Orlof, vrauwe, ende ic moet gaen!
Al wil ich bliven, ic en mach.
Dies moet de hertze mijn ontfaen
Groot verlanghen nacht ende dach.
5[regelnummer]
Nochtan so gheift mi goet verdrach
Adieu, mijn hoochste vroylicheit!
Herte no zin ne blijft bi mir.
10[regelnummer]
Dan can di ummer niet ontvlien.
Niet langher dan ich bi dir bin,
Daer toe so es mijn moet, mijn zin
Het dient al, vrauwe, om dinen danc,
Adieu, mijn hoochste vroilicheit!
| |
20[regelnummer]
Ghewerdicht, vrauwe, up rechte omoet
Ic ne liete u om gheen goet,
Al waert ooc wel in mijnre macht.
25[regelnummer]
Ende eewich sal, hoet mi vergheit.
Adieu, mijn hoochste vroilicheit!
Al sceidic, lief, int zien etc.
|
-
-
[tekstkritische noot]Rondeel. Het schema is als in 102: AB a 1A a 2BA B. De strofen A, a 1 en a 2 zijn niet - zoals in 't rondeel gebruikelijk - doorgerijmd. Wel vormen ze gedrieën een ballade (of refereyn, daar er slechts één refreinregel volgt). Het volledige schema van dit balladen-rondeel is:
|
{ a } |
stol |
|
{ f } |
|
{ h } |
|
{ b } |
|
|
{ g } |
|
{ i } |
|
{ a } |
tegenstol |
|
{ f } |
|
{ h } |
A is: |
{ b } |
|
a1 is: |
{ g } |
a2 is: |
{ i } |
|
{ b } |
afgezang |
|
{ g } |
|
{ i } |
|
{ c } |
|
|
{ c } |
|
{ c } |
|
{ C |
refrein |
|
{ C |
|
{ C |
|
|
|
|
|
|
|
B is: |
d |
|
|
|
|
|
|
d |
|
|
|
|
|
|
e |
|
|
|
|
|
|
e |
|
|
|
|
|
Melodie doorgecomponeerd. De nietszeggende aeolische zangwijs kan bezwaarlijk door accidentia verbeterd worden, daar dan te veel tritoni optreden.In de 6de regel komen 5 (of 6; één onduidelijk) streepjes voor, die op een herhaling duiden. In de 10de regel na de dalende passage nog een streepje (niet bij Carton). In regel 7 in plaats van f′ ter vermijding van tritonus en naar analogie van regel 4 g′ gelezen.
-
voetnoot+
- Afscheidslied voor Mergriete, nadat deze aan de dichter heeft meegedeeld dat zij in het klooster zal gaan.
-
voetnoot5-6
- ‘nochtans, ondanks het verdriet dat dit afscheid bij berokkent, geeft de gedachte dat ik (krachtens mijn belofte aan Egidius) uw eer moet beschermen, mij de kracht het te verdragen’; verg. voor de belofte, waarop in het lied niet expliciet gezinspeeld wordt, het 13de gedicht, r. 129-133 en r. 420-433, in het bijzonder r. 431-432: ‘Daer ic in helpen mach verwaren / Haer eere ende ooc haer waerdicheit’.
-
voetnoot8
- verg. lied 104, r. 1: ‘Al sceidic van dir int ghezicht’; de hele strofe r. 8-11 is nauw verwant met de eerste strofe van 104, dat echter vanwege de hartstochtelijke toon van zijn laatste strofe wel eerder - in de ‘vierde fase’ - geschreven moet zijn.
-
voetnoot11
- varinc, ‘weldra’; hier niet letterlijk op te vatten, want de dichter doelt, evenals in de slotdialoog van het 9de gedicht, op een weerzien in de hemel; verg. lied 98, r. 16: ‘Nochtan moet emmer ghestorven sijn’.
-
voetnoot12-13
- ‘alleen maar zolang ik bij u ben, bevindt mijn hart zich binnen mijn bereik’, d.w.z. als ik van u gescheiden ben, beschik ik niet meer over mijn hart, want het bevindt zich bij u.
-
voetnoot14-15
- ‘dat komt doordat mijn innerlijk helemaal van u is en dat levenslang blijft’.
-
voetnoot16-17
- ‘alles staat, vrouwe, geheel in uw (loon)dienst, (ook) mijn verstand en redelijk inzicht (dat mij in staat stelt nu afscheid van u te nemen)’.
-
voetnoot20-21
- ‘verwaardig u, vrouwe, genadiglijk aan mij te blijven denken (wanneer gij u in het klooster hebt teruggetrokken)’.
-
voetnoot22-24
- ‘ik, mijnerzijds, zal om niets ter wereld in plaats van u een andere geliefde kiezen, al zou ik het kunnen, maar ik zal altijd aan u blijven denken’.
|