Socrates plach te segghen: 't Was den alderbesten Monarch en Regent, die zijn eygen passien wist te bedwingen.
Plato: Profiteerden de Aerde alle geluck en heyl, wanneer de verstandighe aen 't Roer quamen te sitten, en de Koningen verstant hadden: Voornaemelijck was het een konst eerst sijn selfs wel, en daer naer een ander te konnen Regeeren.
Jsocrates seyde: Dat men de grootste Princen wel mocht na volghen, met en het verkrijghen van veele Rijcken, maer oock in het teghenwoordige wel te gebruycken.
Anacharsis: Noemde die een goedt Vorst, welcke niet na sijn eygen opinie, maer na 't begerighe der beste en oprechste Menschen sich liet beraden.
Philon seyde: Wil yemant een goet Koningh sijn, knoopt en voegt te samen met u Macht de goedertierentheyt en goetwillicheyt, op dat uwe Onderdanen niet voor u als een donder verschricken, maer al een Hemels Dauw revereren en mee-waerdigh sijn.
Agathon seyde: De Prinçen behooren driederleye dingen te gedencken: 1. Hoe sy Menschen regeren sullen. 2. En hoe volgens de wetten. En ten derden datmen niet eeuwigh Regeeren en sal.