Godt kan, maer doet niet al wat wy willen.
SOcrates hoewel een Heyden, en die men vertrouwt eenige kennisse, indien niet veel van de Christelijcke Zede-glans heeft ghenooten, plach altoos in den Mont te hebben: Wat u beroep, en wat u bevoolen is, besorcht dat: Maer indien ghy wilt, Bidt, en meent dat Godt dat voor u doen sal. Lieve segt my doch, als gy dat gelooft, waer om sorcht gy dan noch? Die van Godes voor-beschickingen geschicktelijck spraecken, sijn Divini ghenoemt, welcken tijtel Plato onder de Menschen vereert is geweest: Want die seyde op dese occasie: De deucht en is gheen Slaef van yets dat men elckander leert, noch sy en is oock niet Natuerelijck: Maer het is de Goddelijcke genade die aen yemant die zy wil, wert in gestort. En vorder vervolgende, seght: Den Al-grooten Godt na sijn Ordonnantie en gelegentheyt, oock van die van de Menschen, Regeert alles watter is.