Colloquium Neerlandicum 11 (1991)
(1992)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen Elfde Colloquium Neerlandicum
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
Vertaalkunde | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
1. InleidingDe titel van deze bijdrage roept onmiddellijk twee vragen op. Allereerst: wat wordt precies verstaan onder vertaalwetenschap? En ten tweede: wat dienen we te verstaan onder recente ontwikkelingen?
Het is niet mijn bedoeling hier uitgebreid in te gaan op de discussie over de aard en de status van de vertaalwetenschap, een discussie die in 1972 is aangezwengeld door James S. Holmes in een artikel met de treffende titel ‘The Name and Nature of Translation Studies’ (cf. Holmes 1988), en die zowel binnen als buiten het vak nog steeds voortduurt. Het is veelzeggend genoeg dat veel publikaties nog steeds beginnen met een vurig pleidooi voor of een heldhaftige verdediging van de zelfstandige status van deze jonge wetenschap. Toch meen ik met een gerust hart te kunnen zeggen dat de vertaalwetenschap de afgelopen decennia is uitgegroeid tot tenminste - en nu citeer ik de beginselverklaring van het nieuwe tijdschrift voor vertaalwetenschap Target - ‘a semi-autonomous (inter-)discipline’ (Target 1, p. 1). Het interdisciplinaire karakter is een algemeen aanvaard gegeven, zoals ook Mary Snell-Hornby heeft vastgesteld: ‘die Übersetzungswissenschaft [ist] als interdisziplinäre, multiperspektivische Einheit zu verstehen’ (Snell-Hornby 1986, p. 12) en vormt zowel het sterke als het zwakke punt van de vertaalwetenschap. In ieder geval is het mijns inziens wel de belangrijkste reden waarom een uiteenzetting als deze interessant zou kunnen zijn voor een publiek van wetenschappers van andere disciplines.
In zijn hierboven genoemde artikel schetst Holmes tevens een indeling binnen de vertaalwetenschap die tot op heden algemeen aanvaard is. Het zou te ver voeren hier een totaaloverzicht van het veld te presenteren. In plaats daarvan | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
wil ik me beperken tot het schetsen van een aantal recente ontwikkelingen die zowel binnen de theoretische als de toegepaste vertaalwetenschap plaats hebben gevonden gedurende de laatste twee decennia. Hiermee doorbreek ik de ‘eerbiedwaardige’ traditie een betoog over de vertaalwetenschap te openen met een verwijzing naar de Toren van Babel of Luthers bijbelvertaling dan wel met de obligate kwinkslag dat vertaler het op een-na-oudste-beroep ter wereld is. Centraal in deze bijdrage staat de ontwikkeling van het denken over enerzijds vertalen als proces en anderzijds de vertaling als produkt. Deze ontwikkeling zal in beeld gebracht worden aan de hand van een aantal kernbegrippen en sleutelfiguren van de laatste twintig jaar en zal aan de hand van een voorbeeld worden toegelicht. Als vertrekpunt heb ik gekozen voor een zeer recente uitspraak over het verschijnsel ‘vertalen’, zoals deze gepubliceerd is in de reeds genoemde beginselverklaring van Target: Translation is basically performed with an eye to introducing into a so-called ‘target’ culture something which is not [yet] there. The act itself is therefore goal-oriented by its very nature, even though it is no doubt applied to ‘source’ culture facts (Target 1, p. 1-2). Deze uitspraak zegt op een ingewikkelde manier iets wat vertalers in de praktijk als vanzelfsprekend beschouwen: aan de hand van een bepaalde vertaalopdracht wordt een tekst op zodanige wijze vertaald, dat hij de beoogde functie in de nieuwe omgeving kan vervullen (cf. Freihoff 1990, p. 15). Om te verklaren waarom deze visie als ‘nieuw’ geldt binnen de vertaalwetenschap, en waarom er heel wat discussie vooraf is gegaan aan de algemene acceptatie van een dergelijk gezichtspunt, stel ik voor een korte excursie te maken naar het begin van de jaren zeventig. | |||||||||||||
2. Teksttypologie en haar relevantie voor het vertalenBegin jaren zeventig was de vertaalwetenschap sterk linguïstisch gericht. Uit het hier volgende citaat uit 1972 blijkt dat een tekst slechts gezien werd als de som van een reeks talige elementen, en vertalen als het omzetten van deze elementen in taal X in een reeks elementen in taal Y: | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
Linguistisch kann die Übersetzung als Umkodierung oder Substitution beschrieben werden: Elemente A1, A2, A3 [...] des Sprachinventars L1 werden durch Elemente B1, B2, B3 [...] des Sprachinventars L2 ersetzt (Koller 1972, p. 69, in: Snell-Hornby 1988, p. 16). De aard van de brontekst - het origineel - werd als bepalend beschouwd voor de omzetting, en daarom gold de analyse van deze tekst als eerste stap in het vertaalproces. Aan de hand van de functie en de eigenschappen van de brontekst werd vervolgens de vertaalmethode vastgesteld. Een onderdeel van deze ‘brontekstanalyse’ was het onderbrengen van teksten in een groter geheel. Zo ontstond binnen de vertaalwetenschap het begrip ‘teksttypologie’, als een nieuw instrument om teksten te classificeren. De naam die hiermee onlosmakelijk is verbonden, is die van Katharina Reiß, een vooraanstaande Duitse vertaalwetenschapper, die in 1971 het boek Möglichkeiten und Grenzen der Übersetzungskritik publiceert, waarin ze tracht een aantal criteria voor het beoordelen van vertalingen te ontwikkelen. Haar uitgangspunt is dat een vertaling normaliter [...] ohne Abstriche, Erweiterungen oder Verzerrungen das Original in eine zweite Sprache umzugießen und in der Zielsprache ein äquivalentes Gegenstück zum Ausgangstext zu erarbeiten versucht (1971, p. 24). Daarom is in haar model een centrale rol weggelegd voor de analyse van de brontekst. Zij stelt dat allereerst bepaald moet worden tot welk ‘teksttype’ de brontekst behoort, en ontwikkelt hiervoor een teksttypologie die verder gaat dan het traditionele onderscheid tussen literaire en niet-literaire teksten. Hoewel hiertoe al eerder pogingen ondernomen waren door andere wetenschappers, is Reiß de eerste die met een degelijk, theoretisch gefundeerd model komt. (Voor een overzicht van deze ‘pre-wetenschappelijke’ pogingen zie Reiß 1971, p. 12-20 en House 1981, p. 5-7.) Voor haar ‘übersetzungsrelevante Texttypologie’ baseert Reiß zich op het Organon-Modell van Karl Bühler uit 1934. Uitgaande van dit model (cf. Reiß 1971, p. 32), waarin de taalfuncties Darstellung, Ausdruck en Appell onderscheiden worden, stelt zij een teksttypologie op die onderscheid maakt tussen teksten waarin de inhoud centraal staat (inhaltsbetont), de vorm (formbetont), het gewenste effect (appellbetont), en een ‘restcategorie’ waarbij de wijze van overbrenging | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
bepalend is. Zo ontstaan het informatieve, expressieve, persuasieve en audiomediale teksttype. De autonome status van deze laatste categorie is vaak in twijfel getrokken (cf. onder andere Hulst e.a. 1990), en ik zal me dan ook verder beperken tot de andere drie teksttypes. Opgemerkt dient te worden dat een tekst (vrijwel) nooit uitsluitend een van de drie functies vervult, en dus ook niet volledig bij één bepaald teksttype ondergebracht kan worden: de classificatie vindt plaats aan de hand van de overheersende taalfunctie, die tegelijkertijd de bepalende tekstfunctie wordt. Voorbeelden voor het informatieve teksttype zijn onder andere journalistieke teksten en gebruiksaanwijzingen; literaire teksten vallen in principe onder de expressieve categorie en reclameteksten zijn als persuasief te beschouwen. Deze teksttypologie, die in latere publikaties verfijnd wordt, dient als basis voor analyse van de brontekst (cf. Reiß 1976: hoofdstuk 1; Reiß/Vermeer 1984: hoofdstuk 12). Reiß erkent dat de (dominante) functie van de brontekst niet automatisch de (dominante) functie van de doeltekst hoeft te zijn - zo wordt een vlammende propagandarede van Fidel Castro in het Westen hoogstens om zijn (eventuele) informatieve waarde afgedrukt - maar in de praktijk gaat ze ervan uit dat de functie ongewijzigd blijft. Het teksttype van de brontekst dicteert de criteria waaraan de vertaler (en de criticus) zich dienen te houden, en ieder teksttype stelt andere prioriteiten aan die vertaling. Een metafoor in een expressieve tekst dient ook als metafoor vertaald te worden, terwijl in een informatieve tekst met een omschrijving van de inhoud volstaan kan worden. Reiß maakt binnen haar theorie een uitzondering voor teksten die in vertaling een andere functie moeten vervullen of zich tot een andere doelgroep richten. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan interlineaire vertalingen, samenvattingen, en gepopulariseerde versies van vakliteratuur. Ze spreekt dan niet langer van vertalingen, maar van Übertragungen en stelt dat in dergelijke gevallen een zieladäquate vertaalmethode - waarbij het doel centraal staat - vereist is. Dit soort ‘vertalingen’ dient op zijn functionaliteit beoordeeld te worden. De teksttypologie van Reiß is sterk bekritiseerd, onder andere omdat de categorieën veel te rigide zouden zijn en de consequenties voor het vertalen van teksten onduidelijk (cf. Koller 1979, House 1977, Nord 1988 en Snell-Hornby 1988). Ondanks deze kritiek is het concept ‘teksttypologie’ daarna - weliswaar in verschillende vormen, maar meestal duidelijk gebaseerd op Reiß' ideeën - door een groot aantal vertaalwetenschappers overgenomen en | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
toegepast. Belangrijker in dit kader zijn de bezwaren die gerezen zijn tegen haar uitgangspunt dat de functie van een tekst bij vertaling in principe gelijk blijft en dat de brontekst de maat voor alle dingen is. Toch moet gezegd worden dat deze verwijten aan Reiß' adres niet geheel terecht waren. Goed beschouwd is zij immers één van de eersten die, hoe marginaal ook, aandacht heeft besteed aan een mogelijke functieverandering - toentertijd een nieuw inzicht. | |||||||||||||
3. Over Skopos en SokuIn 1984 publiceert Reiß samen met collega-vertaalwetenschapper Hans Vermeer het boek Grundlegung einer allgemeinen Translationstheorie, waarin de vroegere uitzondering regel wordt. De grondgedachte van dit sindsdien zeer veel geciteerde boek is de zogeheten Skopos-theorie (Skopos = doel), waarin het doel van de vertaling voor eens en altijd centraal wordt gesteld: ‘Die Dominante aller Translation ist deren Zweck’ (1984, p. 96). Of zoals Reiß later zal zeggen: (die Skopostheorie) besagt, daß der Zweck, die Funktion einer Übersetzung (und damit auch der intendierte Leser dieser Übersetzung) alle übersetzerischen Entscheidungen beim Transfer eines Ausgangstextes (aus einer Ausgangskultur) in einen Zieltext (für eine Zielkultur) bestimmt (1986, p. 3). Functieverandering is voortaan regel, het onveranderd blijven van de functie uitzondering: deze opvatting betekent een belangrijke koerswijziging die al snel gemeengoed wordt. De Skopos-theorie, die een term in de vertaalwetenschap heeft geïntroduceerd die sindsdien niet meer weg te denken is (cf. Vermeer 1990, p. 60), is echter geen geïsoleerd fenomeen, maar kan exemplarisch genoemd worden voor een veranderende visie op vertalen en vertalingen, die door Snell-Hornby betiteld wordt als: Neuorientierung (1986, p. 11). Zij kiest deze term zelfs als titel voor een verzamelbundel in 1986. Naast de verzelfstandiging van de doeltekst kenmerkt deze nieuwe visie zich door het feit dat teksten niet langer als louter een verzameling van talige tekens gezien worden, maar als het ‘verbalisierter Teil einer Soziokultur’ (Hönig & Kußmaul 1982, p. 58). Deze vertaalwetenschappers stellen het begrip ‘Soziokultur’- veelvuldig afgekort tot de term Soku - centraal in hun | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
leerboek over vertalen, Strategie der Übersetzung (1982), waarin theorie en praktijk vreedzaam naast elkaar bestaan (iets wat binnen de vertaalwetenschap trouwens wel opmerkelijk mag heten!). Zij stellen dat een tekst ingebed is in een specifieke situatie, die weer bepaald is door de socio-culturele context. Bij het overbrengen van deze tekst naar een andere context, namelijk die van de ‘doelcultuur’, zal de tekst aangepast moeten worden aan de eisen waaraan de doeltekst in deze nieuwe omgeving zal moeten voldoen. Het is deze door de doeltekst te vervullen functie, en niet langer de brontekst, die de maatstaf wordt bij het vertalen. Vermeer spreekt dan ook met veel gevoel voor dramatiek van de ‘Entthronung des Ausgangstextes’ (geciteerd in Snell-Hornby 1988, p. 111).
In het geval van Holz-Mänttäri komt deze term dicht bij de waarheid. Deze Finse vertaalwetenschapper introduceert in 1984 haar theorie over ‘translatorisch handelen’, waarin het concept ‘tekst’ wordt afgewezen en vervangen door ‘boodschap’. Centraal staat het concept ‘tekstproduktie’, waarbij de brontekst slechts van belang is voor zover het de inhoud betreft. Deze tekst wordt gezien als basismateriaal, en in hoeverre de door de brontekst-analyse gevonden gegevens relevant zijn voor het produceren van de doeltekst hangt af van de te vervullen functie van deze tekst. In deze theorie vervangt de term ‘translatorisch handelen’ de term ‘vertalen’ volledig. Hoewel deze extreme houding niet veel weerklank heeft gevonden, is de terminologie inmiddels wel gemeengoed geworden. Zo stelt Vermeer - daarbij verwijzend naar Holz-Mänttäri: ‘Translation ist ein sehr komplexes transkulturelles Handeln [...]’ (1986, p. 35).
De hier gehanteerde term ‘transcultureel’ geeft, evenals de termen ‘intercultureel’ en ‘cross-cultureel’, aan dat culturele factoren momenteel een belangrijke rol spelen bij het nadenken over vertalingen en het vertaalproces. Studies naar ‘vertaalrelevante interculturele problemen’ bestuderen teksten zowel op micro- als op macroniveau. Zo wordt er contrastief onderzoek gedaan naar de overeenkomsten en verschillen in de macrostructuur van teksten die behoren tot verschillende cultuurgebieden, om zo verschillen in conventies tussen bepaalde tekstsoorten bloot te leggen. Voorbeelden: overlijdensadvertenties, bijsluiters, zakenbrieven, recepten. Op microniveau wordt er onder andere gekeken naar de zogenaamde realia: woorden die verwijzen naar instellingen, gewoontes en produkten die deel uitmaken van de cultuur | |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
van een specifiek land. Voor het Nederlands kan daarbij gedacht worden aan woorden als kaasschaaf en vlalikker, maar ook aan de namen van de kerkgenootschappen of de termen uit het Nederlandse omroepbestel (cf. Loos 1989, p. 156). Op stilistisch gebied wordt aandacht besteed aan de verschillende retorische conventies, zoals bij voorbeeld het gebruik van metaforen.
Het voorafgaande maakt duidelijk dat de visie op vertalen in de jaren tachtig weinig meer te maken heeft met de visie zoals die begin jaren zeventig opgang deed. Tegenover Kollers eerder geciteerde formeel-linguïstische definitie van het vertaalproces kunnen we stellen dat vertalen een communicatieve handeling is, waarbij culturele factoren een belangrijke rol spelen en de functie van de doeltekst centraal staat (cf. Snell-Hornby 1988, p. 44). Wat zijn nu de gevolgen van deze ontwikkeling voor het nadenken over het vertalen als proces en de vertaling als produkt? Allereerst wil ik iets zeggen over het vertaalproces. De geconstateerde ‘doeltekstgerichtheid’ heeft namelijk niet alleen gevolgen voor het produkt, maar stuurt ook het vertaalproces: immers, om het gewenste produkt te verkrijgen dienen bepaalde vertaalstrategieën gevolgd te worden. Een van die strategieën is wat Hönig en Kußmaul ‘der notwendige Grad der Differenzierung’ noemen (1982, p. 58): de vertaler moet niet zo nauwkeurig als mogelijk, maar zo nauwkeurig als nodig vertalen. Ook bij beslissingen op microniveau dient de communicatieve functie van de tekst als geheel de doorslag te geven. Aan de hand van een kort voorbeeld zal ik nu laten zien hoe een brontekstanalyse die rekening houdt met de (toekomstige) functie van de doeltekst, in zijn werk gaat. | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
4. Lekker rondvaren in Amsterdam: brontekstanalyseLEKKER RONDVAREN IN AMSTERDAM
Amsterdam gezien vanaf het water is een aanblik die je nooit meer vergeet! Niet voor niets kiezen honderdduizenden bezoekers per jaar voor een verkerkenningstocht per comfortabele rondvaartboot door het spinneweb van grachten in de oude binnenstad.
1Terwijl u heerlijk rustig over het water 2glijdt langs eeuwenoude 3koopmanshuizen met rijk versierde 4trap-, klok- of hals-gevels, stoere 5pakhuizen, kerktorens, 1.000 bruggen, 6temidden van het groen van ontelbare 7iepen, krijgt u in diverse talen een 8uitgebreide toelichting op de talrijke 9bezienswaardigheden. U ziet onder 10meer het Smalste Huis (slechts 1 11voordeur breed) de Westertoren met de 12Keizerskroon van Maximiliaan van 13Habsburg. De houten ophaalbrug over 14de Amstel, de Magere Brug. De gouden 15bocht van de Herengracht. De 16woonboten en de ouderwetse sluizen.
Aangezien bij deze analyse wordt uitgegaan van de ‘text-in-situation as an integral part of the cultural background’ (Snell-Hornby 1988, p. 2), zal ik eerst de communicatieve situatie van de tekst schetsen. Het betreft hier een tekstfragment uit een toeristische brochure die in 1990 is uitgegeven door de V.V.V. te Amsterdam. De brochure richt zich op toeristen die Amsterdam bezoeken, en wil hen informeren over de stad en aansporen deze uitgebreid te verkennen. Er is dus sprake van een dubbele tekstfunctie: zowel informatief als persuasief. Het gekozen fragment is afkomstig uit een pagina-lange tekst, een van de korte teksten uit de brochure waarin verschillende activiteiten die in Amsterdam mogelijk zijn, onder de aandacht van de bezoeker worden gebracht. Naast dit fragment met de kop | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
‘Lekker rondvaren in Amsterdam’ treft de lezer teksten aan met titels als: ‘Lekker eten in Amsterdam’, ‘Lekker winkelen in Amsterdam’ en ‘Lekker slapen in Amsterdam’. Gezien het grote aantal buitenlandse toeristen dat Amsterdam bezoekt, spreekt het voor zich dat deze brochure ook in een aantal vreemde talen wordt uitgebracht. De tekstfunctie blijft dezelfde als die van de Nederlandse versie: ook met betrekking tot de buitenlandse doelgroep staan informatie en werving centraal. De veranderde doelgroep heeft echter wel gevolgen voor de manier waarop dit effect bereikt kan worden. De buitenlandse toerist heeft immers een andere achtergrond dan zijn Nederlandse soortgenoot, en beschikt niet over hetzelfde soort voorkennis. Dit kan met zich meebrengen dat er extra toelichting verschaft dient te worden. Indien de vertaalde tekst niet méér ruimte ter beschikking staat dan het origineel, zullen uitbreidingen in de tekst tot gevolg hebben dat er elders bezuinigd dient te worden. Naast deze aanpassingen van de inhoud dient de doeltekst ook qua stijl aangepast te worden. De tekst moet voldoen aan de verwachtingshorizon die de doelgroep heeft ten aanzien van toeristische brochures. De brontekstanalyse dient zich dan ook vooral te richten op de inhoud en de wijze waarop deze wordt overgebracht.
In het geval van een reeks korte tekstfragmenten is er een belangrijke rol weggelegd voor de koptekst: deze moet kort en krachtig duidelijk maken waar het betreffende fragment over gaat. Ook hier duidt de titel meteen het onderwerp aan: rondvaren in Amsterdam. Direct onder de kop staan drie gecursiveerde regels tekst die als inleiding dienst doen. De toonzetting van dit stukje tekst sluit aan bij de ‘wervende’ titel, en heeft duidelijk als functie de lezer in de stemming te brengen. De tekstkolom van zestien regels die hierop volgt verschaft de feitelijke informatie, en valt in twee delen uiteen. In de eerste negen regels wordt een algemeen beeld geschetst van wat er zoal vanuit een rondvaartboot te zien is, waarbij Amsterdam in zijn volle glorie aan het geestesoog van de lezer voorbij trekt: koopmanshuizen, bruggen [...]. In het tweede deel worden een aantal specifieke bezienswaardigheden opgesomd. De tekstkolom draagt materiaal aan ter ondersteuning van de gedane bewering dat Amsterdam vanaf het water een onvergetelijke aanblik biedt. Het fragment veronderstelt weinig voorkennis: immers, de tekst is geschreven voor een doelgroep die waarschijnlijk niet of nauwelijks bekend is in | |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
Amsterdam. Wel wordt verondersteld dat de Nederlandstalige lezer weet wat een trap-, klok- of halsgevel (regel 4), een pakhuis (regel 5) en een woonboot (regel 16) is. De eigennamen die vanaf r. 10 genoemd worden, worden in een aantal gevallen verklaard, zoals in het geval van de Magere Brug en het Smalste Huis, maar op andere plaatsen ontbreekt de toelichting, zoals bij de gouden bocht. Dit is te verklaren uit het feit dat in dit specifieke fragment de wervende functie sterk op de voorgrond treedt, hetgeen ik vooral afleid uit de manier waarop de informatie gepresenteerd wordt. Allereerst valt op dat de toerist in regel 1 wordt aangesproken alsof hij al op het water zit. De vondst om de lezer als het ware in de rondvaartboot plaats te laten nemen en hem vanuit die positie langs alle bezienswaardigheden te voeren is stilistisch zeer geslaagd te noemen. De beschrijving van de bezienswaardigheden is uiterst beeldend. Dit komt onder andere door het veelvuldig gebruik van adjectieven: er wordt niet gesproken van koopmanshuizen, maar van eeuwenoude koopmanshuizen; de pakhuizen zijn stoer, de sluizen ouderwets en de iepen ontelbaar [...]. Ook de handelingen die in de tekst genoemd worden, krijgen extra reliëf door het toevoegen van bijwoorden, zoals onder andere blijkt uit de titel. Verder wordt er gebruik gemaakt van beeldspraak: de Amsterdamse grachtengordel wordt omschreven als een spinneweb van grachten. Opvallend is de sterk wisselende zinslengte: na de lange zin die de eerste negen regels van de tekstkolom beslaat, volgen een aantal zeer korte, staccato-zinnen, die het opsommende karakter nog eens benadrukken. De uitroep in de subkop versterkt het levendige effect dat de tekst maakt.
Deze stilistische kenmerken, die deze tekst een ondertoon van (gepaste) trots en enthousiasme meegeven, dienen bij vertaling gehandhaafd te blijven. De manier waarop hetzelfde effect in een andere taal bereikt wordt, hangt af van de stijlmiddelen waarover de betreffende taal de beschikking heeft. Bij het overbrengen van de feitelijke informatie leveren de ‘realia’ - waaronder ik zowel eigennamen als vaktermen (b.v. de geveltypen) laat vallen - problemen op. Voor het weergeven van de eigennamen kan gekozen worden voor twee strategieën: zoveel mogelijk het Nederlands laten staan, met daarachter een korte omschrijving in de vreemde taal, of waar mogelijk de eigennamen omzetten in de vreemde taal, met eventueel de Nederlandse termen erachter. De eerste oplossing is als ‘exotiserend’ te betitelen: de lezer wordt er extra op gewezen dat hij te maken heeft met een vertaalde tekst, | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
terwijl de tweede ‘neutraliserend’ werkt: de vreemde werkelijkheid wordt zo dicht mogelijk bij de ervaringswereld van de buitenlandse lezer gebracht. Beide oplossingen zijn mogelijk, zolang er maar consequent te werk wordt gegaan en er onderscheid wordt gemaakt tussen termen die wel degelijk te vertalen zijn en dus geen probleem opleveren, zoals bij voorbeeld ‘Keizerskroon’, en termen waarvoor dat niet geldt. Uitgebreide uitleg is in ieder geval niet op zijn plaats: ook de Nederlandse versie roept vragen bij de lezer op. Iedere oplossing kost extra ruimte, die elders in de tekst gecompenseerd moet worden. Een van de plaatsen in de tekst die zich daarvoor leent is de beschrijving van de koopmanshuizen met hun trap-, klok- of halsgevels, die in principe vervangen zou kunnen worden door de meer algemene formulering: met hun typisch Hollandse gevels. Hiermee wordt dan tevens het probleem ondervangen dat deze termen niet in alle talen bestaan. Dit laatste voorbeeld is een illustratie voor het uitgangspunt dat de vertaler zo nauwkeurig als nodig, en niet zo nauwkeurig als mogelijk, dient te vertalen. Dergelijke beslissingen kunnen echter pas genomen worden nadat de tekst als geheel geanalyseerd is. Door de tekst eerst in zijn communicatieve situatie te plaatsen, daarna de macro-structuur te bekijken en dan pas over te gaan tot analyse op micro-niveau, kan de brontekstanalyse veel gerichter plaatsvinden. Een bewijs voor de relevantie voor het vertalen is het feit dat termen en passages die op het eerste gezicht vertaalmoeilijkheden lijken te bevatten, na analyse geen reëel probleem blijken op te leveren. | |||||||||||||
5. Vertaalkritiek: addertjes onder het grasTot hiertoe lijken theorie en praktijk aardig met elkaar te sporen: de gewijzigde uitgangspunten leveren inderdaad een andere analyse op, het vertaalproces wordt op een andere manier gestuurd. Hoe beïnvloedt deze nieuwe benadering de visie op de vertaling als produkt? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is het nodig de aandacht te richten op een van de takken van de toegepaste vertaalwetenschap: de vertaalkritiek. De vertaalkritiek houdt zich immers specifiek bezig met het beoordelen van vertalingen - doelteksten - aan de hand van een vergelijking tussen bron- en doeltekst. Hoewel er sinds de eerste serieuze publikatie op dit gebied, het reeds geciteerde boek van Katharina Reiß, slechts één andere substantiële studie is verschenen (House 1977), komt de vertaalkritiek in veel publikaties | |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
van aanhangers van de reeds genoemde ‘Neuorientierung’ aan de orde (cf. Hönig & Kußmaul 1982; Nord 1988; Snell-Hornby 1988). Het lijkt logisch te veronderstellen dat het ‘skopos’-begrip in hun benadering van de vertaalkritiek centraal staat, en dat de beoordeling van de doeltekst als zelfstandig produkt een belangrijke plaats inneemt. Hoewel dit in theorie zo is, wijst de praktijk echter anders uit. Ondanks alle pleidooien voor een verzelfstandiging van de status van de doeltekst, nemen alle modellen voor vertaalkritiek de brontekstanalyse als uitgangspunt. De beoordelingscriteria ten aanzien van de doeltekst vloeien regelrecht voort uit de eigenschappen en de functie van de brontekst. Voor zover er al sprake is van een zelfstandige analyse van de doeltekst, wordt dit slechts gezien als een oriënterende eerste fase, waarbij de doeltekst vooral op zijn (grammaticale) correctheid beoordeeld wordt. Hoewel voor deze werkwijze verschillende verklaringen te geven zijn, die direct te maken hebben met de functie die de vertaalkritiek bij de verschillende theoretici vervult, is deze discrepantie tussen theorie en praktijk niet goed te praten. Brontekstanalyse mag dan een logische eerste stap zijn binnen het vertaalproces, voor het beoordelen van een vertaling als produkt lijkt het me ten hoogste één van de relevante factoren, en zeker niet de eerste. Die plaats komt toe aan een analyse van de doeltekst als zelfstandig functionerende tekst binnen de ‘doelcultuur’. Pas daarna dient een analyse van de vertaling als afgeleid produkt plaats te vinden aan de hand van een vergelijking met de brontekst (cf. Hulst 1991). Op die manier kan de vertaalkritiek een zinvolle bijdrage leveren aan de huidige ontwikkelingen binnen de vertaalwetenschap. | |||||||||||||
6. ConclusieEn zo ben ik weer terug bij het uitgangspunt van mijn bijdrage, die - zoals inmiddels wel duidelijk is geworden - in feite een onvolledige titel heeft. In het licht van het voorafgaande had achter de woorden: de doeltekst centraal een vraagteken moeten staan. En het antwoord op die vraag is vooralsnog negatief. De reeds eerder aangehaalde uitdrukking: ‘onttroning van de brontekst’ is weliswaar een fraaie metafoor, maar daarmee nog geen werkelijkheid. Tussen theorie en praktijk gaapt de spreekwoordelijke kloof, die zo snel mogelijk gedicht dient te worden. Anders heeft de Neuorientierung verdacht veel weg van oude wijn in nieuwe zakken. | |||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||
|
|