgd door Eros en de eenzame man, een droefgeestig en schandelijk porno-verhaal, Boons laatste voltooide roman (1980) en een zo mogelijk nog straffere versie van Mieke Maaikes avonturen, Eens, op een mooie avond, door Boonvorsers in de nalatenschap ontdekt en in 1992 uitgegeven. Deze tekst had de schrijver voorwaar in de dummy van De kapellekensbaan neergepend, een komische anekdote als je bedenkt dat het ondinisme er net als in de andere pornografische boeken hoogtij viert. Boons erotisch werk is door de kritiek voornamelijk biografisch en in mindere mate psychokritisch geïnterpreteerd. In de meeste gevallen hiervan werd de nadruk gelegd op een afweerreactie ten opzichte van de literaire erkenning die de auteur in de laatste fase van zijn schrijversloopbaan ten deel viel, ook door conservatieve kringen die in het bijzonder de roman over priester Daens waardeerden. De psychologische benadering stelde de behoefte van de auteur in het licht om met een obsederend, tweeslachtig vrouwbeeld in het reine te komen. Enkelen hebben beide standpunten gecombineerd zoals Romain John van de Maele, die in een studie over de ‘parafiele droomwereld’ van Boon van ‘psychobiografische constanten’ sprak.Ga naar eind13 Verder is gewezen op het intertekstuele karakter van een aantal passages die als parodie of pastiche bedoeld zijn en in verband met Zomerdagdroom op de aanwezigheid van sprookjesmotieven. Over een voortzetting van de Ondine-bewerking werd echter met geen woord gerept. De intertekstuele aanpak van dit omstreden corpus libertijnse romans biedt als voordeel dat de tekst op literaire eigenschappen en kwaliteiten kan worden beoordeeld, los van externe factoren, die bij de behandeling van gevoelige motieven als exhibitionisme en seksueel verkeer met piepjonge meisjes onvermijdelijk een rol zullen spelen. Hoewel Boons latere romans uiteraard bol staan van de meest gewaagde pornografische scènes, behoren ze eerder tot de erotische literatuur omdat de auteur ofwel stereotypen van het genre parodieert of wensdromen van personages aanschouwelijk maakt; hierdoor kan de verhaalwerkelijkheid nauwelijks als mimetisch worden bestempeld. Bovendien legt de schrijver een verbluffende vindingrijkheid aan de dag bij onder meer het gebruik van schuttingtaal, hetgeen vaak aanleiding geeft tot grappige vondsten en het verhaal ver boven het gemiddelde peil van voorspelbare prikkellectuur tilt. Door de humor en de creativiteit waarvan deze teksten getuigen, kunnen Boons erotische romans | |
[pagina 104]
| |
tot de hoogstandjes onder de Nederlandstalige voorbeelden in dit genre worden gerekend, maar ook tot het betere werk van de schrijver. Mieke Maaikes obscene jeugd vertoont de structuur van een schelmenroman, met een opeenvolging van losse episodes die aan de bekendste seksuele praktijken of afwijkingen gewijd zijn, met uitzondering van scatologie - dit laatste komt pas voor in Eens, op een mooie avond. Tot de hoofdmotieven uit Mieke Maaike behoort wel de urofilie, die van begin af aan wordt geassocieerd met een vrolijke manier van dominant gedrag bij de hoofdpersoon en haar vriendinnen, kindvrouwtjes die ‘d'r maar op los zeik(en)’;Ga naar eind14 als een rasechte waternimf daagt Mieke Maaike haar minnaars bij voorkeur uit in een meertje (12), aan een vijver (18, 29-36) of nabij pissijnen (11) - een in deze context veelbetekenende variante van piscine. Ook bedrijft het hoofdpersonage de liefde nadat ze ‘in een naburige poel weest baden’ is (86). Zulke taferelen, die in Eens, op een mooie avond worden overgedaan, geven de guitige toon aan van een hernieuwde confrontatie met de Ondine-legende. De talrijke piesscènes in de vier romans hebben ook een picturaal equivalent gekregen op doeken die Boon in de loop van de jaren zeventig heeft geschilderd en waarop min of meer naakte meisjes, die als mannen rechtop staan te wateren, te bewonderen zijn: afbeeldingen van tekeningen en schilderijen zoals ‘Plassend schoolmeisje’, ‘Herinnering aan Elsje’, ‘Een non plast ook, soms’ en andere doeken zonder titel over hetzelfde onderwerp werden in portfolio of als illustratie bij talrijke publicaties van en over de auteur opgenomen.Ga naar eind15 In Mieke Maaike en Eros en de eenzame man komen verder enkele passages voor die rechtstreeks verwijzen naar het decor uit De kapellekensbaan: plassen en exhibitionisme in de buurt van een kapelletje, op een verlaten pad aan de rand van de voorstad of langs een spoorweg, waardoor Boon ook de eigen Ondine-roman aan een demystificatieproces lijkt te onderwerpen. De kroon op het transformatiewerk van de verhaalstof uit de Ondine-overlevering zette Boon evenwel in de sprookjesvertelling Zomerdagdroom - het belang van het sprookjesgenre bij de ironiserende inkleding van een erotische roman bleek al uit de titel Eens, op een mooie avond. Anders dan in de parodie Mieke Maaike of in de naargeestige, neo-naturalistische bekentenis Eros en de eenzame man, behandelt Boon de erotiek in Zomerdagdroom als poëtische utopie, met dien verstande dat de wensdromen van een ongelukkige jongen uit de voorstad gedoemd zijn tot een teleurstellende afloop. Bij deze verhaalontwikkeling vervult het Ondine-motief opnieuw een sleutelfunctie. De naamloze hoofdpersoon droomt van een idyllische toverwereld waarin hij als een prins vertroeteld wordt door een schare zeer jonge meisjes, van baby tot kindvrouwtje. Deze bekoorlijke wezens worden onmiddellijk voorgesteld als ondines: ‘op zonnige dagen (bewogen) de meisjes zich zwemmend (voort) | |
[pagina 105]
| |
tussen de goudvissen (...) alsof ze van de vijver deel uitmaakten en, als een van hen uit het watervlak opdook, aan meerminnen deden denken’.Ga naar eind16 Prins, zoals de jongen verder wordt genoemd, stoeit zelf vaak met de nimfen in de vijver (57) en wordt door de negenjarige Bedsa, die eruit ziet als het ‘waterspuwend beeld ener fontein’(34), in de genoegens van het ondinisme ingewijd. Zowel deze najade als haar zusjes verstaan de kunst om ‘rechtstaande (hun) waterstraal te spuiten’(68). Piesscènes worden afgewisseld met diverse seksuele uitspattingen in en om het paradijselijke kasteel waar de perverse sprookjesfiguren verblijven, totdat na het huwelijk van Prins met het oudste meisje, de elfjarige Wonder, het hele visioen als een luchtspiegeling in elkaar zakt. De dromer lijkt de tol te betalen van de hersenschimmige, losbandige liefde als hij met de urofiele Bedsa in het ‘lauwe water der vijvers’ vrijt: ‘hij nam haar, volledig, zodat ook zij zwanger kon worden van zijn zaad. Maar zijn geluk was niet volkomen, in het water om hem heen schoten niet alleen goudvissen weg, maar ook reptielen en amfibieën, en vooral ratten’ (124). In deze passage verschijnt het legendarische substraat van het Ondine-verhaal als het ware door de regels van de tekst heen: de vloek die op de mens rust die door een ondine wordt verleid doet zich opnieuw gelden en veroorzaakt de symbolische nederlaag van de dromer. Zo blijkt Boons seksuele utopie een bittere nasmaak te hebben die verder aantoonbaar is in de sombere taferelen uit Eros en de eenzame man, waar vooral de onmacht en de maatschappelijke uitsluiting van de seksueel bezetene pijnlijk naar voren komen. | |
Ondine of Lolita?Binnen een tijdspanne van een kwart eeuw tussen de verschijning van Ondine in De kapellekensbaan en het optreden van perverse waternimfen in de erotische romans, is het Boon meermalen gelukt, de verhaalstof van deze literaire mythe dienstbaar te maken aan de veraanschouwelijking van zijn afrekening met diverse vormen van idealisme. Zowel door de maatschappijkritische context in De kapellekensbaan als door de erotisch-pornografische thematiek en de associatie met urolagnie in de latere romans, bekleden Boons bijdragen tot de herschepping van de Ondine-legende een unieke plaats in de literatuurgeschiedenis. In het licht van de veelzijdigheid waarmee de auteur deze verhaalstof heeft behandeld, lijkt het nuttig om terug te komen op de relevantie van het Lolita-motief in zijn werk. De kritiek heeft zich vrijwel unaniem van de Lolita-figuur bediend ter aanduiding van Boons voorkeur voor piepjonge vrouwelijke personages. In zijn monografie over De kapellekensbaan spreekt G.J. van Bork zelfs van het Lolita-motief als een van de belangrijkste elementen die de thematiek van de roman ondersteunen.Ga naar eind17 Strikt genomen komt dit standpunt neer op een anachronisme: immers, Boons roman is een paar jaar voor Nabokovs Lolita (1955) geschreven en gepubliceerd; | |
[pagina 106]
| |
maar ook het optreden van een zogenaamde Lolita-figuur in Menuet (dezelfde jaargang als Lolita) doet geen recht aan Boons behandeling van deze thematiek. Al is een van de hoofdpersonen uit Menuet zoals bekend een kindvrouwtje, de associatie met Lolita blijkt ook in dit geval niet alleen literair-historisch maar zelfs inhoudelijk misleidend: Jos Muyres heeft terecht gewezen op aanzienlijke verschillen met Nabokovs personage.Ga naar eind18 Bovendien rijst de vraag of Nabokovs Lolita tot dezelfde literaire traditie behoort als Boons Ondine. Naast enkele overeenkomsten - Ondine wordt meestal als een kindvrouwtje voorgesteld en haar optreden zorgt net als bij Lolita voor gemengde reacties -, kan ook worden vastgesteld dat Nabokov zijn personage niet opvallend met de attributen van de legendarische Ondine heeft bedacht.Ga naar eind19 Wil men voorkomen dat in het werk van Boon een literair motief wordt verward met een psychologisch complex - de vermeende obsessie van de auteur met Lolita-achtige meisjes - dan dient Ondine als een belangrijke bron van inspiratie in haar eer te worden hersteld. |
|