le omcingelt, om dese nieuwigheyt te sien, veele begosten te roepen: Hont, Hont, Hont. Ja seyde Diogenes: Gy liever zijt Honden, want gy loopt als deselve rondsom my. Koning Alexander ontboot hem, hy wou niet komen: Als de Koningh de oorsaeck vraegden, seyde hy, gy had aen my niet meer als aen een Kapel oft een Puyste-bijter. Gevangen sijnde, wiert nae de Macedonische Phlip gevoert, die als Koningh hem afvorderde wie hy was? Diogenes seyde: Een waerdich beschreydt Mensch, om dat hy tot hem Phlips gebracht was, dewijl hy hem aen sach van een onversadelijcke roofachtigen aert: Dit vry segghen, dede dat Phlips hem terstont vry stelde. Als hy sach datte Sparten het Vers van Hesiodus verhoogden, luydende uyt Griecx in Latijn
Non vel bos pereat, etiamsi vicinus malus adsit.
Gy van Messenen zijt haer ghebueren, en met uwe Ossen sult gy vergaen: Bestraffende alsoo de quade zeden van beyde Natien. Diogenes had soodanige vrijheydt niet alleen, maer selfs Apollodorus een vermaert Architect te Romen, dorfde wel als Keyzer Adriaen sijn wercken quam besnuffelen, seggen: Gaet van hier Keyzer: Schildert u selfs een Kauwoerde, want ghy en hebt doch gheen kennis van Gebouwen: Maer als dit vry spreecken wat veel-malen ge-