Joods zelfbewustzijn is een van de voorwaarden die in het algemeen gesteld worden aan de Russisch-joodse literatuur. Net als Miloslavski maakt Roziner deel uit van een groep Russisch-joodse schrijvers die zich na hun emigratie uit de Sovjetunie blijvend in Israël gevestigd heeft. Zij publiceren hun werk regelmatig in ‘De tijd en wij’ en ‘Tweeëntwintig’, tijdschriften die zich oriënteren op de Russisch-joodse intelligentsia in Israël én in de Sovjetunie onder het motto: ‘De cultuur van de joden uit de Sovjetunie moet niet alleen een joods karakter dragen maar tevens deel uitmaken van de Russische cultuur.’
Feliks Roziner, geboren in 1936 te Moskou, groeide op in een intellectueel-technisch milieu. In deze kringen heerste de opvatting dat je op de eerste plaats een ‘echt’ beroep moest hebben om je daarnaast ‘voor jezelf’ bezig te houden met de kunst. Roziner volgde een opleiding aan de Grafische School en nam daarnaast kunstgeschiedenis- en muzieklessen, speelde in een symfonieorkest en schreef gedichten. Er zou een gedichtenbundel van hem gepubliceerd zijn, ware het niet dat na een van Chroesjtsjovs aanvallen op de ‘formalisten’ in de kunst de uitgeverij het manuscript retourneerde. Lange tijd hierna schreef hij zonder plannen tot publikatie. Niet in het Westen en niet in de Sovjetunie, omdat hij niet proof anti-Sovjet wilde schrijven. Totdat hij in 1967 voor muziekuitgeverijen ging werken en hij onder meer biografieën publiceerde over de componisten Grieg en Prokovjev. Zijn literaire werk bleef echter ongepubliceerd. Wel circuleerde zijn roman ‘Een zekere Finkelmajer’ in de samizdat.
In 1978 emigreerde Roziner naar Israël en begon hij met het persklaarmaken van zijn reeds geschreven werken. Zijn roman ‘Een zekere Finkelmajer’ verscheen in 1981 bij Overseas Publications en werd bekroond met de ‘Vladimir Dalj’-prijs, de Parijse literaire prijs voor de Russische emigrantenliteratuur.
Naast deze roman schreef Feliks Roziner een serie verhalen waarvan er acht gebundeld gepubliceerd zijn onder de titel Vesennie muzjkie igry (‘De lentespelen van mannen’). De verhalen zijn nu eens van een zware symboliek en dan weer van een alledaagse eenvoud.
‘Een zekere Finkelmajer’ is Roziners belangrijkste gepubliceerde literaire werk. Het is het verhaal van de joodse ingenieur-dichter Aron Finkelmajer, een uiterst tragisch personage, die als jood, zoon van een kampgevangene en als niet officieel erkend dichter van de zijde van de autoriteiten voortdurend tegenwerking ondervindt. Op de middelbare school loopt hij een gouden medaille voor goede schoolprestaties mis omdat anders van de vijf briljante leerlingen er drie joods zouden zijn en tot de Hogere Technische School wordt hij ondanks zijn mooie cijfers niet toegelaten. Omdat hij in zijn diensttijd tijdens het exerceren geen pas weet te houden en hij op de vraag van de geërgerde luitenant-kolonel of hij soms staat te dichten een ter plekke koortsachtig verzonnen marslied ten gehore brengt, wordt hij overgeplaatst naar de redactie van de legerkrant. Daar wordt hem door de redacteur aangeraden onder pseudoniem te schrijven, want zo'n ingewikkelde joodse naam, Finkelmajer, daar breekt men toch maar de tong over. Hijzelf immers heette in werkelijkheid ook geen Zolotarjov, maar Goldberg. Onder pseudoniem wordt ook een verzameling van de gedichten die hij voor de legerkrant schrijft gepubliceerd.
Finkelmajer maakt kennis met een gevestigd dichter, Maître, die hem aanspoort om zich naast de prullerij die hij voor de legerkrant schrijft bezig te houden met echte poëzie. Wanneer het hem niet wil lukken deze poëzie onder zijn eigen naam gedrukt te krijgen verschuilt hij zich achter een zogenaamde volksdichter, een analfabetische toendrajager, die hij tijdens een dienstreis in Siberië ontdekt heeft. Maître zegt hierover: ‘In geen geval zouden ze deze gedichten publiceren of de dichter nu Finkelmajer of Ivanov heet. Ze voldoen niet aan de voorwaarden van het socialistisch rea-