| |
| |
| |
Fraseologie
| |
| |
Fraseologie en het onderwijs Nederlands als Vreemde Taal Zofia
Klimaszewska (Warschau)
Het doel van mijn bijdrage is de fraseologie als taalkundige discipline te
presenteren, het belang ervan voor het onderwijs Nederlands als vreemde taal te
onderstrepen, alsook bij de docenten Nederlands in het buitenland meer aandacht
te wekken voor het verschijnsel van de vaste woordverbindingen.
Op de lexicografische en didactische aspecten van de fraseologie zal ik echter
niet uitvoeriger ingaan, aangezien deze problemen door de volgende sprekers
behandeld zullen worden.
De fraseologie is een deelgebied van de taalwetenschap dat in de laatste jaren
door een snelle ontwikkeling werd gekenmerkt, maar dan wel buiten de
Nederlanden. In de neerlandistiek is de situatie nu pas aan het veranderen en
komt er sinds enige tijd ook meer belangstelling voor de vaste
woordverbindingen. Niettemin zijn de heersende terminologische verwarring alsook
de classificatieproblemen nog niet uit de weg geruimd.
Als taalkundige discipline was de fraseologie in het Nederlandse taalgebied tot
nu toe vrijwel onbekend. Sommige Nederlandse linguïsten, zoals Van Es en Kooij, hebben aan
het verschijnsel in kwestie enige aandacht besteed, zonder het grondig te
onderzoeken.
Als wetenschappelijke discipline wordt de fraseologie, die de structuur en
semantiek van de vaste woordverbindingen onderzoekt, in de Sovjet-Unie beoefend,
en ook in de duitstalige landen heeft ze als deelgebied van de lexicologie
ingang gevonden.
| |
| |
Het probleem van de vaste woordverbindingen wordt vooral door de extramurale
neerlandistiek onderkend en daar wordt er ook de meeste aandacht aan besteed,
voornamelijk vanuit contrastief gezichtspunt. In de intramurale neerlandistiek
is er nauwelijks enig voorbereidend werk geleverd, en ook ontbreekt er een
fraseologisch woordenboek. Tot dusver heeft alleen prof. Van Sterkenburg zich in
zijn publikaties op dit terrein gewaagd. Van Sterkenburg verstaat onder
fraseologismen, ook ‘vaste verbindingen’ of ‘woordgroeplexemen’ genoemd, ‘de
verzameling van complexe, meerledige lexicaalsemantische eenheden in een taal’
(Van Sterkenburg 1990: 7).
De leemte die in de Nederlandse linguïstische vakliteratuur waar te nemen is op
het gebied van de fraseologie, was voor mij aanleiding om theoretisch onderzoek
te doen naar de Nederlandse werkwoordelijke verbindingen. De resultaten ervan
heb ik onlangs in mijn habilitatieproefschrift ‘Verbale Phraseologie des
Niederländischen’ gepubliceerd. Deze theoretische behandeling beschouw ik als
een basis voor de bewerking van fraseologisch materiaal ten behoeve van het
onderwijs Nederlands als vreemde taal alsook van de lexicografie.
De fraseologie van een taal is een heterogene groep van vaste verbindingen die
zich aan iedere systematische beschrijving onttrekt. Binnen deze groep zijn, wat
de combineerbaarheid betreft, geen wetmatigheden waar te nemen. De
moedertaalspreker kent de verbindingsmogelijkheden van zijn taal, maar ten
behoeve van het vreemde-talenonderwijs zoekt men tevergeefs naar regels die aan
de vaste woordcombinaties ten grondslag liggen. Het is niet mogelijk regels op
te stellen die de vreemde-taalspreker kunnen helpen woorden correct met elkaar
te combineren. Het fraseologisch onderzoek kan alleen de structuur en de
betekenis van de vaste woordverbindingen aan het licht brengen.
Voor de vaste woordverbindingen zijn verschillende termen in omloop:
fraseologismen, lexicale functies, idiomatische uitdrukkingen, collocaties,
stereotypen. Het gaat hier altijd om woorden die uitsluitend of bij voorkeur in
combinatie met elkaar optreden. Ik zal in het vervolg de term ‘fraseologisme’
hanteren. Vrij algemeen verstaat men onder fraseologismen meerledige lexicale
constructies die een structureel-semantische eenheid vormen en daardoor als
zogenaamde paralexemen fungeren. Het fraseologisme is dus | |
| |
een groep
van minimaal twee lexemen, waarvan ten minste één een autosemanticum, dat wil
zeggen een open-klasse-woord is. Voorbeelden: het opnemen
(voor iemand), het doen, het treffen, het redden, het laten
afweten, het druk hebben, het op een akkoordje gooien, het over een andere
boeg gooien, op prijs stellen (iets -), een ziekte
oplopen, een staatsgreep plegen, maatregelen nemen, verzet bieden, ervaring
opdoen, een fout begaan, iets in bedwang houden, met iemand in zee gaan, het
hazepad kiezen, de benen nemen, iets op de lange baan schuiven, van het
toneel verdwijnen, zijn functie neerleggen, een complot smeden, uit zijn
schelp kruipen/komen, koeien met gouden horens beloven, een schaap met vijf
poten zoeken, met zijn ziel onder de arm lopen, het hart op de tong
dragen.
De afzonderlijke delen van de vaste woordgroep horen bij elkaar. Ze kunnen niet
vervangen worden en evenmin kunnen ze van plaats veranderen. Hun onderlinge
volgorde ligt vast. Het ontbreken van een deel of een verandering van de
structuur van de groep verbreekt het fraseologische karakter van de eenheid en
levert een woordgroep op die in de oren van de moedertaalspreker onacceptabel
klinkt.
Voor de identificatie van fraseologische eenheden en voor de afperking van vrije
en vaste woordverbindingen worden de volgende criteria algemeen toegepast:
1. | stabiliteit van de lexicale bezetting of gefixeerdheid van de woorden in
de verbinding; |
2. | semantische complexiteit, dat wil zeggen het ontstaan van een nieuwe
betekeniseenheid; |
3. | idiomatisering, dat wil zeggen overdrachtelijk gebruik, en
niet-compositionaliteit, dat wil zeggen restricties op de mogelijkheid om de
betekenis van het geheel uit die van de afzonderlijke delen af te leiden; |
4. | morfologisch-syntactische restricties, zoals defectiviteit van het
paradigma, transformationele restricties enz.; |
5. | reproduceerbaarheid en niet-generaliseerbaarheid, dat wil zeggen
fraseologismen worden niet actief geproduceerd, ze zijn bestanddeel van de
‘langue’ en als zodanig worden ze uit het lexicon opgeroepen. |
| |
| |
Al deze kenmerken zijn nauw met elkaar verbonden, maar hoeven niet allemaal
tegelijkertijd ten volle gerealiseerd te zijn; er is een gradatie in het proces
van de fraseologisering en idiomatisering waar te nemen. Op al deze begrippen
kom ik later nog terug.
Als bestanddeel van het lexicon moeten de fraseologismen naast de woorden in het
vreemde-talenonderwijs een belangrijke plaats krijgen, want de combineerbaarheid
van de woorden is even belangrijk als de woorden zelf. Een redelijk
taalbeheersingsniveau veronderstelt kennis van de gangbare woordcombinaties.
In het fraseologisch onderzoek wordt nagegaan hoe woorden tot meerledige
constructies verbonden worden. De combineerbaarheid komt op
morfologisch-syntactisch vlak tot uiting in de valentie en op semantisch vlak in
de compatibiliteit, ook semantische congruentie genoemd.
De vrije woordgroepen zijn eigenlijk slechts relatief vrij. De vrijheid betekent
geen willekeur. Er zijn altijd zekere selectierestricties in acht te nemen. Als
de vrijheid van de keuze in zekere mate beperkt wordt, en uit een brede waaier
van mogelijkheden slechts één bepaalde wordt gekozen, dan hebben we te maken met
een proces van fraseologisering. De overgang van de vrije naar de vaste
woordverbinding verloopt geleidelijk. Dit proces van het vast worden noem ik
fraseologisering. Men kan hier van verschillende graden van fraseologisering
spreken. In het eerste stadium van dit proces ontstaan combinaties die nog geen
kwalitatief nieuwe lexicaal-semantische eenheid vormen, dat wil zeggen die in
hun betekenis nog niet gespecialiseerd zijn. Zulke vaste woordverbindingen noem
ik collocaties. In deze groep maak ik een onderscheid tussen grammaticale en
lexicale collocaties.
1. | grammaticale collocaties: hier is de tweede component van de
woordverbinding syntactisch gedetermineerd, zoals bij de rectie van het
werkwoord, b.v. wachten op iemand, kijken naar iets, denken aan
iemand/iets, denken over iets. |
2. | lexicale collocaties, b.v. hard waaien, waar bij het
werkwoord waaien het adjectief hard
wordt gekozen en niet b.v. sterk; slappe
thee (niet: zwakke thee), sterke thee (niet: krachtige thee, stevige thee). |
| |
| |
In een verder stadium van het fraseologiseringsproces ontstaan vaste
woordverbindingen die een kwalitatief nieuwe lexicaal-semantische eenheid
representeren en die in het proces van het vast-worden een semantische
modificatie ondergaan. Ze zijn dus in hun betekenis gespecialiseerd. De
semantisch gespecialiseerde fraseologismen kunnen een semantisch proces van
idiomatisering ondergaan, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Ik onderscheid
hier twee groepen: (a) niet-geïdiomatiseerde fraseologismen en (b)
geïdiomatiseerde fraseologismen. Voorbeelden:
(a) | een voorstel doen, afscheid nemen, een gesprek voeren, een wens/de
hoop/wantrouwen koesteren, ervaring opdoen; |
(b) | zwart rijden, van het toneel verdwijnen, de benen nemen, een blauwtje
lopen; de kluts kwijtraken. |
De boven aangehaalde reeks voorbeelden lijkt wel heterogeen, want we zien hier
verschillende graden van vastheid en van semantische modificatie, evenals
verschillende graden van idiomatisering.
Met het oog op het verdere betoog dienen hier enkele begrippen scherper gesteld
te worden. ‘Fraseologisering’ en ‘fraseologisch’ zijn in mijn opvatting veel
algemener en bredere begrippen dan ‘idiomatisering’ en ‘idiomatisch’.
Idiomaticiteit is in principe een zuiver semantisch verschijnsel: het berust op
het niet-compositionele karakter van de betekenis. Een fraseologisme hoeft niet
idiomatisch te zijn. Om maar enkele voorbeelden te geven: ervaring
opdoen, een ziekte oplopen zijn fraseologismen, maar niet
geïdiomatiseerd. Wel geïdiomatiseerd zijn b.v. de benen nemen,
in de betekenis ‘vluchten’, de geest geven in de betekenis
‘sterven’. Natuurlijk zijn er graden van idiomaticiteit. Idiomatisering is
immers een dynamisch proces, en tussen niet-idiomatisch en idiomatisch is er
geen sprake van een scherpe grens, maar eerder van een geleidelijke overgang.
Mijn onderzoek van de verbale fraseologismen van het Nederlands heeft uitgewezen
dat fraseologismen, hoewel ze secundaire lexicale vormen zijn, volgens
produktieve structurele modellen van de Nederlandse syntaxis worden gevormd. Het
werkwoord wordt begeleid door een niet-werkwoordelijk deel als voorstuk, in de
vorm van bij voorbeeld
| |
| |
a) | zelfstandig naamwoord als lijdend-voorwerpachtig element: een
aanvraag indienen, onderzoek doen, het woord nemen, het land aan iets
hebben, het hazepad kiezen, kletspraatjes verkopen; |
b) | voorzetselgroep: tot uitdrukking komen, in twijfel trekken, onder
woorden brengen, op het hart drukken, met lange tanden eten; |
c) | zelfstandig naamwoord met voorzetselgroep: zich de kaas niet van het
brood laten eten, zijn lier aan de wilgen hangen. |
In mijn onderzoek van verbale fraseologismen heb ik 27 verschillend
gestructureerde modellen kunnen vaststellen.
Het verbale fraseologisme opent als geheel een aantal invulbare plaatsen,
aangeduid met ‘iets’ of ‘iemand’, b.v. iets/iemand van haver tot
gort kennen. Dit verschijnsel noem ik de externe valentie van de
uitdrukking, in tegenstelling tot de interne valentie van het werkwoord zelf
binnen de uitdrukking.
Ik heb in mijn onderzoek ook enkele modellen kunnen vinden die me voor de
Nederlandse fraseologie typisch lijken. Ze zijn vrij produktief in de
fraseologie, maar komen bovendien ook in vrije verbindingen voor.
1. | zich + zelfstandig naamwoord + werkwoord. Dit type drukt
een versterking uit:
zich de krampen lachen |
zich een bult lachen |
zich een aap lachen/schrikken |
zich een beroerte schrikken |
zich een ongeluk schrikken/werken |
zich de pokken schrikken/werken |
|
2. | woordpaar + werkwoord. Dit type drukt eveneens een versterking uit:
steen en been klagen |
van toeten noch blazen weten |
kind noch kraai hebben |
|
| |
| |
Karakteristiek voor de Nederlandse fraseologie zijn vaste verbindingen met
geringe semantische lading, die ik fraseologismen met nulcomponent noem.
Voorbeelden:
het redden ‘iets voor elkaar krijgen’ |
het treffen ‘geluk hebben’ |
het hebben (over iemand/iets) ‘spreken’ |
het eens zijn (met iemand over iets) ‘iemands mening delen’ |
het goed maken ‘gezond zijn’ |
het wel hebben ‘zich niet vergissen’ |
Deze vaste woordverbindingen zijn als zodanig voor de niet-moedertaalspreker
moeilijk te herkennen, en men moet de lerenden erop attent maken.
Op grond van het onderzoek van de vaste verbale woordverbindingen van het
Nederlands moet geconstateerd worden dat ondanks het bestaan van enkele in de
fraseologie produktieve modellen uit de structuur over het algemeen geen
betekenis af te leiden valt. De fraseologismen zijn een typisch voorbeeld van
niet-isomorfie of asymmetrie van structuur en inhoud. Deze
structureel-semantische niet-afleidbaarheid, die gepaard gaat met stabiliteit,
dat wil zeggen beperking van de lexeemverbindbaarheid, leidt tot de
lexicalisering van de fraseologismen.
Hoewel het fraseologiseringsproces terecht met zekere irregulariteiten
geassocieerd wordt, is het bestaan van modellen enerzijds, en varianten
anderzijds, niet uitgesloten. Enkele produktieve modellen heb ik daarnet al
genoemd, nu wil ik nog uw aandacht vragen voor een bijzondere groep van verbale
fraseologismen, in het Duits Funktionsverbgefüge genoemd, dus werkwoordelijke
verbindingen met functieverba. Hier worden twee morfologisch-syntactische
modellen gerealiseerd:
werkwoord + zelfstandig naamwoord, b.v.
een vraag stellen |
een besluit nemen |
rekening houden |
een aanvraag indienen |
afscheid nemen |
| |
| |
werkwoord + voorzetselgroep, b.v.
tot uitdrukking brengen |
ter beschikking stellen |
in gesprek zijn |
in kennis stellen |
in bescherming nemen |
Het semantische centrum van de bovengenoemde uitdrukkingen wordt gevormd door het
niet-werkwoordelijk deel (determinatum); het werkwoord (determinant) fungeert
als drager van de grammaticale categorieën (het is dan een zogenaamd
functieverbum). Bij vergelijking van deze verbale uitdrukkingen met hun
oppositionele werkwoorden (een besluit nemen: besluiten, tot uitdrukking brengen: uitdrukken)
wordt duidelijk dat beide niet als synoniem beschouwd kunnen worden. De
functieverba verlenen dus aan de uitdrukking ook een semantische modificatie,
die hoofdzakelijk van actionele aard is, dat wil zeggen tot uitdrukken van de
Aktionsarten dient. Uit het onderzochte materiaal blijkt dat dit type
fraseologismen produktief is, waarbij zowel werkwoord als zelfstandig naamwoord
klassevormend zijn. Voorbeelden:
werkwoord: ter beschikking zijn/staan/stellen |
|
zelfstandig naamwoord: een besluit/wraak/de moeite/in bescherming
nemen. |
Bij het onderzoek van de verbale fraseologismen van het Nederlands kan het
bestaan van twee subtypes vastgesteld worden. Het uitgangspunt is hier het
werkwoord. Indien het werkwoord de hele uitdrukking syntactisch en semantisch
kan representeren, dan kan men spreken van een endocentrisch fraseologisme.
Wanneer dit niet het geval is, spreek ik van een exocentrisch fraseologisme.
Het endocentrische karakter van een fraseologisme berust op syntactisch vlak
hierop, dat het werkwoord de hele lexicaal-semantische eenheid representeert, op
semantisch vlak daarentegen hierop, dat de predikatie die door het werkwoord
wordt uitgedrukt, zelfstandig is, terwijl het niet-werkwoordelijke,
modificerende deel alleen een bijpredikatie inhoudt. Bij voorbeeld: zich een ongeluk lachen betekent nog steeds ‘lachen’, hoewel op een
bepaalde manier; | |
| |
de constituenten zich en een ongeluk drukken samen een versterkende modificatie van het
predikaat ‘lachen’ uit. Andere voorbeelden:
met open mond luisteren ‘aandachtig luisteren’ |
met één oor luisteren ‘onaandachtig luisteren’ |
branden als een fakkel ‘intensief branden’ |
steen en been klagen ‘heel erg klagen’ |
met man en muis vergaan ‘allemaal vergaan’ |
de slaap des rechtvaardigen slapen ‘rustig slapen’ |
in zijn vuistje lachen ‘heimelijk lachen’ |
zwart rijden ‘illegaal rijden’ |
Dit soort fraseologismen hebben duidelijk zowel een syntactische als een
semantische kern, in dit geval het werkwoord, dat zijn betekenis behoudt.
Daardoor zijn ze semantisch doorzichtig, of althans voor een deel doorzichtig,
dat wil zeggen afleidbaar. Ze zijn door de oorspronkelijke betekenis van het
werkwoord altijd gemotiveerd. Bij de werkwoordelijke endocentrische
uitdrukkingen die ik heb onderzocht, is het werkwoord de kern of de basis van de
vaste woordverbinding, maar het is niet verantwoordelijk voor het ontstaan van
de vaste groep. De gefixeerdheid en de specifieke gemodificeerde betekenis van
het fraseologisme als geheel komen tot stand door het niet-werkwoordelijke deel
als modificator. Dit verschijnsel is natuurlijk niet beperkt tot de verbale
fraseologie, maar kan ook bij de nominale groepen geconstateerd worden, b.v. een verstokte vrijgezel, een blinde passagier, waar het
zelfstandig naamwoord de kern is en het bijvoeglijk naamwoord de modificator van
de kern.
Exocentrische fraseologismen bevatten geen structureel-semantische kern. In de
onderzochte werkwoordelijke uitdrukkingen is het werkwoord niet in staat als
representant van de hele eenheid op te treden, aangezien het op grond van zijn
valentie op syntactisch vlak een aanvulling nodig heeft. Het syntactisch
exocentrisme wordt ook op semantisch vlak weerspiegeld, doordat het werkwoord
alleen in combinatie met zijn nominale constituent een zelfstandige predikatie
kan vormen. De beide delen van het fraseologisme, het werkwoordelijke en het
niet-werkwoordelijke, determineren elkaar wederzijds. Voorbeelden:
| |
| |
een zwaar kruis dragen ‘een moeilijk leven hebben’ |
het hoofd boven water houden ‘niet ondergaan, niet door de omstandigheden
bezwijken’ |
de kat op het spek binden ‘iemand opzettelijk in verleiding brengen’ |
op zijn wenkbrauwen lopen ‘erg moe zijn’ |
met het hoofd in de wolken lopen ‘zijn gedachten niet bij praktische zaken
hebben’ |
In de parafrase is in deze gevallen geen enkel afzonderlijk deel van het
fraseologisme terug te vinden.
Exocentrische fraseologismen zijn uiteraard niet beperkt tot verbale groepen; we
vinden ze ook in de nominale fraseologie terug, b.v. een zware
bevalling, gebruikt in de betekenis van ‘iets wat met moeite tot een
goed einde gebracht wordt’.
Exocentrische fraseologismen vormen telkens een nieuwe semantische eenheid
waartoe alle bestanddelen bijdragen, maar door het gebrek aan een semantische
kern zijn ze veel moeilijker te ontleden dan de endocentrische. Binnen deze
groep maken we weer een onderscheid tussen niet en wel geïdiomatiseerde
fraseologismen, naar gelang van de semantische afleidbaarheid. De mate van
semantische afleidbaarheid is daarbij afhankelijk van de betekenisopvatting, dat
wil zeggen van wat we tot het betekenisprofiel van een woord rekenen, en dus ook
van de semantische theorie die men bij het onderzoek hanteert. Hoe armer het
betekenisprofiel, des te ondoorzichtiger is het te analyseren fraseologisme. Om
deze reden moet men in de fraseologie de voorkeur geven aan de cognitieve
semantiek en de prototypetheorie, boven de structurele semantiek.
De compositionele analyse van de semantische structuur, die streeft naar het
vastleggen van distinctieve semantische kenmerken, kan ons bij de beschrijving
van fraseologismen niet verder helpen.
Het wezen van de fraseologische betekenis, die vaak idiomatisch van aard is, is
niet uit de denotatieve betekenis van de bestanddelen af te lezen, maar berust
veeleer op de connotatieve semen, die dan ook uit de periferie naar het centrum
verschuiven en bij het tot stand komen van een kwalitatief nieuwe betekenis van
het fraseologisme een doorslaggevende rol spelen.
| |
| |
De betekenis van b.v. fraseologismen als het hoofd laten hangen
en het hoofd hoog dragen komt tot stand door volgende
associaties: hoofd - symbool van het menselijk verstand, hangen - beweging naar
beneden als symbool van negatieve gevoelens, hoog - symbool van positieve
gevoelens.
In de fraseologismen die het woord hand in overdrachtelijk
gebruik bevatten, worden volgende associaties gerealiseerd:
1. | hand als symbool van macht:
de hand in iets hebben |
de hand op iets leggen |
iets in de hand hebben |
|
2. | de hand als symbool van menselijke handelingen:
gouden handen hebben |
iets onder handen hebben |
iemand de handen binden |
|
De constatering dat bij de semantische beschrijving van fraseologismen de
associaties belangrijker zijn dan de denotatieve betekenis van de afzonderlijke
delen, brengt ons tot de cognitieve semantiek. Het bij fraseologismen waar te
nemen gebrek aan overeenkomst tussen referentiële en psychologische betekenis is
te verklaren vanuit de prototypetheorie, die in de psycholinguistiek
geformuleerd werd. In de Angelsaksische vakliteratuur zien we dat de lexicale
semantiek steeds meer een cognitieve wending neemt en kennisstructuren bij de
mens gaat onderzoeken. De prototypetheorie legt de nadruk op het bestaan van een
centrale kern in het geheel van elkaar overlappende toepassingsgebieden. Op die
manier wordt het ook gemakkelijker metonymische en metaforische relaties te
verklaren, want de prototypische organisatie biedt de mogelijkheid nieuwe
gegevens te interpreteren met behulp van bestaande categorieën door het
toepassen van associatiemechanismen. Dank zij deze heroriëntatie vervalt het
onderscheid tussen encyclopedische en semantische kenmerken: ieder informatief
gegeven kan dus de basis vormen van een nieuwe betekenisnuance. Hierin komt de
synchrone flexibiliteit van lexicale concepten tot uiting. Alleen op die manier
kan rekening gehouden worden met de dynamiek van de semantische processen in de
fraseologie. G. Lakoff (1977) heeft erop gewezen dat in de taal universele
associatieproces- | |
| |
sen tot uiting komen, en dat de semantische
universalia aan de hand van buitentalige begrippen verklaard moeten worden. Het
gaat hier om collectieve ervaringen die hun oorsprong hebben in het leven van
alledag. Ons naïeve wereldbeeld wordt namelijk door buitentalige associaties
beheerst. Met betrekking tot het menselijk gedrag b.v. is een grote
fraseologische produktiviteit te verwachten. Dit blijkt ook het geval te zijn:
een sterk emotionele houding tegenover diverse gedragswijzen, vooral diegene die
negatief beoordeeld worden, vindt haar neerslag in talloze uitdrukkingswijzen
die op verschillende vormen van beeldspraak teruggaan. Een eerste groep van
uitdrukkingen is opgebouwd rond de begrippen ‘weg’ en ‘richting’: goed en kwaad
worden respectievelijk als een rechte weg en het afwijken daarvan gezien, maar
kunnen ook door ‘rechts’ en ‘links’ gesymboliseerd worden. Bij voorbeeld:
de verkeerde weg opgaan, zijwegen bewandelen, de verkeerde kant opgaan,
van het rechte pad afdwalen, van het pad der deugd afraken.
Daarnaast treedt nog een tweede beeld op de voorgrond: dat van een strijd. De
mens wordt omringd door goede en boze krachten: enerzijds maant het betere ik
(het geweten) hem tot bezonnen gedrag, maar anderzijds dreigen donkere krachten,
zijn lage instincten, hem mee te slepen en in het verderf te storten indien ze
niet in bedwang gehouden worden, bij voorbeeld:
zijn geweten geweld aandoen, zijn geweten verkrachten, de stem van het
geweten smoren, de slaaf van zijn driften zijn, zijn driften botvieren.
Als men de prototypetheorie van de cognitieve semantiek in het onderzoek toepast,
blijken de op het eerste gezicht ondoorzichtige lexicaal-semantische eenheden
die we fraseologismen noemen toch wel analyseerbaar. Hun semantische ontleding,
zelfs die van de geïdiomatiseerde fraseologismen, is opeens mogelijk, en de
idiomatisering kan voor een groot deel nagegaan worden. Een prototypische
betekenisanalyse van de constituenten uit een vaste verbinding maakt het
mogelijk om de semantische relatie tussen de letterlijke en fraseologische
betekenis van vaste verbindingen vast te stellen, want om tot een bepaald
prototype te behoren zijn niet alleen semantische | |
| |
kenmerken van
belang, maar even belangrijk zijn alle andere kennisgegevens - ‘people's
conceptual knowledge’ - kennisgegevens die uit menselijke ervaring voortvloeien.
Ze kunnen een basis vormen voor een nieuwe, in het fraseologisme gerealiseerde
betekenisnuance. De afzonderlijke kenmerken zijn in verschillende mate
gerealiseerd bij de leden van een bepaalde prototypische categorie, we hebben
dus met een natuurlijke gradatie te maken. Hoe meer kenmerken geconcretiseerd
worden, des te typischer wordt de betekenis, en des te meer behoort het lid tot
het prototype. Op de fraseologismen toegepast: hoe minder typisch de betekenis
van een fraseologisme is, des te ongemotiveerder, des te idiomatischer is het
fraseologisme. Dank zij de prototypetheorie is een aantal semantisch geïsoleerde
fraseologismen, die tot nu toe als volledig idiomatisch golden, veel kleiner
geworden.
Van Sterkenburg (1990) pleit terecht voor een
conceptuele ordening van fraseologismen ten behoeve van het onderwijs Nederlands
als vreemde taal. De concepten zoals haten, heersen, sterven zouden dan als
trefwoorden fungeren. In het pas verschenen synoniemenwoordenboek is dit
inmiddels gerealiseerd. Voor het onderwijs aan anderstaligen zou het nuttig zijn
de basisfraseologie op grond van de meest frequente concepten te ordenen met het
oog op verwerking in didactische hulpmiddelen.
De geïdiomatiseerde uitdrukkingen zijn echter slechts één aspect van de
fraseologie. Ook het andere aspect, de niet-geïdiomatiseerde vaste
woordverbindingen, dienen in het onderwijs aan bod te komen. Vanuit een
receptief oogpunt hebben de lerenden hiermee niet al te veel moeilijkheden, maar
de produktieve beheersing zorgt wel voor problemen, aangezien een
niet-moedertaalspreker nooit helemaal zeker kan zijn van de
combinatiemogelijkheden. Zoals P. de Kleijn (1988)
beklemtoont zijn fraseologismen bijzonder frequent in het taalgebruik van
alledag, en buitenlandse studenten moeten ze dus zowel receptief als produktief
beheersen. Vaste woordverbindingen zijn in het woordenboek doorgaans moeilijk
terug te vinden, en er is dus behoefte aan een speciaal combinatorisch
woordenboek, zoals dat voor andere talen, zoals het Engels, al bestaat.
| |
| |
| |
Bibliografie
geeraerts, d.
Woordbetekenis, een overzicht van de lexicale
semantiek. Leuven, 1986. |
KLEIJN, P. DE. ‘Kennis van vaste woordverbindingen: belangrijk en
moeilijk’, Neerlandica Extra Muros, 50 (1988), p. 2-7. |
klimaszewska, z.
Verbale Phraseologie des Niederländischen. Warszawa,
1990. |
lakoff, g. ‘Linguistic Gestalts’, in: Papers from the 13th Regional Meeting of the Chicago Linguistic
Society, Chicago, University Press, 1977. |
lakoff, g. en m. johnson. Metaphors we live by. Chicago, University Press, 1980. |
sterkenburg, p.g.j. van. ‘Naar een
basis-fraseologie voor niet moedertaalsprekers’, in: Handelingen Regionaal Colloquium Neerlandicum, Budapest, 1990. |
sterkenburg, p.g.j. van en w.j.j.
pijnenburg. Van Dale Groot Woordenboek van
hedendaags Nederlands. Utrecht-Antwerpen, 1984. |
|
|