| |
| |
| |
De verhouding tussen fraseologismen en idiomatische composita:
Een stiefkind in de taalkunde Erzsebet Mollay (Budapest)
In de fraseologie - een tak van de taalkunde die vooral opgang lijkt te maken
door contrastief onderzoek ten dienste van de verwerving en het gebruik van een
vreemde taal - is de afbakening tussen fraseologismen (vaste woordverbindingen)
en idiomatische composita een omstreden onderwerp. De afbakeningsproblematiek
treedt aan het licht waar de ene taal een fraseologisme heeft en een andere taal
een samenstelling. Zo heeft het Nederlandse fraseologisme de huik
naar de wind hangen in het Hongaars als pendant een samengesteld
substantief ‘huikomdraaier’ (köpönyegforgató), terwijl het
Nederlandse compositum toekomstmuziek in het Hongaars wordt
weergegeven met de vaste woordverbinding ‘de muziek van de toekomst’ (a jövö zenéje). Composita die aan fraseologismen doen denken,
zijn die samenstellingen waarvan de betekenis niet valt af te leiden uit de
betekenis van de samenstellende delen, zoals in heksenjacht,
muggezifterij, monnikenwerk.
Hoewel fraseologische studies veelal melding maken van aanrakingspunten met
idiomatische composita, worden ze resoluut uitgesloten van fraseologisch
onderzoek, zelfs als daarbij wordt toegegeven dat de verhouding tussen
fraseologismen en idiomatische composita nog onvoldoende onderzocht is. In het
volgende wil ik eerst de kenmerken bezien die beide typen uitdrukkingswijzen
gemeen hebben, en vervolgens zal ik een groep samenstellingen karakteriseren die
duidelijk verwantschap vertoont met een bepaald type vaste woordverbindingen.
Zowel samenstellingen als vaste woordverbindingen zijn lexicale eenheden
opgebouwd uit elementen die zelfstandig, dus als woord, kunnen voorkomen. In
beide gevallen is de betekenis niet eenvoudig de som van de betekenis van de
delen, maar iets nieuws. Vreemde-taalleerders kunnen hier makkelijk op een
dwaalspoor raken. Als ze bij voorbeeld het Nederlandse compositum stilstaan letterlijk vertalen, missen ze de feitelijke betekenis ‘tot
stilstand | |
| |
komen’.
Soms ligt de betekenis van een samenstelling dicht bij de betekenis van de delen,
soms is zij er ver van verwijderd. Naast volkomen doorzichtige samenstellingen
als kamerdeur zijn er die een idiomatische ‘lading’ hebben,
zoals monnikenwerk en haarkloverij.
Fraseologisch bezien zijn alleen composita van het laatste type interessant
doordat zij in hun idiomaticiteit vergelijkbaar zijn met vaste
woordverbindingen.
Op grond van de semantiek van composita en vaste woordverbindingen zijn er tussen
twee talen de volgende typen equivalenties mogelijk.
1. | Volledige equivalentie zowel in letterlijke (niet-idiomatische) als in
idiomatische zin, bij voorbeeld apenliefde, haarkloverij,
heksenjacht. |
2. | Gedeeltelijke equivalentie door een gedeeltelijk verschil op
(niet-)idiomatisch niveau, bij voorbeeld spierwit, peperduur,
broodwinning. |
3. | Dezelfde idiomatische betekenis wordt gedragen door lexicaal geheel anders
samengestelde composita; muggezifterij, bij voorbeeld, kan
in het Hongaars vertaald worden met het volledige equivalent van haarkloverij. |
4. | Zoals er Nederlandse fraseologismen zijn waarvoor in het Hongaars geen
equivalent fraseologisme is maar wel een niet-samengesteld woord of een
vrije woordverbinding, zo zijn er ook Nederlandse idiomatische composita
waarvan de betekenis in het Hongaars omschreven moet worden, bij voorbeeld
monnikenwerk, brooddronken, broodnuchter. |
5. | Ten slotte de ‘valse vrienden’: een samenstelling die qua bouw overeenkomt
in twee talen, heeft een verschillende idiomatische betekenis. Op grond van
de betekenis van de delen kan ten onrechte verondersteld worden dat ze
semantisch equivalent zijn. Zo betekent het letterlijke Hongaarse equivalent
van zoutzak ‘een zwaar kindje dat lastig te dragen is’,
met een schertsende gevoelswaarde. |
Met deze schets van kenmerken die idiomatische composita met fraseologismen
gemeen hebben, wil ik niet beweren dat dit type composita tot de fraseologismen
behoort. Er zijn immers belangrijke verschillen tussen een woordgroep en een
woord; daar zal ik echter niet op ingaan. Maar ook al reken ik idiomatische
composita niet tot de fraseologismen, ze kunnen in contrastief onderzoek toch
niet helemaal buiten beschouwing gelaten worden, temeer niet omdat ze juist de
aandacht vestigen op verschillen tussen beide categorieën.
| |
| |
Ik zal nu een groep idiomatische samenstellingen meer in detail bezien omdat die
duidelijk verwantschap vertoont met een bepaalde groep vaste woordverbindingen.
Het gaat om samengestelde adjectieven van het type ijskoud,
sneeuwwit, pikzwart, waarbij de semantische verhouding tussen de delen
een vergelijking is. Deze karakteristiek moet gepreciseerd worden: de
vergelijking is de letterlijke betekenis, in de idiomatische betekenis drukt het
woord een versterking uit. Sneeuwwit betekent dan niet ‘zo wit
als sneeuw’ maar ‘zeer wit, echt wit, witter kan niet’. In zilverwit hebben we wel met een vergelijking te maken: zilver geeft een nadere precisering van de ‘kleur’ die met wit wordt aangeduid. Is het in zilverwit een
denotatief betekeniselement dat aan wit wordt toegevoegd, in
sneeuwwit is het een connotatief betekeniselement.
Hetzelfde hebben we bij wijnrood (een soort rood) en vuurrood (versterking).
Met de behandeling die de ANS aan de ‘versterkende’ samenstellingen geeft, ben ik
het niet eens omdat deze spraakkunst een te grote rol aan de letterlijke
vergelijkende betekenis toekent.
Een produktief type vormen zeker de samenstellingen die een
vergelijking uitdrukken: ‘zo (+ adjectief) als -’. Voorbeelden: bikkelhard, boterzacht, broodnodig, eivol, glashelder, kurkdroog,
lijkbleek, loodzwaar, pijlsnel, rotsvast, torenhoog. Hierbij horen
kleuraanduidende adjectieven als: asgrauw, grasgroen, hagelwit,
kanariegeel, vuurrood. Bij de meeste van die adjectieven bevat de
betekenis bovendien het element versterking: ‘zeer, in hoge mate (+ adjectief)’.
Vaak gaat dit element overheersen. Louter versterkend zijn b.v. beeldschoon, beregoed, broodnuchter, hondsbrutaal, keihard [...] (ANS,
p. 364-5).
Mijns inziens hebben al de genoemde adjectieven een versterkende betekenis (asgrauw, grasgroen en kanariegeel zijn geen
eenduidige gevallen); tussen de subklassen kan alleen verschil gemaakt worden
naar de mate waarin de letterlijke betekenis (de vergelijking) verbleekt is. Om
die reden ben ik het ook niet eens met het onderscheid dat de ANS (p. 365) maakt
tussen andere gevallen: ‘Vergelijk verder bloedrood (‘rood als
bloed’) en bloedheet, bloedserieus (versterkend); doodsbleek (‘bleek als de dood [i.e. als een dode]’) en doodeerlijk, doodgoed, doodmoe (versterkend)’.
| |
| |
Ik zal me nu concentreren op samengestelde adjectieven met een versterkende
betekenis omdat die te vergelijken zijn met een bepaalde groep vaste
woordverbindingen. Het betreft samenstellingen die een beknopte vorm lijken te
zijn van een vergelijkende woordverbinding, zoals sneeuwwit
lijkt op zo wit als sneeuw. Zulke woordverbindingen zijn vaak
vaste, gelexicaliseerde woordverbindingen die net zo verschillen van occasionele
vergelijkingen (vrije woordverbindingen) als de versterkende adjectieven vuurrood en sneeuwwit verschillen van de
feitelijk vergelijkende adjectieven wijnrood en zilverwit. Hoewel de oorspronkelijke betekenis van de woorden in
fraseologische vergelijkingen, zoals:
zo rood als bloed |
(bloedrood) |
zo zoet als honing |
(honingzoet) |
zo scherp als een vlijm |
(vlijmscherp) |
niet geheel verdwenen hoeft te zijn, heeft de vergelijking in haar geheel een
betekenis waarin de vergeleken eigenschap versterkt wordt. Andere voorbeelden
zijn nog:
zo hard als een bikkel |
‘heel hard’ |
(bikkelhard) |
zo recht als een kaars |
‘helemaal recht’ |
(kaarsrecht) |
zo zwart als git |
‘glinsterend zwart’ |
(gitzwart) |
De fraseologische vergelijkingen en de tussen haakjes vermelde composita zijn
semantisch equivalent; ze kunnen beschouwd worden als morfosyntactische
varianten van één semeem.
Het systeem ‘fraseologische vergelijking - compositum’ is echter geen volledig
systeem, want bij sommige fraseologische vergelijkingen ontbreekt een compositum
als tegenhanger, zoals het geval is bij zo mager als een lat, zo
rood als een kalkoen, zo mak als een lam. Omgekeerd kan ook bij
samengestelde adjectieven met een versterkende betekenis een tegenhanger in de
vorm van een fraseologische vergelijking ontbreken, zoals bij broodmager, potdoof, stokdoof, muisstil, kersvers, peperduur, ijskoud,
loodzwaar, pikzwart.
De hierboven uitgewerkte karakteristiek van versterkende adjectieven en
fraseologische vergelijkingen is zowel op het Nederlands als op het Hongaars van
toepassing. Als we het lexicon van beide talen in dit opzicht vergelijken, dan
vinden we een geschakeerd beeld van verschillen en overeenkomsten.
| |
| |
Laten we eerst de composita in beide talen vergelijken. We zien dan vrij veel
volledige equivalenten (zowel het grondwoord als het versterkend element zijn in
beide talen equivalent), b.v. ijskoud, pikzwart, bliksemsnel,
ravenzwart, honingzoet. De equivalentie houdt echter niet in dat ook de
distributie van de adjectieven in beide talen gelijk is. Zo kan het in het
Hongaars verschil uitmaken of een versterkend adjectief concreet of figuurlijk
gebruikt wordt. Bij voorbeeld een honingzoete vrucht of drank kan letterlijk in het Hongaars worden vertaald. Dat
geldt overigens ook voor honingzoete woorden, maar het
Hongaars heeft nog een ander versterkend adjectief gevormd met ‘honing’,
namelijk mézesmázos. En alleen met dit woord kan honingzoet in zich honingzoet gedragen vertaald
worden.
Voorts vertonen het Nederlands en het Hongaars verschillen als gevolg van hun
eigen polysemantische structuren. Zo kunnen versterkende adjectieven met het
grondwoord scherp corresponderen met Hongaarse versterkende
adjectieven die samengesteld zijn met verschillende grondwoorden. Voorbeelden
zijn:
messcherp |
borotvaéles |
haarscherp |
hajszálpontos |
naaldscherp |
tühegyes |
Aan bliksemsnel beantwoorden in het Hongaars twee samengestelde
adjectieven met synonieme grondwoorden: villámgyors en villámsebes. Het woord pijlsnel heeft echter
maar één equivalent: nyílsebes.
Sommige grondwoorden kunnen met verscheidene versterkende elementen samengesteld
worden. Welke elementen daarvoor in aanmerking komen, is voor het Nederlands en
het Hongaars verschillend. Laten we eens kijken naar ‘wit’ en ‘schoon’.
‘Wit’. Sneeuwwit heeft wel een volledig equivalent in het
Hongaars, maar spierwit en hagelwit niet. En
omgekeerd heeft het Nederlands geen letterlijk equivalent in de vorm van een
versterkend adjectief voor ‘wit’ in het Hongaars, waar de versterking zit in een
vergelijking met ‘de muur’, ‘het fijnste linnen weefsel’ of met ‘schuim’. Spierwit (van angst of van woede) is in het
Hongaars ‘muurwit’ en hagelwitte (tanden) is ‘stralend wit’.
‘Schoon’. Wonderschoon heeft wel een Hongaars equivalent, maar
beeldschoon en hemelschoon niet. Wel
heeft het Hongaars een pendant voor beeldschoon in de vorm van
een fraseologische vergelijking, die in het | |
| |
Nederlands weer
ontbreekt. Verder heeft het Nederlands geen equivalenten voor ‘sprookjes-’,
‘fee-’ en ‘wereldschoon’ in het Hongaars.
Bij sommige adjectieven zijn er alleen maar verschillen tussen het versterkend
element; zo staat peperduur tegenover ‘gifduur’ in het
Hongaars.
Er is in het Nederlands een vrij groot aantal versterkende composita die in het
Hongaars geen gelijksoortige pendant hebben. Ze kunnen worden weergegeven:
1. | door woorden die in het Hongaars de versterking in verschillende gradaties
uitdrukken. Bij voorbeeld piepklein kan met diverse
synoniemen van het grondwoord kicsi vertaald worden: pici, icipici, kicsiny(ke), pindurka, pinduri; |
2. | door een vrije woordverbinding van een adjectief en een versterkend
bijwoord. Bij voorbeeld kersvers correspondeert met
‘helemaal vers’ in het Hongaars, loodzwaar met ‘zeer
zwaar’, kraakzindelijk met ‘buitengewoon zindelijk’; |
3. | door een fraseologische vergelijking. Bij voorbeeld aan broodnodig beantwoordt ‘nodig als een hapje brood’ in het
Hongaars. |
De gevallen 1 en 2 zijn vergelijkbaar met het type waarin een fraseologisme in de
ene taal geen fraseologisch equivalent heeft in een andere taal, zodat het moet
worden vertaald met een niet-samengesteld woord of een vrije woordverbinding.
Geval 3 is van het type waarin een fraseologisme in de ene taal correspondeert
met een compositum in de andere taal.
Maken we zowel composita als fraseologische vergelijkingen tot voorwerp van
contrastief onderzoek, dan vinden we een grote diversiteit van gehele en
gedeeltelijke equivalenties. Ik zal er hier enkele toelichten.
Het systeem is volledig: de twee vergeleken talen hebben beide zowel het
compositum als de fraseologische vergelijking:
roetzwart
|
- szurokfekete |
zo zwart als roet
|
- fekete, mint a szurok |
Het systeem vertoont één lacune, bij voorbeeld de fraseologische vergelijkingen
zo rood als een [gekookte] kreeft en zo wit
als een doek hebben een equivalent in het Hongaars, terwijl de
semantisch vergelijkbare composita alleen in het Hongaars voorkomen.
Het systeem vertoont twee lacunes: dan zijn er variaties als de volgende.
| |
| |
1. | Beide talen hebben alleen de fraseologische vergelijkingen, b.v. zo mak als een lam. |
2. | Beide talen hebben alleen het compositum, b.v. pikdonker. |
3. | De ene taal heeft zowel het compositum als de fraseologische vergelijking,
de andere taal heeft geen van beide. Voor kwarteldoof en
zo doof als een kwartel bestaat in het Hongaars geen
direct equivalent, terwijl het Nederland geen direct equivalent heeft voor
‘zwak als dauw’ in het Hongaars. |
4. | Waar de ene taal een fraseologische vergelijking heeft, is er in de andere
taal een compositum, b.v. zo grijs als een duif
correspondeert met ‘duifgrijs’ in het Hongaars, beeldschoon correspondeert met ‘zo mooi als een levend beeld’ in het
Hongaars, kanondoof correspondeert met ‘zo doof als het
kanon’ in het Hongaars. |
Er zijn ook composita en fraseologische vergelijkingen waarmee in de andere taal
geen vaste uitdrukking correspondeert. Voor, bij voorbeeld, zo glad
als een aal, zo vet als een kwartel, kersvers, muisstil zijn er in het
Hongaars geen pendanten. Omgekeerd heeft het Nederlands geen tegenhanger voor
‘zo sluw als de vos’ of voor ‘roetdonker’ in het Hongaars.
Tot slot, contrastieve bestudering van fraseologismen en idiomatische composita
zal zowel de verwantschap als de verschillen tussen beide categorieën
verhelderen. Dat onderzoek kan op zijn beurt bijdragen tot dieper inzicht in de
fundamentele kwestie wat een woord is.
| |
| |
| |
Bibliografie
Eigentijds Nederlands Grote Koenen.
Wolters-Noordhoff, 1986. |
gábor, o. nagy. ‘Mi a szólás?’ (Wat is een
zegswijze?), Magyar Nyelv, L (1954), p. 110-126. |
geerts, g. enz. Algemene Nederlandse
Spraakkunst. Wolters-Noordhoff, 1984. |
józsef, tompa [red.], A mai magyar
nyelv rendszere. (De systematische grammatica van het
hedendaags Hongaars.) Akadémiai Kiadó, Budapest, 1961. |
rijpma, e. en f. schuringa. Nederlandse Spraakkunst. Wolters-Noordhoff, 1969. |
Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal. Van
Dale Lexicografie, 1984. |
Van Dale Groot Woordenboek van hedendaags
Nederlands. Van Dale Lexicografie, 1984. |
|
|