Colloquium Neerlandicum 11 (1991)
(1992)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen Elfde Colloquium Neerlandicum
[pagina 145]
| |||||||
1. InleidingIn een inmiddels steeds grijzer wordend verleden gaf ik Nederlands aan een buitenlandse universiteit, en wel in Kopenhagen. Toen ik daar nog geen jaar werkte, werd mij gevraagd op te treden als gecommitteerde bij de Deense staatsexamens tolk-vertaler Nederlands. Ik herinner me nog heel goed mijn vreselijke gêne, dat ik moest oordelen over kandidaten met wie ik in taalkundig opzicht nog wel kon wedijveren, maar die vakinhoudelijk ver boven mij uitstegen. Ik zou zelf als een baksteen zijn gezakt voor de juridische, economische en technische vertaalexamens die deze kandidaten kregen voorgelegd! Gelukkig kon ik mij beperken tot de vertrouwde terreinen als Nederlandse grammatica, stijl en spelling, en waren er andere gecommitteerden die over de vakinhoud mochten oordelen, zodat het examen verder naar behoren is verlopen. Maar deze wat klungelige ervaring heeft me wel aan het denken gezet; ik heb me gestort op Deense en Nederlandse vakteksten, ben zelf beëdigd vertaler geworden, en verscheidene van mijn oud-studenten zijn in het vertalersvak terechtgekomen, één zelfs bij de EG. Het vertaalvak is immers een van de meest voor de hand liggende beroepsperspectieven voor de student Nederlands extra muros. Wie niet in het onderwijs of in de toeristenbranche wil of kan werken, zal gauw bij vertaalwerk terechtkomen, en behalve voor een enkele begenadigde literair vertaler zal dat voor de meesten technisch-wetenschappelijk vertaalwerk zijn. Voor zover mij bekend, kennen buiten ons land alleen Wallonië, de Bondsrepubliek Duitsland, Italië en de Sovjet-Unie aparte vertalersopleidingen Nederlands voor niet-Nederlandstaligen; in alle andere landen - en trouwens ook nog in de genoemde - zal een voorbereiding op een vertaalexamen vaak mede verwacht worden van de universitaire opleidingen Nederlands. En daar doet zich | |||||||
[pagina 146]
| |||||||
natuurlijk mijn bovengeschetste schroom op vergrote schaal voor: bijna alle extramurale docenten Nederlands hebben een filologische opleiding achter de rug en voelen zich meestal op glad ijs wanneer het gaat om vonnissen, jaarverslagen of octrooien.
Waar moet je als docent in dit verband allemaal rekening mee houden? Voor de beantwoording van die vraag zal ik iets zeggen over de vertalerswereld, de voornaamste vakgebieden en de vakinhoudelijke scholing van de vertalers; daarna ga ik in op de eisen aan de vakinhoudelijke kennis van de vertaler; en ten slotte zal ik het hebben over de didactiek van die vakinhoudelijke kennis, met als voorbeeld het vakinhoudelijk curriculum van de Maastrichtse vertalersopleiding. | |||||||
2. De vertalerswereldDe wereld van de technisch-wetenschappelijke vertalers is zeer diffuus. Aan het ene eind van het spectrum bevinden zich de vertalers die in vaste dienst zijn van vertaalbureaus van bedrijven en zich daar uitsluitend bezighouden met één onderwerp; aan het andere eind de free-lancers, die werk aannemen van allerlei opdrachtgevers op de meest uiteenlopende terreinen. De meesten bevinden zich ergens in het midden: ze werken min of meer vast voor een beperkt aantal opdrachtgevers, wel enigszins gespecialiseerd, maar met een toch nog vrij grote spreiding. Technische, juridische en economische teksten maken te zamen meer dan driekwart van alle teksten uit, dus dat zijn de terreinen waarop de vertaler zich primair zal moeten richten, maar uiteraard is de diversiteit aan deelonderwerpen en teksttypen binnen deze gebieden enorm. Het overgrote deel van de vertalers is linguïstisch geschoold en heeft geen formele vakopleiding. Natuurlijk kennen zij allemaal de zeer verstandige raad: als je een opdracht inhoudelijk niet aankunt, geef hem dan terug. Het probleem is alleen, dat de gemiddelde vertaler het zich niet te vaak kan permitteren om opdrachten terug te geven. Hij zal zich dus moeten verzekeren van:
| |||||||
[pagina 147]
| |||||||
| |||||||
3. Eisen aan vakinhoudelijke kennis | |||||||
3.1 Algemene ontwikkelingZoals u hebt gemerkt, ben ik begonnen met algemene ontwikkeling als een aspect van vakinhoudelijke kennis te noemen. Voor het vertalen van vakteksten is pure kennis van de betreffende discipline niet genoeg. De ervaring op de vertalersopleiding te Maastricht leert dat nogal wat studenten die de propedeuse halen en daarmee tonen tenminste een redelijke taalvaardigheid en een globale kennis van de vakgebieden te bezitten, nadien toch nogal eens struikelen over hun gebrek aan algemene ontwikkeling. Vakkennis is tot op grote hoogte ‘leerbaar’, maar pragmatische en algemeenculturele kennis is alleen door ‘éducation permanente’ op te doen. Het vertaalproces is gekenmerkt door het nemen van beslissingen tussen alternatieven en het oplossen van problemen. Veel vertaaldidactische literatuur is er dan ook op gericht de student te leren kiezen tussen alternatieven. Het probleem is alleen, dat voor die keuze het besef nodig is dat er überhaupt problemen zijn, dat er keuzes zijn, dat er alternatieven zijn. Het is een misverstand te denken dat algemene ontwikkeling alleen nodig is voor het maken van bepaalde vertalingen. Het is niet voor niets dat een van de belangrijkste onderdelen van het toelatingsexamen voor de vertaaldienst van de EG juist een gesprek is waarin die algemene ontwikkeling wordt getoetst. In een economische tekst kunnen filosofische, historische, geografische, politieke en culturele begrippen worden gehanteerd. Vertalers van economische teksten kunnen deze bij voorbeeld tegenkomen in een tekst voor managers over zakendoen in China, of een analyse van de economische politiek van president Bush. De gevraagde algemene ontwikkeling strekt zich uit over ‘kennis van de wereld’, en algemene kennis van de cultuur van de brontaalsprekers en van de doeltaalsprekers. Over het algemeen blijken de studenten in Maastricht na vier jaar een redelijke kennis te hebben van de cultuur van het land waar de bestudeerde vreemde taal zijn oorsprong heeft, in casu Engeland, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Egypte etc. Probleem is echter dat de betreffende | |||||||
[pagina 148]
| |||||||
vreemde taal in verscheidene landen wordt gesproken waar de cultuur vaak aanzienlijke afwijkingen vertoont van die in het moederland: Engels in India, Frans èn Arabisch in Marokko, Duits in Zwitserland, Spaans in Venezuela etc. Daarbij komt dat de kennis van de eigen cultuur, in casu de Nederlandse, in veel opzichten tekortschiet; vooral het feit dat lang niet alle studenten geschiedenis in hun examenpakket hebben, speelt ze parten. Op politiek gebied moet de vertaler bij voorbeeld weten dat de term ‘socialist’ afhankelijk van de brontekst kan staan voor ‘communist’, ‘radicaal progressief’ en ‘sociaal-democraat’, en dat de term ‘liberaal’ in Nederland veertig jaar geleden ‘sociaal en economisch liberaal’ betekende en nu ‘sociaal liberaal, maar economisch conservatief’, terwijl dezelfde term in de Verenigde Staten veertig jaar geleden ‘progressief’ betekende en nu, althans in de conservatieve pers, ‘gevaarlijk links’.
Behalve algemene kennis van de cultuur van de doeltaalsprekers dient de vertaler ook specifieke kennis van de cultuur van de doelgroep te hebben. De vertaling van een Nederlands wetenschappelijk artikel in het Duits vereist het besef dat Duits wetenschappelijk proza over het algemeen veel formalistischer is dan het Nederlandse, en gekenmerkt wordt door zeer lange zinnen met veel bijzinnen, en dat bij voorbeeld het onverkort handhaven van spreektaalwendingen en korte nevengeschikte zinnen tot het onbedoelde neveneffect zouden kunnen leiden, dat vanwege de vorm ook de inhoud door de Duitse doelgroep niet serieus wordt genomen. Voorts dient de vertaler kennis te hebben van het specifieke idioom van teksten uit een bepaald vakgebied. De meeste Nederlandse juristen zwelgen helaas nog steeds in de kanselarijstijl. Vertalingen uit het Nederlands zullen dus rekening moeten houden met al dan niet vergelijkbare wendingen in de doeltaal, en vertalingen in het Nederlands zullen rekening moeten houden met doel en doelgroep: moet de vertaling worden gepubliceerd en zo ja, wat is de status van die publikatie; hoe zien vergelijkbare teksten (liefst vertalingen) eruit; hoe staat de lezer van de vertaling tegenover het geijkte juridisch taalgebruik? Op het grensgebied van taalkundige en vakinhoudelijke kennis ligt de kennis van de specifieke syntactische kenmerken van vakteksten. Terwijl natuurwetenschappelijke teksten over het algemeen gekenmerkt zijn door nevengeschikte zinnen met een predikaatsnomen, kenmerken juridische teksten zich door onderschikking en een sterk gebruik van participiumconstructies en nominaliseringen. Maar waar de eerste categorie in dit opzicht | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
tamelijk internationaal is, vertoont de tweede categorie aanzienlijke varianten per taalgebied. Zo vertonen Duitse juridische teksten over het algemeen minder lange zinnen dan de Nederlandse. Een en ander valt te constateren door vergelijking van tekstsoorten en formulieren op de genoemde gebieden, in beide talen: bij voorbeeld van octrooien, bestekken, dagvaardingen en statuten. De vertaler moet daarvoor weet hebben van deze teksten en van de plaats waar hij ze kan vinden. Tot de meer algemene aspecten van de vakinhoudelijke kennis behoort kennis van de doelgroep. Is een farmaceutische bijsluiter bedoeld voor de arts of voor de patiënt? Het vertalen van technische teksten als gebruiksaanwijzingen vraagt kennis van het opleidingsniveau van de doelgroep (gebruik van technisch juiste maar voor de doelgroep onbegrijpelijke termen is niet zinvol), van de normen in het land van de doelgroep, en van het woordgebruik in verband met verschillende gebruikswijzen van het apparaat. | |||||||
3.2 Specifieke vakkennisNaast de bovenstaande algemenere kennis staat dan de ‘echte’ vakinhoudelijke kennis. Wie teksten op juridisch gebied vertaalt, zal op de hoogte moeten zijn van het juridisch systeem in het land van de brontaal- en dat van de doeltaalsprekers, dus bij voorbeeld van het Britse systeem en het Nederlandse. Hij zal iets moeten weten van de algemene principes (in casu van het verschil tussen het Common Law-systeem en het Civil Law-systeem), van de nadere indeling in rechtsgebieden, en van de rechtspleging. Wie een dergelijk overzicht niet heeft, loopt grote kans de gezochte terminologie ofwel überhaupt niet te vinden, daar hij niet weet in welke literatuur deze te achterhalen is, ofwel verkeerde termen te gebruiken doordat tegenover een concept in het ene systeem twee of drie concepten in het andere systeem staan. Ogenschijnlijk verwante talen als Duits en Nederlands zijn in dit opzicht extra verraderlijk, doordat het Nederlandse rechtsstelsel meer verwant is met het Franse systeem dan met het Duitse. Omgekeerd is dus ook kennis van begrippen belangrijk. De vertaler dient de belangrijkste begrippen uit een rechtsgebied te kennen teneinde een tekst uit dat gebied als zodanig te kunnen plaatsen. Een begrip als ‘wanprestatie’ moet hem plaatsen op het spoor van het verbintenissenrecht, en ‘rogatoire commissie’ op het gebied van het procesrecht. Behalve kennis van vakinhoud en de bijbehorende begrippen is uiteraard ook | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
van belang de kennis van de terminologie. Kennis van het bestaan van bepaalde termen is niet voldoende, het gebruik ervan is doorslaggevend. Zo wordt de Nederlandse term ‘verdachte’ in Duitse processtukken naar gelang van de fase van de rechtsgang weergegegeven met ‘der Beschuldigte’, ‘der Angeschuldigte’, ‘der Angeklagte’, maar vrijwel nooit met ‘der Verdächtigte’. Het Duits is hier veel explicieter dan het Nederlands. Teneinde te kunnen omgaan met de terminologische problematiek dient de vertaler voorts inzicht te hebben in de terminologieleer. Hij dient iets te weten van begripsvorming en begrippensystemen, van begrippenrijen en begrippenlijnen, van de eisen waaraan definities moeten voldoen. Hij dient termen volgens een bepaald systeem te kunnen vastleggen. Hij dient functionele context te kunnen aanbrengen. Hij dient de betrouwbaarheid van de terminologische bron te kunnen vaststellen. Hij moet op zijn hoede zijn voor terminologische varianten binnen sterk verwante talen. Naast terminologisch/terminografische kennis is ook lexicologisch/lexicografische kennis nodig. De vertaler moet weten welke lexicografische werken bestaan, en welke vragen met behulp van welk soort woordenboek kunnen worden beantwoord. Ten slotte moet de vertaler weten welke andere terminologische bronnen er bestaan, hoe hij die bronnen kan vinden en wat hem te doen staat als de gevonden literatuur geen antwoord geeft. | |||||||
4. De plaats van de vakinhoud in de vertalersopleidingU zult zo langzamerhand wel murw geworden zijn van wat een vertaler allemaal moet, en u afvragen of hij of zij dat ook allemaal kàn, en vooral hoe een en ander binnen een bestek van een opleiding tot vertaler is te leren. Het antwoord is simpel: dat ís binnen een bestek van vier jaar niet allemaal te leren. Wat een vertaler kan leren is het herkennen van problemen, het beseffen dat er een een hiaat of een alternatief is, en het systematisch te lijf gaan van die problemen, dat wil zeggen in een logische volgorde de verschillende zoekwegen aflopen, waaronder het inroepen van de hulp van collega's of inhoudelijke specialisten. Pas wanneer een tekst de op deze wijze geschoolde vertaler dan nòg voor onoverkomelijke moeilijkheden plaatst, zal hij zijn grenzen moeten erkennen en de vertaalopdracht teruggeven of liever van tevoren al niet accepteren. | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
Het is duidelijk dat vakinhoudelijke kennis en ervaring de vertaler een eind op weg helpen. In dit verband worden twee vragen gesteld. De eerste vraag is of de vertaler niet liever een vakinhoudelijk specialist met talenkennis moet zijn dan een linguïst met vakinhoudelijke kennis. Het antwoord op deze vraag is nee. Bedrijven beweren altijd de voorkeur te geven aan de jurist of econoom met talenkennis, maar in de praktijk zijn deze ten eerste dun gezaaid (en hun talenkennis wordt meestal schromelijk overdreven), en ten tweede blijken eenmaal aangenomen linguïsten met een redelijke vakkennis in de praktijk goed te voldoen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat verreweg het grootste deel van de vertalers bij de grote bedrijven en internationale organisaties een talenopleiding heeft, zij het dan dat ze zich tijdens hun carrière natuurlijk verder vakinhoudelijk specialiseren. Er doet een fabeltje de ronde dat de EG het liefst vakinhoudelijke specialisten heeft; de EG let op kwaliteit, en in de praktijk blijken de vertalers met een taalachtergrond die het meest te bezitten. Alleen bij het Europese Hof in Luxemburg dienen de vertalers jurist te zijn. Natuurlijk is er alles voor te zeggen dat iemand zowel een taal- als bij voorbeeld een ingenieursopleiding zou volgen, maar binnen het bestek van vier jaar is dat niet te doen. Overigens kiest ongeveer 10% van de afgestudeerde studenten van de Maastrichtse opleiding voor een vervolgstudie in de richting van de gekozen specialisatie, vooral recht en economie. De tweede vraag in dit verband is, of een student zich tijdens een vertalersopleiding niet al in hoge mate moet specialiseren in een bepaald vakgebied door het vertalen van een bepaald type teksten, bij voorbeeld medische wetenschappelijke artikelen. Over het antwoord is men het blijkens de vakliteratuur in alle vertalersopleidingen eens: nee. Ten eerste kan de gemiddelde vertaler het zich niet veroorloven om zich volledig op één gebied toe te leggen, omdat hij niet weet waar hij later terechtkomt. Vooral vertalers in en uit ‘kleine’ talen, maar ook free-lancers en vertalers op kleinere vertaalbureaus voor welke taal dan ook, kunnen zeer uiteenlopende thema's en tekstsoorten verwachten. Ten tweede: zelfs al wordt iemand aangenomen als vertaler voor één bedrijf, dan betekent dat nog niet één thema of teksttype. Een vertaler met als specialisatie economie kan bij het vertaalbureau van een grote verzekeringsmaatschappij binnen één zaak, bij voorbeeld over een ramp met een skilift, uiteenlopende teksten tegenkomen, zoals processen-verbaal, een technisch expertise-rapport, medische dossiers van de slachtoffers en gespecialiseerde schadeclaims. De economisch | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
geschoolde vertaler moet in zo'n geval ook juridische, technischnatuurwetenschappelijke en medische tekstsoorten, tekstconventies en terminologie aankunnen. Ten derde zou een zware vakinhoudelijke scholing ten koste gaan van de linguïstische scholing, en wie die ontbeert, kan maar beter niet aan het vertalersvak beginnen. We maken het in Maastricht vaak genoeg mee dat vertalingen terminologisch en inhoudelijk in orde zijn, maar dat de zaak in talig opzicht zo rammelt, dat geen serieuze opdrachtgever het resultaat zal accepteren.
De prioriteit bij een vertalersopleiding ligt bij het aanleren van de vreemde taal in al haar aspecten, en het perfectioneren van de moedertaalbeheersing. Op de tweede plaats komt de algemene culturele vorming. Uiteraard zal deze vooral van de student zelf moeten komen, maar het lezen van kranten (in de vreemde taal en in het Nederlands), van belangrijke cultuurfilosofische werken met betrekking tot een land waar de vreemde taal wordt gesproken en tot het eigen land, kan door de opleiding worden gestimuleerd door gerichte opdrachten, waaruit liefst het nut voor de praktijk blijkt. Een langdurige stage in het buitenland draagt aan deze vorming uiteraard ook bij. Pas op de derde plaats komt de vakinhoudelijke scholing. De student dient eerst kennis te maken met een breed scala aan vakgebieden, alvorens een keuze te maken, en binnen die keuze geconfronteerd te worden met een globaal overzicht van inhoud, begrippen en termen, en met exemplarische opdrachten: binnen het vakgebied recht bij voorbeeld met een dagvaarding, een conclusie, een vonnis, een arrest, een wet, een Koninklijk Besluit, een contract, etc. Een en ander onder begeleiding van een taaldocent èn een vakinhoudelijk docent, die gewend is de opdracht vanuit vertaalkundig perspectief te zien, dus voortdurend beide talen en cultuurgebieden in het oog houdend. Het grote probleem bij vakinhoudelijk geschoolden is immers dat zij de zaak meestal binnen één taal en niet contrastief bekijken. Aan de hand van en met het oog op de concrete opdrachten kan de student leren hoe en waar hij literatuur vindt en raadpleegt om de ontbrekende informatie of kennis te vergaren. | |||||||
5. Vakinhoud in de Maastrichtse vertalersopleidingHoe is de vakinhoudelijke kant van de vertalersopleiding nu gerealiseerd aan de Rijkshogeschool, Opleiding Tolk-Vertaler in Maastricht? Om de plaats | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
daarvan in het totaal te schetsen, bliksemsnel een beeld van die opleiding. De studenten in Maastricht, dat zijn er ongeveer 1000, waarvan circa 50 buitenlanders, kiezen naast hun moedertaal twee vreemde talen uit Duits, Engels, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Russisch, Arabisch, Chinees, Japans en (voor de buitenlanders) Nederlands. Het onderwijs vindt zoveel mogelijk geïntegreerd plaats, dat wil zeggen dat er slechts vier ‘vakken’ zijn: moedertaal, eerste vreemde taal, tweede vreemde taal en vakinhoud. De vakinhoudelijke docenten zijn vast verbonden aan de opleiding en hebben naast hun vakopleiding door werk of extra opleiding een grote linguïstische ervaring opgedaan. Zo heeft onze docent recht behalve zijn rechtenstudie ook de vertalersopleiding Duits aan onze eigen hogeschool en een M.O.-B-studie Duits voltooid, en is een van de informatici van huis uit taalkundige. In concreto zijn een jurist, een econoom, een medicus, een bioloog, een fysicus en twee informatici aan de opleiding verbonden. De docent techniek wordt bovendien gesteund door een amanuensis en de informatici door een aantal assistenten.
In het eerste jaar maken de studenten kennis met vier vakgebieden (economie, medicijnen, recht en techniek). Daartoe is het jaar ingedeeld in blokken van elk ongeveer acht weken. Elk blok start met een vakinhoudelijke introductieweek, waarin de studenten aan de hand van inleidingen (live en op video) en bijbehorende exemplarische opdrachten een, uiteraard globale, introductie in het vakgebied krijgen. Daarnaast krijgen de studenten een reader en hebben ze de beschikking over algemene inleidingen, bij voorbeeld over Nederlands recht in kort bestek voor het juridisch vakgebied. De weken daarna volgt een confrontatie met eenvoudige teksten uit het betreffende vakgebied, gekozen door de taaldocenten in overleg met de vakinhoudelijke docent. Deze teksten zijn meestal geconcentreerd rond een bepaald exemplarisch thema, zoals ‘het hart’ bij medicijnen of ‘de automotor’ bij techniek. De kennis van het vakgebied wordt impliciet en expliciet getoetst: impliciet bij de examens in de diverse vaardigheden in de moedertaal en de twee vreemde talen (bij voorbeeld in de vertaling Engels-Nederlands van een artikel over genetische manipulatie), en expliciet in een vakinhoudelijk tentamen, waarmee elk blok wordt afgesloten. Buiten deze vakinhoudelijke introducties krijgen de eerstejaarsstudenten een inleiding in de informatica en een basiscursus tekstverwerken, zo nodig voorafgegaan door een cursus machineschrijven. De opleiding heeft de | |||||||
[pagina 154]
| |||||||
beschikking over een uitgebreid computerpracticum met circa 80 terminals. Het spreekt vanzelf dat omgaan met computers en speciaal met het tekstverwerken voor de vertaler onontbeerlijk is. In de hogere leerjaren dienen de studenten al hun teksten met de tekstverwerker te schrijven. Tijdens de lessen moedertaal ten slotte, krijgen de eerstejaars een programma documentatie. Dit programma is erop gericht, de studenten in het bestek van een semester te leren omgaan met documentaire bronnen, en wel zo dat ze weten bij welk type probleem ze achtereenvolgens welk type bronnen moeten raadplegen. Deze problemen zijn steeds zo concreet mogelijk, dat wil zeggen zo direct mogelijk gekoppeld aan vragen die een vertaler in de praktijk tegenkomt. De praktijkoefeningen, voor een groot deel in de mediatheek van het instituut, vormen de kern van de cursus. De eerste semesterhelft wordt besteed aan het omgaan met moedertaalwoordenboeken, aan de hand van een syllabus, maar vooral aan de hand van de woordenboeken zelf. Het theoretische gedeelte strekt zich uit over Nederlandstalige en vreemdtalige moedertaalwoordenboeken, dus ook Franse, Chinese etc. Het praktische gedeelte beperkt zich tot de Nederlandstalige boeken omdat de cursus ressorteert onder het programma Nederlands, de enige taal die alle studenten gemeen hebben, maar in de lessen van de vreemde-talensecties wordt het programma aangevuld met oefeningen rond de woordenboeken in die betreffende talen. De cursus behandelt achtereenvolgens: de lexicologie en haar hulpwetenschappen; de onderverdeling in woordenboekklassen en subklassen, plus een twintigtal concrete verschillende woordenboeksoorten; normativiteit in woordenboeken; de opbouw van het woordenboekartikel. De tweede helft van het semester is gewijd aan literatuurrecherche, en aan de interne structuur van andere bronnen dan woordenboeken. De studenten krijgen een rondleiding in de Stadsbibliotheek, de zeer grote, gecombineerde Openbare Bibliotheek en Wetenschappelijke Bibliotheek van Maastricht, en in de instituutsmediatheek. Deze rondleiding is in de les en met behulp van studiemateriaal voorbereid, en wordt gevolgd door een groot aantal concrete zoekopdrachten. Studenten leren aan de hand van deze opdrachten omgaan met geautomatiseerde alfabetische en systematische catalogi, met het UDC-systeem en met informatie op microfiche en in databanken. Vervolgens komt de literatuurrecherche buiten de vertrouwde bibliotheken aan de orde. Welke bibliotheek is gespecialiseerd op welk terrein, en hoe kom ik achter het adres? De bibliothecaris van zo'n gespecialiseerde | |||||||
[pagina 155]
| |||||||
bibliotheek is zelf immers al vaak een terminologische bron van formaat. Studenten leren werken met de Nederlandse Bibliotheek- en Documentatiegids, met het Interbibliothecair Leenverkeer, de Nationale Centrale Catalogus in de Koninklijke Bibliotheek Den Haag (waarmee de mediatheek een on-line verbinding heeft), met de Documentatie Tijdschriftartikelen, etc. Ook leert hij of zij omgaan met bibliografieën: voor de vertaler zijn vooral van belang vakbibliografieën, bibliografieën van woordenboeken en lexica, en bibliografieën van vertalingen (de Index Translationum, The World Translation Index, Het Nederlandse boek in vertaling). Gedrukte catalogi zijn ook belangrijk, bij voorbeeld de gedrukte catalogus van woordenboeken van de vertaaldienst van het Europees Parlement in Luxemburg. En natuurlijk de verborgen bibliografieën: de literatuurlijsten in handboeken en achteraan encyclopedie-artikelen. Het is niet alleen van belang het benodigde boek te vinden, maar ook de gezochte informatie er te kunnen uithalen. Voorwoord, inleiding, inhoudsopgave met onderverdeling, personenregister, plaatsregister, zakenregister etc. moeten doelmatig worden bestudeerd. Studenten moeten leren te werken van algemeen naar specialistisch, in plaats van direct naar een voor hen veel te moeilijk werk te grijpen. Blijft over de kwestie hoe je deskundigen vindt als alle andere zoekwegen niets opleveren. Behandeld worden adresboeken van bibliotheken, van uitgevers, van Nederlandse en buitenlandse verenigingen en stichtingen, van onderwijsinstellingen, internationale organisaties, van ambassades, van vertalers en vertalersorganisaties, van bedrijven en van individuele deskundigen. De cursus wordt afgesloten met een toets, bestaand uit een theoretisch tentamen en een individuele praktijktest in de mediatheek.
In het tweede jaar kiezen de studenten twee van de vier vakgebieden, die vervolgens in twee grotere blokken nader worden uitgediept, mede ondersteund door practica en excursies. Het niveau van de oefenteksten is hier uiteraard hoger dan in het eerste jaar. Tijdens de lessen Nederlands schrijven de studenten in beide blokken een langere vakinhoudelijke verhandeling, gebaseerd op studie van verzamelde literatuur over een opgegeven onderwerp uit het betreffende vakgebied: ‘auteursrecht’, ‘de resultatenrekening’, ‘kunststoftechnologie’ of ‘immunologie’. Studenten krijgen hiertoe een inleiding in de vakliteratuur en een rondleiding in de medische, juridische of | |||||||
[pagina 156]
| |||||||
economische afdeling van de bibliotheek van de Rijksuniversiteit Limburg, waarmee onze opleiding nauw samenwerkt. Bij de vreemde talen wordt opnieuw gewerkt met exemplarische teksten, maar ook hier van een minder algemeen niveau dan in het eerste jaar: een jaarrekening, een contract, een artikel uit een medisch of technisch vaktijdschrift, etc.
In het derde jaar kiezen de studenten één hoofdtaal en één hoofdvakgebied. In dit jaar lopen zij gedurende een half jaar stage bij een instelling of bedrijf in een land waar hun hoofdtaal als moedertaal wordt gesproken, zo mogelijk bij een vertaalafdeling of vertaalbedrijf, maar in elk geval daar waar een beroep wordt gedaan op ‘talige’ vaardigheden. Ook wordt er gestreefd naar een stageplaats die gelieerd is aan het gekozen vakgebied, al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat dat niet altijd lukt. Tijdens deze stage verzamelen de studenten tekstmateriaal voor een na terugkeer te schrijven terminologische scriptie, dat wil zeggen een scriptie met de beschrijving van een deelgebied van hun specialisatie, met uitgewerkte terminologieformulieren op dat gebied, waarop term, definitie, context, vertaling, boven- en onderliggende termen, synoniemen, bronnen etc. zijn vermeld. De uitgewerkte termen dienen de studenten in te voeren in de termenbank van het instituut. Daartoe krijgen de studenten een cursus omgaan met de termenbank, waarin ook aandacht wordt besteed aan andere termenbanken, zoals EURODICAUTOM, de termenbank van de EG, waarmee de opleiding een on line-verbinding heeft. Met ingang van volgend jaar zal overigens een van de grootste termenbanken ter wereld bij ons instituut worden ondergebracht, namelijk het vrijwel volledige bestand van de Elsevier-vakwoordenboeken, met honderdduizenden termen in vele talen. Dit is een project van EUROTERM, een door de opleiding opgerichte stichting op het gebied van terminologieservice.
In het afsluitende vierde jaar maken de studenten, na het afleggen van tentamens op deelvaardigheden, een vijftal werkstukken waarin vakinhoudelijke kennis aan de orde komt. Voor de vreemde talen zijn dat becommentarieerde vertalingen uit beide vreemde talen, een vertaling in de eerste vreemde taal en de samenvatting van een tekst in de tweede vreemde taal, alle op het gekozen vakgebied. De studenten kiezen zelf de teksten, behoudens goedkeuring qua inhoud en niveau door de begeleidende taaldocent en de vakdocent. Het commentaar dient uitvoerig verslag te geven | |||||||
[pagina 157]
| |||||||
van de linguïstische en vakinhoudelijke vertaalproblematiek, in een vertaalkundig en vakterminologisch verantwoorde formulering. Studenten mogen voor inhoudelijke en terminologische problemen de hulp inroepen van externe deskundigen, doch dienen het werkstuk verder geheel zelfstandig te maken. Voor de moedertaal maken de studenten bovendien een zogenaamd synthetiserend leesverslag, dat wil zeggen een synthese van zelf verzamelde literatuur over een onderwerp uit een ander vakgebied dan het gekozen specialisatiegebied. Hierbij speelt uiteraard de bibliografische zoektechniek met betrekking tot een niet vertrouwd onderwerp een belangrijke rol. De student maakt samenvattingen in trefwoorden van de diverse publikaties en schrijft louter aan de hand hiervan op een centrale schrijfdag de tekst (van 3000 tot 5000 woorden) uit. Het examenjaar wordt afgesloten met een mondeling examen in aanwezigheid van gecommitteerden uit de praktijk (hoofden van vertaaldiensten van de EG of grote bedrijven als DAF en Douwe Egberts). Wie slaagt, is geen volleerde vertaler. In de praktijk zal hij of zij tot in lengte van dagen bijleren. Maar hij kan problemen herkennen en hij kent wegen om ze op te lossen. En dat is al heel wat. |
|