Grimbergse oorlog
(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog– Auteursrechtvrij[vs. 1447-2002]aant.Doe antwoerde onberaden
Her Aernout met goeden staden,
Die van Grimbergen was here:
1450.[regelnummer]
‘My dochte goet, sem mijn ere!Ga naar voetnoot1450aant.
Dat wy ontboden ridderen, cnapen,
Ende vertelden den geselscape
Dat wy nu hebben verstaen;
Ende laet ons horen, sonder waen,
Welc haer raet hier op sal sijn.Ga naar voetnoot1455
Riet indien, vrinden mijn,Ga naar voetnoot1456
Dat ghi en wilt nimmer niet
Dat ic wille houden yet
Van den hertoge leen of goet,
1460.[regelnummer]
Dat ic't vernemen mach, des sijt vroet.’aant.
Doen sprac van Oyenbrugge heer Henric:
‘Desen raet is goet sekerlic;
| |
[pagina 65]
| |
Oec raet ic wel dat ghy hierGa naar voetnoot1463
Ontbiet alle u ridderen fier,Ga naar voetnoot1464
Ende de sciltcnapen van den lande.’ -
‘Dat wil ic doen al te hande.’
Heer Arnout ontboet, tier stede,Ga naar voetnoot1467
Ridderen ende cnapen mede,
Dat si quamen haesteleken
1470.[regelnummer]
Te Grimbergen: hi woudese spreken.
Ridderen, cnapen quamen dare,
Doen sy hoorden die niemare.
Sy bereyden hem ongespeert
Ende voeren te Grimbergen weert
Al dat mochten, dat seg ic u,
Ridderen ende cnapen nu,
Ende menich man, die over een
Van heer Arnoude hielt leen.
Oec sant hy om syne naeste mage
1480.[regelnummer]
Dat si quamen, te sinen daghe,
Te Grimbergen, daer si oic quamen,
Doen si die bootscap vernamen.
| |
[pagina 66]
| |
Van die mijn heer Arnout ontboet,Ga naar voetnoot1483
Doe quam daer een here groet:
Van Vianden die greve daer quam,
Met menighen man loofsam,
Dier namen ic al niet en weet.Ga naar voetnoot1487
Oic quam aldaer gereet
Die vrome here van Breda;
1490.[regelnummer]
Hem volgden vier sonen na,Ga naar voetnoot1490
Die vrome waren ende coene,
Waer ridderscap yet was te doene,
Ende met hem menich vrome man,Ga naar voetnoot1493
Die ic ghenoemen niet en can.
Die here van Assche, na mijn weten,Ga naar voetnoot1495
Die heer Gheraert was geheten,
Quam daer met gewout,
Ende van Oyenbrugge mijn heer Arnout;
Henric, sijn sone, ende Godevaert
1500.[regelnummer]
Screyhane, met twee broeders waert;
Heer Geraert hiel d'een, d'ander hiet Jan.
Her Arnout oic, die edelman
Van Hombeke, met sonen viere,
Daer die twee af ridderen fiere
| |
[pagina 67]
| |
Waren; d'outste Arnout hiet,
D'ander heer Hendrick, in liege u niet;
Heer Willem Tant quam daer,Ga naar voetnoot1507
Ende mijn heer Willem, wet vorwaer,
Van der Thomen die borchgrave.Ga naar voetnoot1509
1510.[regelnummer]
Oec so quam er mede aveGa naar voetnoot1510
Van Cobbenbosch heer Arnout,
Ende met hem een ridder stout
Peter van Imple waert,Ga naar voetnoot1513
Ende van Beyghem heer Alaert,
Ende mijn her Seghere van den Male.
Oec quam daer sijn sone, wet wale,
Die by name hiet heer Simoen.Ga naar voetnoot1517
Oec quam daer een vroem baroen,
Van den Damme mijn heer Gautier;
1520.[regelnummer]
Ende daertoe een ridder fier,Ga naar voetnoot1520
Mijn heer Willem Van den Bogarde,
Die te Hombeke woonde, van arde.
Daer quam heer Jan Van Caelmont,
Ende her Henric Hoesten, sy u cont,
Ende her Paridaen van Eppingem.Ga naar voetnoot1525
Oec quam na hem
| |
[pagina 68]
| |
Her Paridaen van Massenhove;
Ende een ridder goet van loveGa naar voetnoot1528
Mijn heer Geraert, heer van Ophem,
1530.[regelnummer]
Ende een goet ridder na hem,Ga naar voetnoot1530
Mijn heer Gerart van Herlaer.
Doe quam een goet ridder daer,
Van Liere mijn heer Geraert,
Ende noch menich ridder vermaert,
Die ic niet al en can genoemen;
Maer dese woenden ende waren coemen
Uyten lande van Grimbergen,
Ende hadden, sonder verberghen,
Haer leen, haer goet van heer Arnoude
1540.[regelnummer]
Van Grimbergen met gewoude,
Ende van sinen sonen beide.Ga naar voetnoot1541
Dair quam oic, 't es waerheide,Ga naar voetnoot1542
Menich te Grimbergen binnen
Van ridders arde, na mijn versinnen,Ga naar voetnoot1544
Die ic alle niet en can genoemen.
Doen dese alle waren comen,Ga naar voetnoot1546
Ridderen, cnapen, knechten, heren,Ga naar voetnoot1547
Tot Grimbergen, met groter eren,
| |
[pagina 69]
| |
Ende si alle vergadert waren,Ga naar voetnoot1549
1550.[regelnummer]
Ginghen si henen, sonder sparen,
Op eene plaetse groot ende wijt,Ga naar voetnoot1551
Die by den clooster lach tier tijt,Ga naar voetnoot1552
Daer heren doen woonden, na mijn weten,
Die Regulieren waren geheten,
Ende Gode dienden spade ende vroe.
Daer plach men te vergaderen doe,Ga naar voetnoot1556
Wanneer men's hadde te doene,Ga naar voetnoot1557
Ende mijn her Arnout, die coene,Ga naar voetnoot1558
Parlementen woude of dingenGa naar voetnoot1559
1560.[regelnummer]
Van grote saken sonderlingen.Ga naar voetnoot1560
Hier, teser stadt, vergaderde al,
Ridderen, cnapen een groot getal,
Ende selve mijn her Arnout met,Ga naar voetnoot1563
Ende beyde syne sonen, dat wet,
Ende sijn raet oic daer toe.Ga naar voetnoot1565
Als al was vergadert doe,
Dat ten parlemente soude comen,Ga naar voetnoot1567
Stont op, als ic heb vernomen,
Mijn heer Wouter Berthout;Ga naar voetnoot1569
1570.[regelnummer]
Sijn vader was heer Arnout,Ga naar voetnoot1570
Van Grimberghen die here;Ga naar voetnoot1571
| |
[pagina 70]
| |
Hy sprac lude ende sere:
‘Ghy heren, hebt danc algaderGa naar voetnoot1573
Dat ghy quaemt, als u mijn vader
Hier ontboet te desen daghe.
Oec eest recht, want ghi onse maghe
Sijt end onse vrienden met;
Ghy sijt sculdich, dat wel wet,
Te helpen in rade ende in dade,
1580.[regelnummer]
Daer ons lachter of, oft scadeGa naar voetnoot1580
Ghescien mochte, ofte onrecht.
Nu es menich cnape ende knechtGa naar voetnoot1582
Comen, ende menich ridder fier,Ga naar voetnoot1583
Na onsen wille, ten daghe hier,
Die luttel weet waerom dat hiGa naar voetnoot1585
Nu hier van ons ontboden si;
Nu hoirt, ic wil't u condich maken.
Ons hadde ontboden in waren saken
Die keyser, des sijt gewes,
1590.[regelnummer]
Die in 't lant comen es,
Om minen vader, dat hi hem
Spreken quame te Hafflighem:
Want het was om sijn profijt;
| |
[pagina 71]
| |
Ende en mochti te diere tijtGa naar voetnoot1594
Selve niet comen voirwaer,
Dat hi ons beiden sende daer;aant.
Also hi dede ongespaert.
Wy bereyden onse vaert,
Ic ende mijn broeder, beide gader,
1600.[regelnummer]
Bi den beheten van onsen vader,
Mit ridderen ende mit sommigen cnapen,
Ende voeren mit sconer geselscapen
Te Haffligem, daer wy vonden
Den keyser, te dien stonden,
Met vele liede, wet dat wale,
Die by hem waren in de sale.
Als wy vore den keyser quamen
Groeten wine te samen
Ende ontboden hem goeden dach,Ga naar voetnoot1609
1610.[regelnummer]
Ende t' ierst dat hy ons sach,Ga naar voetnoot1610
Hiet hi ons willecom sijn.Ga naar voetnoot1611
Daer na nam die keyser fijnGa naar voetnoot1612
Minen broeder ende my, ende dede
| |
[pagina 72]
| |
Ons by hem sitten mede.
T'eerste dede hy ons groet;
Daerna vraechden wy hem bloet,Ga naar voetnoot1616
Den keyser, doen wel te weten,
Als wy een stuc hadden geseten,
Wat hy gebode ende wilde?
1620.[regelnummer]
Doe antwoorde de keyser milde,
Dat die hertoge GodevaertGa naar voetnoot1621
Metten Baerde, die here waert,Ga naar voetnoot1622
Tot hem hadde geweest te Aken,Ga naar voetnoot1623
Ende hadde hem in ware sakenGa naar voetnoot1624
Over onsen vader geclaecht sere,
Dat hi hem hadde gedaen onere;
Want hi sijh goet groot noch clene
Van hem wilde houden te lene,
Ghelijc sijn vorders hadden gedaen
1630.[regelnummer]
Van den sinen, ende bat hem saen,
Datti hem holpe, datti sijn goet
Van hem hielde, des sijt vroet:Ga naar voetnoot1632
Want hy 't sculdich te doen ware.Ga naar voetnoot1633
Doen seide hem die keyser dareGa naar voetnoot1634
| |
[pagina 73]
| |
Dat hire ware gewillich toe.
Nu verstaet twi ende hoeGa naar voetnoot1636
Dat ons die keyser ontboet,
Ende vraghede ons die reden bloet,
Ocht das die waerheit, ware.
1640.[regelnummer]
Doe seydic hem al openbare:
“Her keyser, here, neen sy;
Het was waer, die hertoghe vry
Hadde gesant an mynen vader,Ga naar voetnoot1643
Dat hi quame ontfaen algaderGa naar voetnoot1644
Van hem sijn lant ende sijn leen,Ga naar voetnoot1645
Ende worde sijn man, ofte neen,
Hy soude comen in sijn lant,Ga naar voetnoot1647
Ende stichten rooff ende brant,
Ende verdriven ons te male.”Ga naar voetnoot1649
1650.[regelnummer]
Oic seidic den keyser wale
Wat antwoorde hieraf
Mijn vader den bode wedergaf,
Dat hy van den hertoge gheen
Lant, goet en hilde ofte leen,
Also verre als hijt bevroet ware,
Noch sijn vorders, wet voerware,
Dat te voren en hadden gedaen;
| |
[pagina 74]
| |
Ende hijs nu niet en soude bestaen,
Also lange als hy levende ware.Ga naar voetnoot1659
1660.[regelnummer]
Die keyser antwoorde aldaire,Ga naar voetnoot1660
Dat hem die hertoghe hadde gheseit,
Dat hijt betoonen woude gereet,Ga naar voetnoot1662
Dat die van Grimbergen plagenGa naar voetnoot1663
Den hertoge? in oude dagen,
Te dienen, daer sijt hadden te doene,
Met ridderen ende met baroene,Ga naar voetnoot1666
Ende stonden hem by al haer leven,Ga naar voetnoot1667
Al waert nu achter bleven.
Als die keyser dit hadde geseit,
1670.[regelnummer]
Bat hi ons hierna gereit,
Dat wy van desen saken
Onsen vader baden ende spraken,
Dat hi worde des hertogen man,
(Te mits dat hi voertan
Ons leen, ons goet menichfoude
Met vele lants meerderen soude,)
Ende wy hem vriendelike baden
Dat hi hem hierop wilde beraden.
Ic antworde dat ic's soude
| |
[pagina 75]
| |
1680.[regelnummer]
Om sinen wille, dore sine houde,
Minen vader spreken geerne:
Dies en stont my niet t'ontbeerne.
Hier met namen wy orlof,Ga naar voetnoot1683
Ende ruymden saen dat hof.Ga naar voetnoot1684
Ic ende mijn broeder Geraert,
Ende ons geselscap ter vaert,
Quamen te Grimbergen weder
Ende vertelden hoge en nederGa naar voetnoot1688
Minen vader alle die woerde,
1690.[regelnummer]
Die ic den keyser seggen hoerde,
Ende bad dat hy hem beriede.
Mijn vader sprac: sonder sijn liede,
Sonder sijn vrienden, sonder sijn baroen,
En woude hire niet toe doen;
Mer woude wercken bi horen rade,
Gelagher ane vrome ofte scade,aant.
Ende dat hi niet woude wesen manGa naar voetnoot1697
Tsertoghen, watter laghe an,
Hine verbore eer half sijn goet,
1700.[regelnummer]
Ende half sijn lant, des sijt, vroet.Ga naar voetnoot1700
Mer doch woude hi, hoe 't gaet,Ga naar voetnoot1701
Horen uwerlieden raet,Ga naar voetnoot1702
| |
[pagina 76]
| |
Ende dede u alhier ontbieden.Ga naar voetnoot1703
Nu wety, na mijn bedieden,
Waeromme ghi te deser tijt
Van minen vader ontboden sijt,
Ende wele dat es sijn wille.Ga naar voetnoot1707
Nu bid ic u allen, lude ende stille,Ga naar voetnoot1708
Dat ghi ons wilt raden ten besten,Ga naar voetnoot1709
1710.[regelnummer]
Dat wy moghen, als 't comt ten lesten,Ga naar voetnoot1710
Den keyser geven goede antwoorde,Ga naar voetnoot1711
So dat wy peys, raste ende vrede
Van den hertoghe hebben moghen.
Wy moeten hem onghelogenGa naar voetnoot1714
Ontbieden, hoe wy sijn beraden.’Ga naar voetnoot1715
Doe antwoorde met stadenGa naar voetnoot1716
Die heere die was van Breda:
‘Groet wonderen ic versta,
Dat die keyser van u begeert:Ga naar voetnoot1719
1720.[regelnummer]
Hy hout u over herde onweert,
Ende over cleine van gedochteGa naar voetnoot1721
Dat hi dit oyt ane u sochte
Om tshertogen wille van Brabant,
Al was die hertoge faeljantGa naar voetnoot1724
| |
[pagina 77]
| |
So kinsch, dat hijt hem aensochte.
Ic wille u seggen mijn ghedochte
Ende minen raet al bloet:Ga naar voetnoot1727
Eer ic hielde clein oft groet
Goet ofte lant openbare,Ga naar voetnoot1729
1730.[regelnummer]
Anders dan ic sculdich ware,
Van den hertoge off andren man,
Ende waer ic in uwen pointe dan,Ga naar voetnoot1732
Ic sette liever ter aventueren
Lijf ende goet in ere uren,
Ende op enen dach altemale.
Ghine hebbes van ere nootscaleGa naar voetnoot1736
Metten hertoghe niet te doene.
Ghi hebt magen ende baroene,Ga naar voetnoot1738
Ridderen, knechten, mannen, knape,
1740.[regelnummer]
So vele in uwen geselscape,
Een twint en dorsti niet ontsien.’
Die grave trat voert na dien
Van Vianden, sonder verbergen,
Ende seide: ‘Heer van Grimbergen,
En ontsiet u niet een twint,Ga naar voetnoot1745
Also helpe my Sinte Marien kint.Ga naar voetnoot1746
Wilt u deren die hertoge,Ga naar voetnoot1747
Het si met striden of met orloge,Ga naar voetnoot1748
Ende liever onpeis heeft dan raste,Ga naar voetnoot1749
| |
[pagina 78]
| |
1750.[regelnummer]
Wy brengen hem so vele gaste,Ga naar voetnoot1750
Ende tonen hem alsule aensichte,Ga naar voetnoot1751
Dat's hem sal berouwen lichte,Ga naar voetnoot1752
Dat hy die sotheit ie began.Ga naar voetnoot1753
Ic wane hem cume sal voertanGa naar voetnoot1754
Die keyser helpen: hi sit soe verre;
Al raet hi hem tot deser werre,
Hi salne lichtelic varen laten;
Maer hi gheniet geerne der batenGa naar voetnoot1758
Even lanc dat hi by hem es;
1760.[regelnummer]
Maer sijt des seker ende ghewes,Ga naar voetnoot1760
Al woude hem die keyser nuGa naar voetnoot1761
Selve helpen jegen u,Ga naar voetnoot1762
Wy souden u helpen wederstaen.Ga naar voetnoot1763
Wy raden u dat ghi sent saenGa naar voetnoot1764
Enen bode ten keyser wert,
Die hem segge ongespert,Ga naar voetnoot1766
Dat u vrienden ende u maghenGa naar voetnoot1767
Niet en willen t'enigen daghenGa naar voetnoot1768
Gedogen, dat ghi hout te lene
1770.[regelnummer]
U goet van iemant, groot oft cleene,
Anders? dan hebben gedaenGa naar voetnoot1771
| |
[pagina 79]
| |
U voorsaten, sonder waen,Ga naar voetnoot1772
Over hondert jaer hier te voren.
Kiest enen man, die den orbore
Hier af doe wel ende met eren,
Vore den keyser ende vore die heren.’
Hier op so antwoorde hem
Van der Thomen heer Wilhem,
Die borchgrave stout ende coene.
1780.[regelnummer]
Die niet en achte op de soene;
Hy hadde also lief tier tijt
Den onpeis ende den strijt;
Want hi die wapen minde seere;
Hij seide dus: ‘Her grave, here,
U raet dunct ons allen dor goet;
Men sende derwaerts metter spoet
Enen bode, die wel can spreken
Ende hem dit seggen sonder smeken,Ga naar voetnoot1788
Ghelijc gi ons hebt vertelt.
1790.[regelnummer]
Wilt hi van ons met gheweltGa naar voetnoot1790
Sinen wil hebben, sonder verlaten,Ga naar voetnoot1791
Wi sellen, hope ic, soe ghematen,Ga naar voetnoot1792aant.
| |
[pagina 80]
| |
Ende behouden onse eren,
Also vromelijc hem keren,
Dat's hem berouwen sal onsachte,
Dat hi oyt die kinsheit dachte.
Ic waent u allen dunct goet.’
Doe sprac heer Arnout in sinen moet,
Van Oyenbrugge die ridder weert:
1800.[regelnummer]
‘Ghi hebt geseit dat gy begeert;
Maer ic segge dat goet benomen
Orloghe ware ende onvromen.
Wie enighe sake wilt beginnen
Sal sijn verliesen ende sijn winnen
In tide versien ende wat er na
Volghen sal, als ic versta:
So machi sijn ende gebieden
Sonder toren ende liden;
Die met sijn hooft wil dor den muer
Heeft dicke aventure suer;
1810.[regelnummer]
Ende ic wille u seggen, waerby
Van Grimberghen die heren vryGa naar voetnoot1811
Hebben over drie hondert jaerGa naar voetnoot1812
Haer goet ghehouden overwaer
Van den hertoghe van Lothrike,Ga naar voetnoot1814
| |
[pagina 81]
| |
Ende van Brabant diergelike,Ga naar voetnoot1815
Ende van voer coninc Karels tide;aant.
Al eest nu bleven in onse side,Ga naar voetnoot1817
Ende men's niet en heeft versocht.
My dochte goet, werdit bedocht,aant.
1820.[regelnummer]
Dat men ane den keyser sende
Vroede lieden ende bekende,
Diene van onsen weghen spraken
Heymelic van desen saken,
Ende hem baden, mocht gescien,
Dat hi den hertoghe brachte in dien,
Dat hi die manscap lieteGa naar voetnoot1826
Achter bliven ende te niete,
Die hi ons wilt ane dwingen;
Wy wouden presente sonderlingen
1830.[regelnummer]
Hem senden van onsen goede,
Indien dat hi met goeden moede
Den hertoge maecte gestade
Onsen vrient voert, vroech ende spade.
Ic hope dat dit ons bat soude
Helpen aen den keyser boude
Om peis te hebben ende ruste mede,
| |
[pagina 82]
| |
Dan dat wy enighe onvredeGa naar voetnoot1837
Ontboden den hertoge vermeert,
Dat den keyser onweert
1840.[regelnummer]
Hebben mochte: hy mintene seere.
Oec is Godevaert, de here,
Een criger, daer hi hem toe set;aant.
Hoert hi iet ontbieden met,
Dat hem wesen dunct hoverde,
Hy sal's in trecken groote onwerde,Ga naar voetnoot1845
Ende wachten poent ende stadeGa naar voetnoot1846
Hoe hy ons toren mach doen ende scade;Ga naar voetnoot1847
Dus eest best dat wy met sinne
Hier in vaeren, als ic kinne.’
1850.[regelnummer]
Doe sprac heer Wouter Berthout:
‘Ware dat u raet, heer Arnout,Ga naar voetnoot1851
Dat wy souden versoeken datte
Aen den keyser, met onsen scatte,Ga naar voetnoot1853
Dat die hertoge te niete
Sijn manscap bliven liete,
Ende ons quite scouden medeaant.
Allen dienst, mits keysers bede,
Soe gaven wy, sonder sy,
| |
[pagina 83]
| |
Ons schuldich van dien dat hy
1860.[regelnummer]
Ane ons begeert, sijt seker dies,
Eest ons ghewin oft verlies;
Wy houden ons ane de yerste tale,Ga naar voetnoot1862
Die ons geseit heeft wale
Van Vianden die stoute grave,
Daer en sceden wijs niet ave;
Ende die ons vertrac dair na
Die here mede van Breda.
Oec seidic en soude niet gestaden,
So wanneer ic't mocht ontraden?
1870.[regelnummer]
Dat mijn vader, ongelogen,
Man worde des hertogen
Godevaerts van Brabant.
Ic liete my liever te hant
Begaden herde lachterlike.aant.
My geeft oic wonder sekerlike,
Waeraf dat ghi u, here,
Voere alle d'andere ontsiet dus seere;
En kinde ic u niet so ghetrouwe,Ga naar voetnoot1878
Ic soude wanen, by onser trouwe,Ga naar voetnoot1879
1880.[regelnummer]
Dat ghijs den hertoghe teser tideGa naar voetnoot1880
Houder waert dan onser side;Ga naar voetnoot1881
Maer ic kinne u alse goet,
| |
[pagina 84]
| |
Ende alse getrouwe in den noet,
Dat ghy dit segt omme 't beste
Om te beletten alle tweste,
Ende discoort, ende oic nijt,
Ende werringen end allen strijt.
Maer ic bidde heer Arnout, here:Ga naar voetnoot1888
Dat ghewaget nimmermeere;
1890.[regelnummer]
Maer helpt vorderen ons begheren.’Ga naar voetnoot1890
Heer Arnout sprac: ‘Hier en mach deren
Mijn sprake niemanne noch mijn tale,
Ende oic wet dat herde wale,
Dat ic omme den hertoghe goet
Niet en keerde minen voet,Ga naar voetnoot1895
Noch oic om sijn liede.Ga naar voetnoot1896
Maer dat ic u dit bediede,
Dat dede ic in trouwen al.
Ick kenne den hertoge, sonder getal,
1900.[regelnummer]
Vrome, rijcke ende mechtich
Van lieden, van landen, ende crechtich,
Ende daer toe van hogen moede,Ga naar voetnoot1902
Ende hebbe anxt dat sonder hoedeGa naar voetnoot1903
Desen lande mochte misschien;Ga naar voetnoot1904
Maer verstaet mi wel in dien,
Ende segge te voren vaste:Ga naar voetnoot1906
| |
[pagina 85]
| |
Beginde onpeis oft onraste,
Ic sal's u helpen tesen tide.
Comet oic tot enighen stride,Ga naar voetnoot1909
1910.[regelnummer]
Ic wil een sijn, heb ic's geval,
Die mede beginnen sal.’
Doen seide heer Geraert van Herlaer:Ga naar voetnoot1912
‘Heer Arnout seit wel ende wair,Ga naar voetnoot1913
Ende daer toe als een goet man;
Maer en es niemant, by Sinte Jan,Ga naar voetnoot1915
Hine begeert meer 't gevechtGa naar voetnoot1916
Ende orloge te hebben slecht,Ga naar voetnoot1917
Dan te dogen, dat onse hereGa naar voetnoot1918
Aengaen soude, daer hem onereGa naar voetnoot1919
1920.[regelnummer]
Af mochte commen in enighen dinghenGa naar voetnoot1920
Ofte sine nacomelingen.
Men seint de antwoorde van den grave
Met enen bode den keyser ave,Ga naar voetnoot1923
Die hem segge die waerheit stille,Ga naar voetnoot1924
Gelijc dat es onser aller wille,
Alsoe ic wane dat es.’
Doen riepen sy alle, sijt seker des,Ga naar voetnoot1927
| |
[pagina 86]
| |
Met enen lude, met enen concente,
Alle die waren ten parlemente:
1930.[regelnummer]
‘Ghy segt waer, lieve here,
Wy sellen aventueren ere
Onse goet, onse lijf,
Daer toe kinderen ende wijf:
Beyde borch ende lant,
Eer wy den hertoge van Brabant
Laten dwingen her Arnoude
Van Grimbergen, mit gewoude,
Hem manschap te doene ende eet,
Hine si daer selve toe gereet.’
1940.[regelnummer]
Doen sprac her Arnout, die genoot,
Te sinen lieden clein ende groot:
‘Groten danc hebt ghi, heren,
Dat ghy my raet te mire eren.
Ic sal den keyser ontbieden nu
Also 't vertelt es hier van u.
Maer my gebreect een vroom man,Ga naar voetnoot1946
Vroet; ende die wel spreken can,
Ende tale ende antwoerde geven.Ga naar voetnoot1948
Ic kinne ghene, sem mijn leven,
1950.[regelnummer]
Dien ic daer sal moghen senden,
En ware ochte hem ghenende
| |
[pagina 87]
| |
Van Oyenbrugge her Arnout;
Want hi es vrome ende stout,
Vroom ende wijs, blide ende vroe,Ga naar voetnoot1954
Ende goet spreker daer toe:Ga naar voetnoot1955
Subtijl, hy raet altoes ten besten;
Mijn bootscap soude hi wel bewesten;
Woude hi doen so vele door my,
Dat hi voere ten keyser vry,
1960.[regelnummer]
Ic sout's hem dancken na mijn vermoghen.
Voer coninghen, graven, voer hertoghen
Hoert men geerne sijn tale,
Die hi can spreken te poente wale.’
Doen sprac die here van Assche daer:
‘Seker, here, ghi segt waer,
Bidden wijs hem alle, hine es niet
Selc, so dat hi des iet
Weiren sal, bi Onsen Here.’
Doen baden sijs hem alle sereGa naar voetnoot1969
1970.[regelnummer]
Dat hi woude ten keyser varen,
Ende hem die bootscap openbaren.
Mijn heer Arnout sprac: ‘Ghi heren,Ga naar voetnoot1972
| |
[pagina 88]
| |
Ic waer niet wert sulker eren,
Dat ic so grooten bootscap dade.
Ic ben te plomp, t'onwijs van rade,
Vore den keyser ende sijn baroene
Al sulken grooten bootschap te doene:
Oec es hier in 't hof, dat wet,
Die my niet wel getrout met,
1980.[regelnummer]
Om dies ic ten besten spreke.
Hierom, ghi heren, sekerleke
Had ic geern, waer't u bequame,
Dat men enen anderen bode name,
Die dese bootschap voerde ave.’Ga naar voetnoot1984
Doe sprac van Vianden die grave:
‘Hier es niemant, die't doen soud so wel,
Ghy sijt hoofsaem, van tale snel,
Die ghi wel cont omme legghen,
Ende altoes dat beste segghen.
1990.[regelnummer]
Voir ongetrouwe en hout u
Hier niemant, des hop ic nu;
Want dat ghi segt teser tijt,
Dat's algader om ons profijt.
| |
[pagina 89]
| |
Wy bidden u alle, ridder coene,
Dese boetscap aen den keyser te doene.’
Doen sprac van Oyenbrugge heer Arnout:
‘Sint ghy 't begeert, ghi heren stout,
Soe doe ic die bootscap geerne
Ende pines mi niet te weerne.
2000.[regelnummer]
Ic salse doen, so ic best can,
Ende dat laten dor ghenen man,Ga naar voetnoot2001
Dien ic vinde te hove dair.’Ga naar voetnoot2002
|
|