| |
| |
| |
Fraseologie en lexicografie J. Fenoulhet (Londen)
Dit veelomvattende onderwerp dient onmiddellijk gereduceerd te worden tot wat van
belang is voor docenten Nederlands in het buitenland. Daarom wordt de
lexicografie beperkt tot de Nederlandse lexicografie behalve als er interessante
woordenboeken zijn voor andere talen die ons als model zouden kunnen dienen.
Natuurlijk gaan mijn gedachten dan in eerste instantie uit naar het Engels en de
schijnbaar talloze woordenboeken die er voor die taal zijn. Wat de fraseologie
betreft, wordt dit grote gebied van alle mogelijke soorten woordcombinaties niet
ingeperkt, maar overzichtelijker gemaakt door verschillende categorieën te
onderscheiden.
Met deze lezing wordt een tekortkoming van bestaande Nederlandse woordenboeken in
het licht gesteld, die zijn oorsprong heeft in het feit dat de gangbare
woordenboeken altijd het woord/lexeem als uitgangspunt nemen, terwijl er ook
andere grotere lexicale eenheden zijn die aandacht verdienen. Voor
niet-moedertaalsprekers is het bijzonder nuttig om met woordgroeplexemen - ook
wel frasemen genoemd - te werken, ‘omdat een niet-moedertaalspreker deze
eenheden moet leren en zij niet generaliseerbaar zijn’, om Van Sterkenburg (1991) te citeren.
Zo wordt in deze lezing aan de ene kant een aspect van de Nederlandse taal zelf
onder de loep genomen en aan de andere de woordenboeken die het Nederlandse
vocabularium proberen vast te leggen en te omschrijven. Ook moet onze aandacht
uitgaan naar de manier waarop de fraseologie een grotere rol kan spelen in de
lexicografie. Hierbij zijn de volgende punten van belang: specifieke
eigenschappen van gebruikers van Nederlandse woordenboeken; bestaande en
gewenste eigenschappen van de woordenboeken zelf.
De volgende vragen komen aan de orde:
| |
| |
1) | Zijn er wezenlijke verschillen tussen gevorderde studenten Nederlands als
vreemde taal en beginners op het gebied van de fraseologie? |
2) | Moet er een onderscheid gemaakt worden tussen woordenboekgebruik voor
receptieve en voor produktieve doeleinden? |
3) | Gaat het uitsluitend om monolinguale woordenboeken, of kunnen ook
tweetalige woordenboeken een rol spelen voor de leerder met betrekking tot
de fraseologie? |
| |
Enkele terminologische kwesties
Met de term fraseologie wordt aangeduid: de eigenschap van taal om
samenhangende groepen woorden te vormen, die niet alleen in syntactisch
opzicht een interne structuur vertonen, maar ook in semantisch opzicht nauw
met elkaar verbonden zijn. Neem de voorbeeldzin die ik zomaar uit het
Basiswoordenboek Nederlands
van De Kleijn en Nieuwborg plukte:
Vanuit Palermo stuur ik jullie een vriendelijke groet
De woordgroep een vriendelijke groet duiden we syntactisch
aan met de term nominale constituent omdat deze constituent intern
gestructureerd is:
DET |
+ (ADJ) |
+ N |
een |
vriendelijke |
groet |
met een eigen functie in de zin, die van lijdend voorwerp. Maar op het
lexicale vlak vertonen deze woorden ook een bijzondere samenhang. De
woordcombinatie
vriendelijk + groet
(eventueel gerealiseerd door het meervoud vriendelijke
groeten) kan men als een vaste verbinding beschrijven
vanwege de hoge frequentie van die combinatie. Bovendien weet iedere
moedertaalspreker intuïtief dat bepaalde combinaties niet mogelijk zijn
* aardige/vriendschappelijke groeten * warme groeten
| |
| |
terwijl hartelijke groeten weer wel kan. De Grote Van Dale
geeft er natuurlijk veel meer: een korte/beleefde/koele
groet; de Engelse/militaire groet; een
lief groetje.
Zulke vaste verbindingen worden ook collocaties genoemd. In
dit geval hebben we met lexicale collocaties te maken. Er
zijn namelijk ook grammaticale collocaties. Dit laatste
type bestaat uit een dominant woord (een zelfstandig naamwoord, een
bijvoeglijk naamwoord of een werkwoord) dat vast verbonden wordt met een
voorzetsel, een infinitief of een bijzin:
Ik heb besloten thuis te
blijven De regering besluit tot het geven van
financiële hulp
Voor een gedetailleerde uiteenzetting van grammaticale en lexicale
collocaties zie Morton Benson (1985) Collocations and
Idioms.
Als een afzonderlijke categorie van vaste woordcombinaties moeten hier de
idiomatische uitdrukkingen genoemd worden. Ze vormen een aparte groep omdat
ze semantische specialisatie vertonen; hun betekenis valt niet op te maken
uit kennis van de betekenis van de afzonderlijke woorden waaruit de
uitdrukking bestaat. Bij voorbeeld,
een zwaar hoofd in iets hebben
Het is voor mij als Engelstalige onmogelijk om de betekenis van de combinatie
zwaar + hoofd te raden, zelfs niet met behulp van de
voorbeeldzin in het Basiswoordenboek.
Denk je dat Cor zal slagen? -- Ik denk het niet. Ik heb er in ieder
geval een zwaar hoofd in. (p. 130)
Andere termen die men tegenkomt zijn fraseologismen, een
algemene term voor alle vaste woordcombinaties, die ook hier wordt
gehanteerd. Verder zijn er spreekwoorden die tenslotte ook uit
woordcombinaties bestaan. Maar omdat er al gespecialiseerde woordenboeken
van spreekwoorden zijn zoals het
Van Dale Spreekwoordenboek in vier talen
uit 1988, kunnen wij spreekwoorden hier verder buiten beschouwing
laten.
| |
| |
| |
Waarom een fraseologisch woordenboek?
Waarom ineens zoveel aandacht voor de fraseologie? Collocaties en
idiomatische uitdrukkingen zijn niet iets nieuws. Het antwoord op deze
vragen hangt samen met ontwikkelingen in het onderwijs van het Nederlands
als vreemde taal en met de toenemende specialisatie van woordenboeken voor
specifiekere doelgroepen. Misschien, zult u zeggen, is het meer een kwestie
van nieuwe projecten bedenken om al die lexicografen bezig te houden, of om
winst te maken voor uitgeverijen. Gelukkig behoor ik tot geen van beide
belangengroepen, maar tot een derde: die van de docenten Nederlands als
vreemde taal. Zulke docenten weten uit eigen ervaring dat kennis van
afzonderlijke woorden en grammaticale regels niet genoeg is voor de leerder
die goed alledaags Nederlands wil spreken en schrijven. Vooral bij de
produktieve vaardigheden vormt dit gebrek aan kennis van de
verbindingsmogelijkheden van woorden een probleem.
Op het gebied van het Engels als vreemde taal is men al jaren geleden tot het
inzicht gekomen dat een apart woordenboek een oplossing kan bieden. In de
jaren dertig en later in de jaren zeventig/tachtig is hier uitvoeriger op
ingegaan, meestal in verband met monolinguale woordenboeken voor
taalleerders. Maar pas in 1975 is er een apart fraseologisch woordenboek
gekomen: deel 1 van het Oxford Dictionary of Current Idiomatic
English dat aan de zogenaamde ‘phrasal verbs’, dat wil zeggen
hoofdzakelijk aan grammaticale collocaties, gewijd is. In 1983 verscheen
deel 2 dat over ‘phrase, clause and sentence idioms’ handelt. Het
interessante van dit woordenboek is dat de ingangen uit woordgroepen in
plaats van individuele woorden bestaan, dat wil zeggen uit frasemen in
plaats van lexemen. Hierop volgde in 1986 het BBI Combinatory
Dictionary of English. Deze woordenboeken kunnen ons laten zien hoe
het moet, of juist het tegenovergestelde. Ook wil ik uw aandacht vestigen op
een nog niet verschenen woordenboek: English Words in Use. A
Dictionary of Collocations in de reeks Collins Cobuild, dat een
veelbelovend voorbeeld lijkt. Er is gebruik gemaakt van een computerbestand
maar ik heb de indruk dat de computer in dienst staat van de gebruiker. Dit
woordenboek is gemaakt door de University of Birmingham in samenwerking met
The Centre for British Teachers.
| |
| |
Alvorens de aandacht op de woordenboeken zelf te vestigen, is het de moeite
waard om even bij de mogelijke gebruikersgroep stil te staan. In de recente
literatuur is er in dit verband sprake van ‘niet-moedertaalsprekers’ en
‘anderstaligen’. Het lijkt mij wenselijk om van deze groep een wat
genuanceerder beeld te krijgen.
| |
Gebruikers van een fraseologisch woordenboek
Het lijdt geen twijfel dat het gebied van de fraseologie langzamerhand meer
aandacht krijgt en er bestaat nogal wat overeenstemming over dat er behoefte
is aan een fraseologisch woordenboek als hulpmiddel voor de leerder. Er
wordt in de literatuur van uitgegaan dat een fraseologisch woordenboek hèt
aangewezen hulpmiddel is omdat een grammatica die rol niet kan vervullen en
ook een algemeen woordenboek niet vanwege de problemen van omvang. Om wat
meer over de mogelijke doelgroep te weten te komen, moet mijn eerste vraag
(zie p. 108) beantwoord worden. En even terzijde: zijn het uitsluitend
leerders die met een woordenboek van verbindingen gebaat zouden zijn?
Wanneer houdt men op leerder te zijn? Op het gebied van de woordenschat kan
iedereen - anderstalige of moedertaalspreker - nog altijd nieuwe woorden en
uitdrukkingen tegenkomen.
Als de doelgroep niet homogeen is, kan één fraseologisch woordenboek dan aan
de behoeften beantwoorden? Het is mijns inziens belangrijk om een
onderscheid te maken tussen twee subgroepen van leerders, namelijk beginners
(b.v. elementair niveau van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal) en
gevorderden (Basisniveau en hoger). De eerste subgroep heeft de
kernwoordenschat en de voornaamste grammaticale regels nog niet onder de
knie, en leemtes in hun kennis betekenen vaak dat communicatie niet
plaatsvindt. De tweede subgroep kent genoeg om bij voorbeeld een onbekend
woord of idioom te omschrijven. Vanaf het punt dat een leerder een adequate
beheersing van de grammatica en het woordenschat heeft, leiden problemen met
fraseologismen niet zozeer tot communicatiestoornissen als wel tot steeds
subtielere stijlkwesties.
Zelf ben ik de mening toegedaan dat een geïntegreerd taalaanbod beter is voor
de eerste groep en dat een apart woordenboek van fraseologismen geschikt is
voor de tweede. Om deze kwestie even op een persoonlijk vlak te | |
| |
brengen kunnen wij aan de hand van Tabel 1 (zie p. 113) duidelijk zien dat
een anderstalige - in dit geval de spreker - altijd een gebrekkige kennis
van het Nederlands heeft waar het vaste combinaties van woorden betreft. Om
dit in de eerste plaats voor mijzelf aan te tonen hield ik een lijst bij van
probleemgevallen die zich voordeden tijdens het schrijven van deze lezing.
Aan de linkerkant ziet u de opgezochte fraseologismen, samen met een
typering: categorie 1 = grammaticale collocaties; categorie 2 = lexicale
collocaties; categorie 3 = idiomen. Aan de rechterkant worden per kolom de
woordenboeken aangegeven waarin gezocht werd, en de uitkomst.
Ten eerste enkele opmerkingen over de opgezochte fraseologismen. Deze worden
gegeven in de vorm waarin ze opgezocht werden; we kunnen er dus niet van
uitgaan dat ze correct zijn. Sommige waren nergens te vinden. Als men zoiets
als een veelomvattend combinatorisch woordenboek had, dan had men kunnen
zeggen dat het onmogelijke combinaties waren. Maar nu zijn er drie
mogelijkheden: de fraseologismen zijn niet juist; de combinaties zijn wel
mogelijke maar zeldzame vaste verbindingen; of het zijn geen vaste, dus
vrije verbindingen. Dat zou best het geval kunnen zijn met vriendelijk en aardig. Het probleem waar ik mee
zat, was dat de Engelse equivalenten wel vaste verbindingen aangaan friendly towards en kind to. Hier hebben
we waarschijnlijk te maken met het grensgebied tussen vaste en vrije
verbindingen. Ik geloof dat dit probleem alleen de grammaticale collocaties
betreft.
Wat de lexicale collocaties betreft had ik al met de openingszin van deze
lezing problemen. De combinatie breed + onderwerp kon ik
noch via de collocator noch via de basis vinden. Een onmogelijke of een
vrije verbinding? Wel had ik één keer zekerheid, namelijk toen ik een fout
had gemaakt door interferentie uit het Engels, waarin men ‘draw a distinction’ zegt. Met de idiomen had ik veel meer succes.
Natuurlijk kan men uit dit kleine overzicht geen conclusies trekken, alleen
opmerken dat van de drie categorieën de idiomatische uitdrukkingen de
opvallendste zijn en het makkelijkst te identificeren, en dat de eerste
categorie enorm groot is.
| |
| |
Tabel 1: Opgezochte fraseologismen
|
|
|
Opgezocht in |
|
|
|
|
Opgezochte fraseologisme |
GVD |
HNL |
GK |
K |
VDBW |
BW |
|
1 |
|
|
|
|
|
|
|
iemand uitnodigen
voor |
+ |
+ |
+ |
- |
+ |
+ |
5 |
op zijn kamer |
- |
- |
+ |
- |
- |
- |
1 |
vriendelijk
tegen iemand zijn |
- |
- |
+ |
- |
- |
+ |
2 |
aardig
voor/tegen iemand zijn |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
0 |
z'n excuses aanbieden voor |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
0 |
aandacht
voor iets |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
0 |
gebaat zijn met iets (baten) |
- |
- |
+ |
- |
- |
- |
1 |
een uiteenzetting
van |
+ |
+ |
- |
- |
+ |
- |
3 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
een breed
onderwerp |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
0 |
een
breed
onderwerp |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
0 |
een onderscheid
trekken |
+ maken |
+ maken |
+ maken |
- |
+ maken |
- |
4 |
strijdkrachten ergens houden |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
0 |
een zucht
slaken |
+ |
|
|
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
|
|
|
vaste voet krijgen
|
+ ergens (vaste) voet krijgen |
+ ergens (vaste) voet krijgen |
+ voet krijgen vaste voet krijgen |
+ ergens vaste voet krijgen |
+ ergens vaste voet krijgen |
- |
5 |
met iets voor de dag komen
|
+ |
+ |
+ |
+ |
- |
- |
4 |
|
6 |
5 |
7 |
2 |
4 |
2 |
|
Vet
|
betekent ‘onbekend woord/fraseologisme’ |
Onderstreept
|
betekent ‘nagetrokken op dit lemma’ |
Sleutel
Opgezochte fraseologismen
|
|
|
Cat. 1 |
= |
grammaticale collocaties |
Cat. 2 |
= |
lexicale collocaties Nederlands |
Cat. 3 |
= |
idiomen |
|
= |
lemma waar opgezocht |
|
= |
problematisch(e) woord(en) |
Opgezocht in:
|
|
|
GVD |
= |
Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse
taal
|
HNL |
= |
Van Dale Groot Woordenboek van hedendaags
|
GK |
= |
Eigentijds Nederlands. Grote Koenen
|
K |
= |
Kramers' Groot Woordenboek Nederlands
|
VDBW |
= |
Van Dale Basiswoordenboek van de Nederlandse
taal
|
BW |
= |
Basiswoordenboek
|
| |
| |
Ten tweede enkele opmerkingen over de vindplaatsen van de opgezochte
fraseologismen. Een plusteken geeft aan dat een bepaald fraseologisme wel
gevonden is. De plustekens zijn opgeteld per woordenboek (verticaal) en per
fraseologisme (horizontaal). Als men naar de kolommen kijkt, ziet men dat de
Grote Koenen het hoogste scoort. Daarna komen de Grote Van Dale en de Van Dale Groot
Woordenboek van hedendaags Nederlands. Maar zoals eerder gezegd mag
men hieruit geen conclusies trekken. Van de grotere woordenboeken lijkt
Kramers alleen idiomatische uitdrukkingen op te nemen en geen collocaties.
Bij de twee basiswoordenboeken zal men vanwege hun beperkte omvang minder
plussen verwachten, zeker wat het boek van De Kleijn en Nieuwborg betreft
omdat het voor de beginnende leerder bedoeld is. Die veronderstelling blijkt
juist te zijn. Vervolgens zullen deze indrukken aan de woordenboeken zelf
getoetst worden. Het spreekt vanzelf dat dit overzicht uiterst oppervlakkig
blijft.
| |
Behandeling van fraseologismen in de Nederlandse lexicografie
Het is niet zo dat fraseologismen geen aandacht krijgen in de Nederlandse
woordenboeken. Wel is het echter zo, dat er weinig systematiek zit in de
behandeling en dat men een hele reeks woordenboeken nodig heeft om zijn
kansen te vergroten. Het is ook een gemis dat twee recente overzichten van
Nederlandse woordenboeken Wegwijs in woordenboeken van
Geeraerts en Janssens (1982) en nummer 17 uit de reeks Voorzetten - Lexicografie en overheid: aanzet tot een
woordenboekbeleid van Janssens (1988), haast geen aandacht schenken aan
de behandeling van vaste verbindingen in de belangrijkste woordenboeken van
het Nederlands. Geeraerts en Janssens constateren dat er geen aparte woordenboeken zijn voor
vaste combinaties, behalve voor spreekwoorden en zegswijzen. Binnen de
microstructuur (dat wil zeggen de afzonderlijke ingangen) van de voornaamste
woordenboeken komen vaste verbindingen wel voor, volgens hen, maar die
dienen dan meestal als voorbeeldmateriaal. Dat betekent dat er geen strikt
onderscheid gemaakt wordt tussen vaste verbindingen als zodanig en de
verbindbaarheid van woorden. Dat geldt voor de hierboven (Tabel 1) besproken
woordenboeken met uitzondering van het Basiswoordenboek,
dat vaste verbindingen apart behandelt en bovendien nog voorbeelden geeft
van verbindingen in gebruik.
| |
| |
Geen wonder dat men een zucht van verlichting slaakt als men in de Toelichting van het laatstgenoemde woordenboek leest: ‘De
vaste verbindingen worden vermeld na en los van de betekenisverschillen en
de verschillen in functie en valentie’ (p. 11). Hoewel het aantal vaste
verbindingen beperkt is tot degene ‘die met behulp van de lemma's van dit
woordenboek gevormd kunnen worden’, hebben we hier tenminste te maken met
een bewuste en daardoor duidelijke aanpak die tot een gebruikersvriendelijke
behandeling van fraseologismen leidt. Niet dat alle problemen opgelost zijn,
want er wordt geen uitleg gegeven, alleen een voorbeeld, zoals het al eerder
geciteerde
Ik heb er in ieder geval een zwaar hoofd in.
Men kan concluderen dat fraseologismen geen hoge prioriteit hebben gehad bij
het bepalen van de macro- en microstructuur van de genoemde woordenboeken.
Wat de macrostructuur betreft bestaan de lemma's uit individuele woorden in
alfabetische volgorde - wat iedereen van een woordenboek verwacht, maar wat
niet onmisbaar is, want er zijn andere denkbare procédés die misschien
passender zijn als men de aandacht verschuift van betekenisverklaringen naar
fraseologismen. Deze lexeem-georiënteerde aanpak heeft onvermijdelijke
consequenties voor de microstructuur omdat alles dan in dienst staat van de
betekenisverklarende functie. Zodra men de vaste woordcombinaties voorop
stelt, kunnen zij niet meer primair als illustratief materiaal beschouwd
worden. En hiermee belanden wij bij de kern van deze lezing. Als er behoefte
bestaat aan een woordenboek van vaste woordcombinaties, hoe moet het er dan
uitzien? Wat zijn de methodologische problemen? Hoe kunnen wij docenten
Nederlands als vreemde taal bewerkstelligen dat een nieuw woordenboek in
onze behoeften voorziet?
| |
Verschillende woordenboeken voor vaste woordcombinaties?
In het aan het begin van deze lezing genoemde artikel heeft een Nederlandse
lexicoloog zich met deze kwestie beziggehouden. Prof. P.G.J. van Sterkenburg, directeur van het Instituut voor
Nederlandse Lexicologie en hoofdredacteur van het Van Dale
Groot Woordenboek van hedendaags Nederlands heeft een voorstel
gedaan inzake ‘een basis-fraseologie voor niet-moedertaalsprekers’. Als
lexicoloog schenkt hij vooral aandacht aan theorievorming | |
| |
opdat
het resulterende woordenboek wetenschappelijk verantwoord zal zijn. En zo
hoort het ook. Maar in de lexicografie moet de theorie altijd rekening
houden met de eigenschappen van de doelgroep.
Van Sterkenburg maakt een belangrijk onderscheid tussen produktieve en
receptieve functies van een woordenboek, maar dit inzicht moet mijns inziens
weer getemperd worden met de kennis van het gedrag van de veronderstelde
gebruikers. Volgens Van Sterkenburg bepalen de bovengenoemde functies de
opslagplaats van vaste verbindingen. Hij geeft twee voorbeelden van het type
ADJ + N:
collocator
|
basis
|
Brabantse |
drieklapper |
outgedropte |
junkie |
Volgens Van Sterkenburg zoekt men ze op bij het zelfstandig naamwoord voor
produktief gebruik en bij het bijvoeglijk naamwoord voor receptief gebruik.
Er bestaat geen twijfel wat het eerste betreft, maar het tweede geval is
lang niet zo duidelijk als hier wordt gesuggereerd. Waarschijnlijk heeft Van
Sterkenburg vanuit het perspectief van een moedertaalspreker geredeneerd,
want vanuit het perspectief van een niet-moedertaalspreker is het best
mogelijk dat men geen van beide woorden kent. Dan kijkt men het eerst naar
het dominante woord in een combinatie, in dit geval het zelfstandig
naamwoord. Bij gevorderde anderstaligen (en dus ervaren
woordenboekgebruikers) gaat dit anders: in het geval dat ze beide woorden of
alleen het zelfstandig naamwoord niet kennen, zou het handig zijn om alles
in een keer op te kunnen zoeken - en waarom dan niet bij het zelfstandig
naamwoord? In het geval dat ze het bijvoeglijk naamwoord niet kennen, zullen
ze het vermoedelijk als een los woord beschouwen en dat in een
vertaalwoordenboek of verklarend woordenboek opzoeken. Indien men rekening
gaat houden met het gedrag van de doelgroep, wat tegenwoordig steeds meer
wordt gedaan, moet men ook aandacht besteden aan de totale omgang met
woordenboeken, de woordenboekvoorraad, en de verhouding tussen
vertaalwoordenboeken en monolinguale woordenboeken. Terwijl een
moedertaalspreker liefst alles in één boek wil hebben, gaan
niet-moedertaalsprekers ervan uit dat zij er meer | |
| |
nodig hebben
en worden vertaalwoordenboeken en leer-/monolinguale woordenboeken op een
complementaire manier gebruikt.
Het is nu een geschikt moment om naar mijn tweede vraag terug te keren: moet
er een onderscheid gemaakt worden tussen woordenboekgebruik voor receptieve
en produktieve doeleinden? Hoewel er duidelijk een onderscheid te
constateren valt tussen de twee functies, is het mogelijk dat dit niet zo
belangrijk is voor woordenboekgebruik.
Verder besteedt Van Sterkenburg aandacht aan de criteria voor de selectie van
vaste verbindingen voor opname in een speciaal woordenboek. Hoewel de
frequentie van woorden een bruikbaar criterium is voor opname van lexemen in
een leerwoordenboek bleek, volgens Van Sterkenburg, een corpus van 3,6
miljoen woordvormen niet voldoende om bruikbare verbindingen van onbruikbare
te onderscheiden. Vervolgens stelt hij een ander, semantisch criterium voor.
Als uitgangspunt neemt hij een begrip - hij geeft als voorbeeld begraven, waarvoor hij equivalenten in de vorm van verbindingen
geeft.
begraven
|
|
1: |
een dode uitdragen <form.> |
2: |
iem. aan de aarde toevertrouwen <form.> |
3: |
iem. de laatste eer bewijzen <eufem.> |
4: |
iem. een laatste groet brengen <eufem.> |
5: |
iem. naar zijn laatste rustplaats begeleiden
<eufem.> enzovoorts t/m 11. |
Hij gebruikt dit procédé om de produktiviteit van verschillende begrippen
vast te stellen. Met produktiviteit wordt bedoeld het aantal vaste
verbindingen dat een begrip oplevert. Op basis hiervan wordt een lijst van
fraseologismen, ingericht op concepten, voorgesteld (p. 44). Als voorbeeld
noemt Van Sterkenburg het concept/trefwoord overwinnen,
dat de volgende fraseologismen oplevert: de overwinning behalen
op iem., iem. aan zijn zegekar binden, overwonnen worden door iem.
Deze lijst zou als leermiddel dienen voor | |
| |
degenen die
Nederlands als ‘tweede’ taal leren. Intuïtie en ervaring doen mij vermoeden
dat een leerder niets heeft aan de eerste twee combinaties. Het lijkt mij
dat dit procédé het schijnprobleem van frequentie oplost maar niet de
problemen van de leerder.
Naast deze beperkte lijst voorziet Van Sterkenburg een produktiewoordenboek
van semantisch doorzichtige verbindingen gepaard aan een
synoniemenwoordenboek zoals het Van Dale Groot
Synoniemenwoordenboek. In feite verschilt dit laatste niet veel van
een concept-woordenboek dat zowel woorden als fraseologismen bevat, wat men
wel een thesaurus noemt, zoals het bekende boek van Roget voor het Engels.
Maar misschien is frequentie niet onbruikbaar als selectiecriterium. Een
leerder werkt tenslotte met een beperkte woordenschat. Volgens het voorbeeld
van Collins Cobuild zou men in de eerste instantie frequentie kunnen
gebruiken (Collins begint met een kernwoordenschat van 5.000 woorden).
Vervolgens heeft men een computer-corpus nodig om alle verbindingen eruit te
halen. Dan moeten de vaste van de vrije, de bruikbare van de onbruikbare
verbindingen onderscheiden worden, mijns inziens door lexicografen in
samenwerking met mensen met die goed op de hoogte zijn van de taalkennis van
leerders. English Words in Use omvat 100.000 op deze
manier verkregen collocaties.
| |
Conclusie
Nu ligt het op uw weg als docenten Nederlands aan anderstaligen om uw wensen
en meningen uit te spreken. Janssens (1988) pleit
in dit verband voor een doorgeeffunctie van de Nederlandse Taalunie.
Verder zou de Nederlandse Taalunie ook kunnen fungeren als
‘doorgeefluik’ [...]. De Nederlandse Taalunie zou op die manier de - tot nu
toe praktisch afwezige - verbindende schakel tot stand kunnen brengen tussen
woordenboekmakers enerzijds en woordenboekgebruikers anderzijds (p. 60).
| |
| |
Wat betreft woordenboeken voor niet-moedertaalsprekers, zou de IVN een
belangrijke rol kunnen spelen.
Het zal langzamerhand duidelijk zijn geworden dat mijn voorkeur uitgaat naar
een woordenboek waar de post-beginner/gevorderde student (en wie weet ook de
moedertaalspreker) wat aan heeft. Vanuit het standpunt van deze groep lijkt
mij een op fraseologismen - en niet op concepten - gebaseerd woordenboek van
doorzichtige combinaties dat wel rekening houdt met de streefwoordenschat
van de doelgroep, een goed begin.
| |
Bibliografie
benson, m. ‘Collocations and Idioms’, in: R. Ilson
Dictionaries, Lexicography and Language Learning,
Oxford, 1985. |
benson, m., e. benson en r.
ilson. The BBI Combinatory Dictionary of English.
Amsterdam/Philadelphia, 1986. |
collins cobuild. English Words in Use.
A Dictionary of Collocations. Glasgow, forthcoming. |
cowie, a.p. en r. mackin. Oxford Dictionary of Current Idiomatic English. Vol. 1
- Verbs with Prepositions and Particles. Oxford, 1975. |
cowie, a.p., r. mackin en i.
mccaig. Oxford Dictionary of Current Idiomatic
English. Vol. 2 - Phrase, Clause and Sentence Idioms. Oxford,
1983. |
cox, h.l. In samenwerking met A.M.A. Cox-Leick,
Y.F. Hiemstra en P.K. King. Spreekwoordenboek in vier
talen: Nederlands, Frans, Duits, Engels. Utrecht, 1988. |
geeraerts, d. en g. janssens.
Wegwijs in woordenboeken. Assen, 1982. |
janssens, g.
Lexicografie en overheid: aanzet tot een
woordenboekenbeleid. Nederlandse Taalunie, Voorzetten 17.
's-Gravenhage, 1988. |
| |
| |
kleijn, p. de. ‘Kennis van vaste verbindingen:
belangrijk en moeilijk’, in: Neerlandica Extra Muros,
nr. 50, 1988. |
nieuwborg, e. en p. de kleijn.
Basiswoordenboek Nederlands. Groningen, 1983. |
sterkenburg, p.g.j. van. ‘Naar een
basis-fraseologie voor niet-moedertaalsprekers’, in: Forum
der Letteren 32, nr. 1, 1991. |
|
|