te trekken zou zijn tussen vastliggende historie en
fluctuerend heden, was ook wel duidelijk, maar niettemin koos de redactie voor
een boekje.
Ik citeerde daarnet de in NEM afgedrukte negende colloquium-resolutie.
Daarmee hield de interesse van ons bestuur niet op. Aan de realisatie van het
project werd verder aandacht besteed in NEM nr. 22, voorjaar 1974, blz. 31-32,
en nr. 23, najaar 1974, blz. 85-86. Intussen had de discussieleider van 29
augustus 1973 een voorlopig inhoudsoverzicht opgesteld, en dat werd - samen met
een uitnodiging tot medewerking - door de IVN met afzonderlijke post aan alle
docentes en docenten extra muros gestuurd. Het bleef een tijd stil, maar toen de
reacties loskwamen - we zijn nu in de lente van 1975 - bereikten de
discussieleider van 1973, die van nu af coördinator van het project genoemd zal
worden, een twintigtal commentaren. Vijftien daarvan werden door hem samengevat
in een ‘vergelijkend overzicht’. Dat waren om te beginnen ideeën van de leden
van de Belgisch-Nederlandse Subcommissie voor Neerlandistiek in het Buitenland,
en verder - gewoon in chronologische volgorde - op- en aanmerkingen van de
collega's Prędota uit Wrocław, King uit Cambridge, Meter uit Napels, Leclercq
uit Wüzburg, Jonckheere uit Grahamstad (Zuid-Afrika), Langvik-Johannessen uit
Oslo en Verhaert uit Gotenburg in hun persoonlijke naam en van de deelnemers aan
de conferentie van docenten Nederlands in Scandinavië als groep, van de
collega's Donaldson uit Melbourne (Australië), Best uit Mainz-Germersheim,
Griesen uit Frankfort aan de Main, Swennen uit Wenen, Polomé uit Texas (V.S.A.)
en Van Ertvelde uit Bologna. Met de overige reacties, waarvan ik de herkomst
hier niet meer aangeef, kon in het ‘overzichtelijke overzicht’ geen rekening
gehouden worden, daar ze pas later werden ingestuurd.
Samen met dit resumee van de binnengekomen commentaren op de eerste proeve van
inhoudsoverzicht werd nu - we zijn nog steeds in de lente van 1975 - aan alle
docenten die hun interesse hadden laten blijken, een daaruit resulterend nieuw
voorstel bezorgd. Daarbij was een uitnodiging gevoegd om tijdens de Zomercursus
Nederlands te Hasselt-Diepenbeek (tweede, voor docenten bestemd programma) met
de concrete uitwerking van het plan te beginnen. Het Bestuur Internationale
Culturele Betrekkingen van het Belgische Ministerie van Nederlandse Cultuur had
zich bereid verklaard de deelnemingskosten van een tiental medewerkers op zich
te nemen. Op die uitnodiging konden de meeste aangeschreven docenten naar zij
mededeelden om diverse redenen niet ingaan. Uiteindelijk hebben in de zomer van
1975 drie collega's, met name Reiner Arntz uit Saarbrücken, Gorm Christensen uit
Kopenhagen en Peter Groenewold uit Berlijn, en mw. Ruth Mangold uit Düren, die
zich los van het project voor de zomercursus had opgegeven, samen met de
coördinator een uitgebreid en definitief inhouds-