| |
Jan van Luxemburg
De barsten in Ana's voetstuk
Door de in 1984 verschenen Engelse vertaling van John Rutherford is de honderd jaar oude roman La Regenta van Leopoldo Alas ook buiten Spanje sterk in de aandacht komen staan. Rutherford noemt in The Age of Realism (1974) La Regenta de belangrijkste prestatie van het Spaanse literaire realisme, een mening die gedeeld wordt door de romanschrijver Mario Vargas Llosa.
Alas, die schreef onder het pseudoniem Clarín, was de meest gezaghebbende literaire criticus in het Spanje van zijn tijd. Hij is ook de auteur van een groot aantal korte verhalen.
| |
| |
Voor de meeste van die verhalen en voor zijn latere roman Su único hijo zal de eeuwigheid wel niet weggelegd zijn. La Regenta, in twee delen gepubliceerd in 1884 en 1885, verdient echter bepaald een plaats tussen de grootste negentiende-eeuwse realistische romans. Het is een verbazingwekkend ‘modern’ boek, ernstig, rijk aan psychologisch inzicht, en vaak heel leuk; twee dikke delen vol morbide seksualiteit en clericale machtsstrijd, een roman over overspel, over gefrustreerde priesters, over provinciale hypocrisie en roddel.
Het boek is de schrijver niet in dank afgenomen. De provinciale hypocrisie richtte zich tegen de boodschapper ervan, kerk en staat probeerden het boek te verstoppen, de censuur maakte het door een hoge verkoopprijs van de luxe uitgaven praktisch onbereikbaar. Pas in de latere Franco-tijd keert het getij: La Regenta wordt herontdekt en nu is het in Spanje populair en op weg een troetelkind te worden van de academische kritiek.
La Regenta is het verhaal van Ana Ozores, erkende schoonheid van de provinciestad Vetusta. Ana heeft haar moeder al op haar derde jaar verloren en ze wordt opgevoed door haar vrijdenkende vader, maar vooral door de gouvernante Doña Camila. Deze vrouw geeft het moederloze kind geen enkele warmte, integendeel, ze probeert het manieren te leren door opsluiting zonder eten. Op tienjarige leeftijd raakt Ana in opspraak. Ze brengt in een kinderspel de nacht door op een boot met het jongetje Germán. Het onschuldige vader- en moederspelletje komt haar te staan op straf en ernstige verwijten van de gouvernante, de handtastelijkheid van Camila's verloofde en de geile blikken van haar dorpsgenoten, die het kinderavontuur uitleggen als een seksueel slippertje. Daarmee is voor Ana de weg naar onbekommerd seksueel plezier afgesloten. Seks is schuldig.
Enige jaren later, na de dood van haar vader, gaat Ana naar Vetusta. Daar woont ze bij twee ongetrouwde tantes, die geshockeerd zijn door haar ‘avontuur’ en door haar eenvoudige herkomst van moederszijde. Ze voeden en fokken haar op tot een rondborstige, welgedane, goede huwelijkspartij. Op haar negentiende jaar trouwt Ana met de veel oudere Don Víctor de Quintanar, een rechter in ruste (exregente). Als ze met Víctor trouwt ervaart ze dat alles al voorbij is voordat het is begonnen.
En nu was ze getrouwd. Nu was het een misdaad, maar dan een echte misdaad (niet zoals die in de boot in Trébol), aan andere mannen te denken. Don Víctor was de Chinese muur voor haar dromen. Ieder droombeeld dat uit zou stijgen boven die vijf voet en een paar duim man die daar naast haar zat, was een vergrijp. Alles was al voorbij [...] zonder te zijn begonnen. (hst. 5; vertaling JvL)
La Regenta bestrijkt een periode van drie jaar. De jeugdgeschiedenissen zijn in retrospecties van Ana en van de verteller ingeweven. Het eerste deel van de lijvige roman beslaat drie dagen in oktober. Het tweede deel beslaat drie jaar. Deel één introduceert de hoofdfiguren en bakent het terrein voor de intrigues af. Ana is op dat moment zevenentwintig jaar, teleurgesteld in haar huwelijk, dat kinderloos is. Víctor is impotent. Hij gaat op in de jacht, het toneel en in zijn liefhebberij voor vogels; soms in half-afgemaakte avontuurtjes met zijn dienstmeisje Petra. Ana verlangt naar warmte en seksualiteit, maar vindt in Víctor slechts een goeige vaderfiguur. Ze wordt de biechtelinge van Don Fermín de Pas, de invloedrijkste priester van de stad, kanunnik van de kathedraal en vicaris van een bisschop die naar zijn pijpen danst. Zijn tegenspeler is Don Álvaro Mesía, locale Don Juan, die vastbesloten is Ana te verleiden; haar gerenommeerde onbenaderbaarheid is hem daarbij een uitdaging. Ook de stad Vetusta kan men een hoofdfiguur noemen, een collectivum dat verdeeld is in twee partijen: conservatieven en liberalen.
Maar die tweedeling is halfslachtig. Vetusta en het Spanje van de jaren 1870-1880 worden
| |
| |
beheerst door de zogenaamde turno pacífico, een vreedzame afwisseling van de macht. Liberalen en conservatieven bezetten beurtelings de politieke sleutelposities, maar verwennen tijdens hun machtsperiode de andere partij met invloed en baantjes. Veel intenser dan de politieke tegenstelling tussen conservatieven en liberalen is de parallelle opdeling in partijen voor en tegen Fermín de Pas, voor en tegen de macht van de hoge clerus. De principeloze slingerbeweging werkt door en mee in de machtsstrijd tussen Fermín en Álvaro, een machtsstrijd met Ana als inzet en prooi. (verg. Wesseling 1983)
Eerst is Fermín aan de winnende hand, Ana is zijn biechtelinge. Tussen priester en vrouw heerst een groot vertrouwen - ze noemen elkaar broer en zuster - en de seksuele dimensie van hun vertrouwelijkheid is geen van beiden aanvankelijk duidelijk. Fermíns triomftocht is de Goede Vrijdagprocessie, anderhalf jaar na het begin van de romangeschiedenis. Daarin trekt op zijn aandringen Ana blootsvoets als boetelinge mee, geil bewonderd en verafschuwd door het publiek. Die processie is tevens de omslag in de machtsverhouding tussen beide mannen. Ana voelt na afloop schaamte, walging en spijt. Daarmee is de weg vrijgemaakt voor de avances van Don Álvaro, die haar eind november tot zijn minnares maakt, waarmee de Jezus van de Goede Vrijdagprocessie wordt vervangen door de ‘Jezus’ van de erotische dialoog:
¡Ana!
¡Jesús!
De verhouding duurt krap een maand. Door verraad van De Pas en Petra komt Víctor achter het bedrog, dat in zijn huis plaatsvindt. In een duel doodt Álvaro Víctor door een schot in de blaas. Ana blijft als verliezer achter. Álvaro verdwijnt naar Madrid en Fermín verstoot Ana. Zij valt flauw in de kathedraal en de homoseksuele hulpkoster Celedonio probeert in ‘perversie van zijn perversie’ uit hoe het is een vrouw te kussen.
Voor een ‘tegendraadse’ lezing van een tekst, de opzet van dit artikel, moet men eerst de draden vinden waar men tegenin gaat, en die draden kan men aantreffen in de bestaande interpretaties van een tekst. Die interpretaties zijn dan de standaard waartegen men zich afzet, natuurlijk omdat men die standaard niet helemaal vertrouwt. Er is uiteraard niet één standaard. Er is hooguit een conglomeraat van interpretaties, die in zekere zin een visie delen en die daarbij in het algemeen de auteursintentie proberen te respecteren.
Een tegendraadse lezing kan men omschrijven als het losmaken van het weefsel van de standaardlezingen of als het opsporen van draadjes die het patroon en daarmee de auteursintentie verstoren. Vaak duikt in verband met het tegendraadse lezen de etymologie tekst-textum (= weefsel) op. Voor dit lezen is aandacht vereist voor enige marginale aspecten. Aandacht voor het marginale betekent geen ontkenning van een meer centrale betekenis of bedoeling, wel een zijdelingse ondermijning daarvan.
John Rutherford noemt in een kritische gids op La Regenta het doel van een literair werk een individuele visie op het leven te geven. Volgens hem bestaat er in de kritiek een consensus over de visie van La Regenta, een visie die in de volgende termen valt te omschrijven: de mens probeert zijn leven in te richten op geestelijke vervulling, maar heeft daarbij rampzalig weinig succes. Hij leeft immers in een wereld van hypocrisie waarin geestelijke activiteiten verlaagd zijn tot en veranderd in materiële en wereldse activiteiten. (Rutherford 1974: 12) Rutherford sluit zich aan bij deze consensus en hij ordent de thema's die bij deze visie aan de orde komen in paren van tegengestelde begrippen zoals vervulling/frustratie; oprechtheid/hypocrisie en geest/materie. Hij werkt zijn ordening keurig en niet onovertuigend uit. Ana is in zijn benadering vooral een slachtoffer, gefrustreerd en door de verteller met sympathie benaderd. Rutherfords analyse gaat probleemloos voorbij aan het feit dan Ana een vrouw is, verdrukt in
| |
| |
een mannenwereld en beschreven door een mannelijk auteur.
Dat geldt ook voor Gonzalo Sobejano, bezorger van de laatste Spaanse editie (1981). We kunnen zowel Rutherford als Sobejano humanistische critici noemen. Beiden zijn ervan overtuigd dat literatuur primair uitspraken doet of hoort te doen over algemene menselijke waarden. De door Sobejano ontwaarde thematische boodschap van La Regenta staat niet ver af van die van Rutherford, maar hij verengt tegelijk de ‘eigenlijke’ betekenis van het boek tot een religieuze boodschap. Hij spreekt van het ‘eindeloze verlangen van de ziel naar liefde en de dagelijks weerkerende strijd met een verdorven wereld, die vleselijke lust en het verlangen naar God vermengt, verwart en onteert’ (in deze merkwaardige syntactische drieslag, JvL). De roman bevat volgens hem een ethische boodschap van duidelijk christelijke oorsprong: van het lijden gaat een levensschenkende kracht uit. Als Ana lijdt, zijn haar verbeelding en haar persoonlijkheid in beweging, als ze haar materiële verlangens bevredigt ontstaat er stilte. (Sobejano 19833: 57)
Deze voor de minder bevlogen christen wat onverwachte uitwerking van de oppositie spiritueel/materieel komt Sobejano op een reprimande te staan van Francisco Caudel. Voor Caudel zijn menselijke waarden materieel- en historisch-bepaalde waarden. Wat Ana overkomt valt te verklaren uit maatschappelijke omstandigheden en de sleutels om deze roman te begrijpen liggen in de collectieve mores, niet in de christelijke moraal. Dit collectieve overstijgt het anecdotische en het bijzondere. (Claudel 1982: 243) Ik denk dat hij hiermee Sobejano wel veel te ver links inhaalt, maar de visie op Alas als maatschappijcriticus is tegenwoordig niet ongewoon. (verg. Abellán ed. 1984)
Dan is er de feministische visie van Sara Schyfter. Zij zegt dat de traditionele lezingen Ana als slachtoffer zien van een corrupte maatschappij, maar dat die lezingen er geen rekening mee houden dat Ana's positie als vrouw haar lot bepaalt. In de wereld van Ana en in onze wereld zijn er slechts drie leefwijzen mogelijk voor een vrouw: ‘Virgin, Wife or Whore.’ (Schyfter 1982: 229) Ana's leven sluit aan bij het klassieke vrouwelijke patroon van machteloosheid, zelfverwerping en tot mislukken gedoemde pogingen aan de impasse te ontkomen. Het is jammer dat Schyfters artikel meer een verontwaardigd pamflet over het leven is dan een literaire analyse. Haar gelijk betreft zodoende eer het leven dan de literatuur.
Bij alle verschil delen de hier weergegeven interpretaties, waaronder mijn samenvatting, de opvatting dat in de wereld van La Regenta werkelijke (spirituele) waarden worden ingeruild voor onechte (materiële) waarden. Dat geldt met name ten aanzien van liefde en religie. Sommigen streven in deze wereld naar echte waarden en tot hen behoort (behalve de bisschop en Víctors vriend Frígilis) vooral Ana. Ana wordt daarmee op een voetstuk geplaatst. Maar de druk van de omgeving gaat tegen haar verlangens en streven in. De omgeving wil haar neerhalen. Ana wordt in de roman sympathiek getekend. Een sympathieke houding tegenover Ana veronderstelt een afkeurende benadering van haar tegenspelers die niet malen om echte waarden: De Pas en vooral Mesía de verleider.
Tegen deze interpretatie of dit conglomeraat van interpretaties wil ik niets fundamenteels inbrengen. Wel wil ik proberen aan te tonen dat de aandacht voor de retorische structuur van de tekst, voor schijnbaar marginale elementen en voor het ‘plezier van de tekst’ het door auteur, critici en door mij geweven patroon verstoren. In een aantal gevallen met bedreiging van het hoofdbetoog.
Roland Barthes spreekt over le plaisir du texte, een plezier dat bij de lezer optreedt bij een exces van de tekst, waar de tekst ‘buiten iedere (sociale) functie of (structureel) functioneren treedt’. Een verhevigde vorm van plaisir is de jouissance, bij uitstek aanwezig in de modernistische tekst, maar ook niet onbekend in de
| |
| |
meer klassieke of realistische tekst. (Barthes 1973: 34-35) Het plezier van de tekst en de jouissance zijn te begrijpen als het literaire, als het schrijven dat zijn eigen gang gaat, dat opgaat in beelden, in constructie en descriptie, onbekommerd om referentie of primaire intentie. Het kan ook die intentie en het hoofdbetoog ondermijnen. Barthes spreekt over de erotische plekken van de tekst.
Terry Eagleton gebruikt in zijn essay over Clarissa Barthes' jouissance nogal eigenzinnig en buigt het begrip politiek naar rechts bij, in de richting van een genietend en schuldig uitstel en een afwijking van de eigenlijke richting van de tekst. In Clarissa, aldus Eagleton, heeft Richardson een emancipatorische bedoeling. Lovelace en zijn losbandige klasse zullen het uiteindelijk afleggen tegen Clarissa, de opkomende burgerklasse en de puriteinse moraal daarvan. Maar er is een onbewuste en schuldige identificatie met Lovelace; er is een behaaglijk verwijlen in de intrigues, de leugens, omwegen en woordspeligheden van de vindingrijke immorele Lovelace: ‘The novel exploits [his] fictional status, allowing us to enjoy him as a character while rejecting him as a “real” man.’ (Eagleton 1982: 84)
Zonder me te veel aan te sluiten bij Eagletons Clarissa-interpretatie of bij diens moraliserende toon kan ik toch mijn voordeel doen met zijn vernuft. In La Regenta liggen dan dergelijke plaisir en jouissance daar waar de tekst zich vermeit in wat dezelfde tekst afwijst, in losbandige seksualiteit, in roddel en ongeloof. Het gaat daarbij om iets anders dan satire, want de hoofdstrekking blijft naast het tekstplezier overeind.
Het is bijvoorbeeld onmiskenbaar dat de verteller ons wil laten geloven in de bekering van de stadsatheïst Don Pompeyo Guimarán en dat hij deze bekering toejuicht. Maar tegelijk wordt Guimaráns ongeloof duidelijk met plezier gepresenteerd en daarmee aantrekkelijk gemaakt:
Don Pompeyo begon te watertanden: zo'n excommunicatie (waarmee hij bedreigd wordt, JvL] gaf hem een prikkelend gevoel. Wat kon hij zich nog meer wensen? Zonder verwijl overwoog hij hoe hij een morele houding kon aannemen die paste bij de omstandigheden. Geen vertoon, geen protesten. Het was voldoende te zeggen: De bisschop heeft geen recht om iemand te excommuniceren, die niet communiceert: maar laat de excommunicatie gerust komen, ze doen maar! (hst. 20)
Een lezing-met-de-draad-mee maakt ons duidelijk dat losbandigheid in sexualibus wordt afgekeurd en het kortstondige overspel van Ana en Álvaro eindigt dan ook zonder meer rampzalig. De verleider Don Álvaro de Mesía wordt sterker dan wie dan ook negatief door de verteller getekend: zijn ogen zijn koud, hij is ijdel, zijn morele principes zijn pervers, enzovoorts. Zijn gedrag laat geen milde lezing toe, met name niet zijn gedrag tegenover Don Víctor, wiens vriendschap en vertrouwen hij wint om zijn vrouw comfortabeler te kunnen verleiden. Maar ondanks alles geeft de tekst ons de mogelijkheid van Álvaro's fictionele karakter te genieten. Zijn cynische dialoog met zijn adept en bewonderaar Paco eindigt in het voordeel van de ervaren Álvaro, terwijl Paco alle kunstjes van het verleidersmétier nog moet leren. De dialoog tussen Álvaro en zijn vroegere vriendin Visitación over het verleiden van Ana toont aan hoezeer de wederzijdse bedrevenheid in de kneepjes van het kwaad plezier en literatuur oplevert. Rutherford heeft erop gewezen dat Don Álvaro ook psychologisch gezien het fiat van de schrijver meekrijgt. Zijn overwegingen over Ana (‘sensuele impulsen’, ‘erotische mystiek’, ‘opgekropte honger’) zijn ‘grof maar accuraat’. (Rutherford 1974: 42)
Bij de concrete beschrijving van het seksuele kwaad gaan alle registers van het tekstplezier open. Geen wonder dat critici als Brent suggeren dat hier Alas' verborgen frustraties aan de dag treden. (Brent 1951: 68 evv) Maar het gaat mij niet om het verborgen leven van Leopoldo
| |
| |
Alas, maar om het spel van de tekst dat de boodschap dreigt te ondermijnen. Nemen we de wulpse weduwe Obdulia. De verteller is uiterst onvriendelijk over haar: haar ogen provoceren, ze is koket, ze praalt. Maar tegelijk blijft hij maar al te graag bij haar wulpsheid staan. Dat blijkt al meteen bij de eerste beschrijving van Obdulia. We hebben hier te maken met een afkeurende waarneming, die uitgaat van De Pas, maar al spoedig worden de locale historicus Don Saturno Bermúdez, die een oogje op haar heeft, de verteller en de lezer bij een verboden plezier betrokken, een plezier niet zonder misogynie:
Obdulia die haar verveling [tijdens een rondleiding langs de kunstschatten van de kathedraal, JvL] moeilijk kon verbergen, leefde weer op door de aanwezigheid van de kanunnik, wiens biechtelinge zij was, hoezeer deze ook verscheidene malen geprobeerd had haar kwijt te raken aan Don Custodio, die happig was op dit soort buit. Die vrouw werkte Don Fermín op de zenuwen! Zij was een wandelend schandaal. Je hoefde alleen maar te kijken naar de kleren die ze in de kathedraal droeg. ‘Zulke vrouwen deden de godsdienst afbreuk!’ Obdulia liep te koop met een rood fluwelen hoedje, waaronder, als een waterval van goud, lokken en alsmaar lokken in overvloed te voorschijn kwamen, van een vaal metaalachtig, kunstmatig blond. Acht dagen eerder had de kanunnik dat hoofd door het traliewerk van de biechtstoel gezien en toen waren de haren nog helemaal zwart. Haar rok had niets bijzonders, zolang de dame zich maar niet bewoog; hij was van zwarte gladde stof. Maar het verschrikkelijkst was een soort keurslijf van ten hemel schreeuwende scharlakenrode zijde. Dat keurs was aangebracht op een soort borstframe (iets minder stevigs kon het niet zijn) dat de vorm had van een bijzonder door de natuur met de attributen van haar sekse gezegende vrouw. Wat een armen, wat een borst! Alles zag eruit of het open zou springen. Dat alles beloerde Saturno terwijl het de kanunnik ergerde. Hij wilde die schandalen niet in de kerk! (hst. 1)
Niet minder exuberant is de passage waarin de kanunnik zijn jonge vrouwelijke catechesanten wellustig opneemt of bijvoorbeeld de beschrijving van het huis van de markies en de markiezin de Vegallana, waar iedereen achter iedereen van het andere geslacht aanzit, niet als laatste zoon Paco. De markiezin adviseert hem weliswaar zijn avontuurtjes buitenshuis te zoeken, maar:
Omdat [zij] inzag dat haar zoon onverbeterlijk was zorgde ze ervoor altijd te kuchen en hard te spreken wanneer ze op de tweede verdieping kwam [...]
[Wanneer zomers de nichtjes op bezoek kwamen] trok de vrolijkheid door het hele huis en er waren geen hoekjes die bescherming boden tegen de vermetelheid van intieme vrienden; in de boudoirs en zelfs in de slaapkamers, waar de maagdelijke bedden van de dochters Vegallana nog stonden, klonken af en toe schatergelach en ingehouden kreten, die de spelletjes verrieden, waaruit het leven in dit huiselijke Arcadië bestond.
Don Álvaro zag met vertederde blik op dit Arcadië neer. Dit huis was het theater van zijn grootste triomfen, ieder meubelstuk vertelde hem een verhaal met een intiem geheim. (hst. 8)
Niet minder pikant is de schommelscène in hoofdstuk 13 waar De Pas en Mesía om beurten proberen een vastgeraakte schommel los te wrikken. In die schommel zitten Saturno en Obdulia en de verteller spaart bepaald niet uit hoe de handen van de Don Juan en de priester door de rokken van Obdulia moeten wroeten om de schommel los te kunnen krijgen.
Steeds ondermijnt de tekst, de weelderigheid ervan, de serieuze moraal; de tekst deconstrueert de eigen boodschap. Zo'n tekst-exces leidt
| |
| |
de aandacht van Ana's voetstuk, van haar moreel-hoge positie, af naar misschien wel amusantere literaire zaken. Maar Ana's voetstuk loopt op een heel andere wijze ook barsten op. Alas kan en wil Ana's positieve positie blijkbaar slechts waarmaken met een consequent-negatieve tekening van praktisch alle andere vrouwen in het verhaal en van het vrouwelijk geslacht in het algemeen. Tegenover wit staat bijna nuanceloos zwart. Het voetstuk is afhankelijk van de voetstuklozen.
Er is de hoerige Obdulia, die door haar strakke kleding mannen, clerus en leken, uitdaagt en geil maakt. Er is Visitación, echtgenote van een onbetekenende bankbediende. Zij intrigeert om te bereiken dat Ana haar kuisheid verliest en daartoe manipuleert zij Álvaro. Er is Doña Paula, de moeder van Fermín, vulgair en corrupt. Zij doet alles wat God verboden heeft om De Pas in de kerk omhoog te stoten, om hem carrière te laten maken. Ze verleidt geestelijken en maakt concurrenten stuk. Zij geeft De Pas de macht die het hem mogelijk maakt over Ana zijn macht uit te oefenen. Haar gedrag vormt psychologisch de verontschuldiging voor het gedrag van De Pas: met zo'n moeder word je vanzelf zo.
Dan zijn er de volkomen corrupte gedienstigen Petra en Teresa. Deze laatsten zijn, evenals trouwens Doña Paula, tegelijk door hun sociale status onbetrouwbaar (n'en déplaise de door Caudel gesignaleerde sympathie van Alas voor de lagere standen). Hoewel de roman De Pas lijkt te veroordelen en expliciet de verdorvenheid van Mesía benadrukt zijn het uiteindelijk vrouwen die mannen corrumperen en die ene uitzonderlijke vrouw structureel mogelijk maken.
De beeldspraak en de vertellerstekst werken samen om het vrouwelijke negatief te connoteren. De vertellerstekst spreekt van het ‘zwakke geslacht’ en even sjabloonmatig over vrouwen als vooral om hun lichaam interessante wezens. De beide tantes van Ana roddelen omdat ze onhuwbare vrouwen zijn, de ogen van een van hen, Doña Águeda zijn nutteloos groot, nutteloos omdat ze niet meer zal trouwen. Vrouwen bezoeken het theater om elkaar te bekijken en zitten onder de preekstoel bedwelmend te geuren. Alleen een lange dikke vrouw is bereid het kloosterleven te verdedigen in vergelijking met de huwelijkse staat et cetera.
Wat de beeldspraak betreft, de tekst begint met een beschrijving van een mannelijk benoemde toren, die afgezet wordt tegen vrouwelijke torens vol fratsen en overdaad, een beeld dat de lezershouding meteen kan bepalen:
Men kon uren aaneen, zonder er moe van te worden, kijken naar die stenen vinger, die de weg naar de hemel wees. Het was niet een van die torens waarvan de spits zo fijn is dat ze dreigt te knappen, eer spichtig dan rank en vol geaffecteerdheid, als opgedirkte vrouwen, die te sterk hun corset insnoeren. (hst. 1)
De homoseksueel Celedonio wordt vergeleken met kazernedeernen en straathoeren, vertrouwde beelden uit een misogyne metaforiek. Het wordt merkwaardiger als de verteller Celedonio's zich ontwikkelende perversie vergelijkt met de opkomende rondingen van meisjesborsten, zodat er sprake is van besmetting van de metafoor met het vergelekene:
Zoals bij vrouwen van zijn leeftijd de aanminnige omtrekken van hun geslacht zich aankondigen door beginnende rondingen, zo kon men in de ongewijde acolyth de toekomstige en reeds nabije pervertering van natuurlijke instincten raden. (hst. 1)
Om de protserigheid van de wijk van oudkolonialen te karakteriseren kiest de verteller voor het beeld van opgedirkte vrouwen. De vrouwelijke biechtelingen worden vergeleken met ‘lekkere hapjes’. In het laatste geval ligt de focalisatie wel bij een van de personages, maar in zulke gevallen sleept, zoals we al zagen, het plezier van de tekst de verteller mee en verwijlt hij bij de metafoor. Iets dergelijks geldt ook
| |
| |
voor de merkwaardige taalkundige voorkeur van de priester-dichter Don Cayetano, die over vrouwen dicht en daarbij dit ‘onderwerp’ bij voorkeur omschrijft met sujeto niet met de gebruikelijke term asunto. Don Cayetano verklaart zijn voorkeur voor de term uit een voorkeur voor de taal van dichters uit ‘betere tijden’, maar de tegendraadse wantrouwige lezer gaat niet voorbij aan de etymologische verwantschap tussen sujeto en sujetar = aan zich onderwerpen. (hst. 2)
Plaisir du texte, sensuele symboliek en een impliciete opvatting over vrouwen, met name over vrouwen van lagere stand komen samen in de beschrijving van het ontbijtritueel ten huize van de kanunnik, aan het slot van hoofdstuk 21:
Even later kwam het meisje binnen met het ontbijt in een glanzende porseleinen kop, versierd met gouden takjes. Ze deed de deur achter zich dicht en kwam bij de tafel; ze zette het ontbijtgoed op de tafel, spreidde het servet uit voor haar meester [...] en bleef onbeweeglijk naast hem wachten. Don Fermín maakte lachend een beschuitje nat in de chocolade. Teresa bracht haar gezicht naar dat van haar meester, waarbij ze haar lichaam op een afstand van de tafel bracht. Ze deed haar mond met de fijne donkerrode lippen open; met een komisch gebaar stak zij haar tong uit, verder dan nodig was, een vochtige rode tong. Daarop legde Don Fermín het koekje. Het dienstmeisje beet erin met haar paarlen tanden en de meester at de andere helft.
Zo ging dat iedere ochtend.
In de mannenwereld van La Regenta bekijken slechts twee mannen Ana met liefde en respect, maar daarbij gaat het om marginale mannen zonder ‘mannelijkheid’ en zonder hoofdrol in het plot: Ana's zorgzame echtgenoot Víctor is impotent en Frígilis, Víctors vriend, vertoont geen belangstelling voor vrouwen. Wel heeft hij Ana aan de impotente Víctor gekoppeld. Beiden zijn jachtliefhebbers en hun geweer heeft een evidente inruilwaarde.
Ana is slechts voor seksueel-marginale mannen menselijk interessant. Voor andere mannen is zij een seksueel object, een situatie die doorwerkt in de beschrijvingen die de verteller van Ana geeft.
Nonchalant liet zij haar blauwe kamerjas met de crème-kleurige rand afzakken en stond daar geheel blank, zoals don Saturno zich haar voorstelde vlak voordat hij in slaap viel, maar veel mooier dan Bermúdez zich haar kon verbeelden. Na alle kleren weggelegd te hebben die ze niet in bed droeg, bleef ze op de tijgerhuid staan, waarbij ze haar naakte, kleine, ronde voeten liet wegzakken in het dikke bruin-gevlekte vel. Eén naakte arm liet ze tegen haar iets gebogen hoofd rusten en de andere arm hing af langs haar lichaam, volgens de elegante curve van haar krachtige heup. Ze zag eruit als een schaamteloos model, dat zich mee had laten slepen door de zinnelijkheid van de pose die de kunstenaar haar had laten innemen. (hst. 3)
De roman spiegelt in zijn structuur deze toch wat voyeuristische en perverse houding van de verteller en de auteur tegenover Ana: de eerste en de laatste waarneming van Ana komen letterlijk en figuurlijk van bovenaf en worden uitgevoerd door wat het boek een pervert noemt, de homoseksuele acolyth Celedonio, die in een vuile toog gekleed gaat. De centrale vrouw van het boek, de elegante regenta, de heerseres, ligt zodoende onder bij de marginaalste van de mannen. De eerste vermelding van Ana is als de pervert Ana ontwaart vanaf de (fallische) toren door de (al even fallische) verrekijker van de kanunnik:
Celedonio had bij gelegenheid weleens door de kijker van de kanunnik gekeken en kende de machtige aantrekkingskracht ervan. Vanaf de tweede torenomgang hoog boven de klokketoren had hij de regenta uitstekend
| |
| |
kunnen zien, een heel knappe dame, terwijl ze in de tuin wandelde. (hst. 1)
Op de laatste pagina ligt Ana letterlijk op de grond. Ze is flauwgevallen. Ze wordt dan wellustig benaderd door dezelfde perverte man:
Celedonio voelde een verdorven verlangen, een perversie van de perversie van zijn lust; en om een vreemd plezier te proeven, of om te ontdekken óf hij het zou proeven, boog hij zijn walgelijk gezicht over dat van de regenta en kuste hij haar lippen. (hst. 30)
Zo weerspiegelt de structuur van La Regenta de problemen die een mannelijk auteur kan ontmoeten als hij een voetstuk voor een vrouw wil oprichten. Hij proeft daarbij een vreemd plezier.
Bij de afronding van dit artikel profiteerde ik van de opmerkingen van Christel van Boheemen en Anneke van Luxemburg.
| |
Gebruikte edities
Leopoldo Alas, (Clarín), La Regenta (ed.) Gonzalo Sobejano. 2 delen. Clásicos Castalia, Madrid 1983 (1981). |
Leopoldo Alas, La Regenta. Engelse vertaling van John Rutherford. Penguin, Harmondsworth, 1984. De Nederlandse vertaling van de tekstfragmenten is van mij. |
| |
Secundaire literatuur
Manuel Abellán (ed.), ‘Narrativa de la Restauración’. Diálogos Hispánicos. Rodopi, Amsterdam 1984. |
Roland Barthes, Le plaisir du texte. Seuil, Paris 1973. |
Albert Brent, Leopoldo Alas and La Regenta. The University of Missouri Studies, Columbia 1951. |
Francisco Caudel, recensie van La Regenta (ed. Sobejano), in Nuevo hispanismo 1 (1982) pp. 241-4. |
Terry Eagleton, The Rape of Clarissa. The University of Minnesota Press, Minneapolis 1982. |
F.W.J. Hemmings (ed.), The Age of Realism. Penguin, Harmondsworth 1974. |
John Rutherford, Leopoldo Alas. La Regenta. (Critical Guides to Spanish Texts). Grant and Cutler Ltd, London 1974. |
Sara E. Schyfter, ‘“La loca, la tonta, la literata”: Woman's Destiny in Clarin's La Regenta’, in Gabriëla Mora en Karin S. van Hooft (eds.). Theory and Practice of Feminist Literary Criticism. Eastern Michigan U.P. 1982. pp. 229-242. |
Pieter Wesseling, ‘Structure and its Implications in Leopoldo Alas' La Regenta’, in Hispanic Review 51 (1983) 4, pp. 393-408. |
|
|