| |
Helen Saelman
Vasilij Aksjonov
De directe aanleiding voor de emigratie van Vasilij Aksjonov vormden de verwikkelingen rond de literaire almanak Metropol. In 1979 had Aksjonov samen met een aantal andere, gedeeltelijk zeer populaire, schrijvers het idee opgevat van ‘een dak boven het hoofd van de thuisloze literatuur’ (‘Metropol’ is de naam van een bekend Moskous hotel). Het was een laatste poging het kader van de Russische moderne literatuur te verbreden, in te gaan tegen de starheid van de officiële schrijversbond, eindelijk ruimte te bieden aan de goede literatuur die er in Moskou wel geproduceerd maar niet gepubliceerd werd. De medewerkers wilden geenszins de bestaande Sovjetliteratuur ondermijnen, maar streefden er juist naar het culturele klimaat te verbeteren, de zieltogende officiële literatuur nieuw leven in te blazen, kortom: aan te tonen dat Moskou nog steeds een echte metropool, moeder der steden was. Het was hun bedoeling de almanak, die dank zij de inzet van de betrokkenen binnen een jaar zo goed als klaar was, aan de overheid ter publikatie aan te bieden. Maar voor het zover kwam werd hun hoop de bodem ingeslagen: de schrijversbond begon een grootscheepse roddelcampagne tegen de deelnemers. Dezen werden stuk voor stuk ter verantwoording geroepen. Sommigen van hen werden uit de schrijversbond gezet, anderen volgden uit solidariteit en/of verlieten vanwege de uitzichtloosheid van de situatie het land.
Het mislukken van deze onderneming was niet de enige reden voor Aksjonovs emigratie. Zijn vertrek was het resultaat van een ontwikkeling waarvoor de kiem al in zijn jeugd gelegd was, maar die lange tijd niet tot emigratie leek te leiden.
In 1933 te Kazan (bij Gorki) geboren als zoon van een hooggeplaatst partijfunctionaris (later onder Stalin weggezuiverd) en de schrijfster Jevgenija Ginzboerg, bracht Aksjonov een deel van zijn jeugd door in de Oostsiberische stad Magadan, waarheen zijn moeder na tien jaar kamp verbannen was. Hij studeerde medicijnen in Leningrad, werkte korte tijd als arts en schreef gedichten, verhalen en novellen in zijn vrije tijd. Sinds 1960 is hij full-time schrijver.
Zijn eerste en vooral zijn tweede roman, Kollegi, (‘Collega's’ 1960) respectievelijk Zvjozdnyj biljet (‘Kaartje naar de sterren’, 1961) maakten hem meteen beroemd. Samen met Apfelsiny iz Marokko (‘Sinaasappels uit Marokko’, 1963) en Pora, moj drug, pora (‘Het is tijd, lieveling, het is tijd!’, 1965) vormen deze romans een cyclus met als thema de jeugd die weigert zich aan de gevestigde orde aan te passen en, zich uitvoerig bedienend van amerikanismen en Russisch slang, haar leven in eigen hand neemt. Met deze werken, vooral met ‘Kaartje naar de sterren’, verwierf Aksjonov enorme populariteit bij de jeugd. Zijn vernieuwingen in thematiek, stijl en taalgebruik leverden hem de bijnaam ‘de Russische Salinger’ op. Van partijzijde werd hij scherp gekritiseerd omdat zijn helden
| |
| |
ideologisch gezien niet aan de normen voldeden. In feite stonden ze eerder buiten de officiële ideologie dan dat ze ertegen waren. Ze waren niet werkelijk gevaarlijk, hoogstens een tikje ‘decadent’: iets vrijer, iets kritischer, iets westerser dan het rechtgeaarde Sovjetjongeren betaamde. Al met al was Aksjonovs werk in deze periode nog betrekkelijk orthodox. Het bevatte wel milde kritiek, maar raakte niet de grondvesten van het socialisme en het socialistisch realisme. Het ademde zelfs bij vlagen een onmiskenbare Komsomol-geest. In het kader van de relatief soepele cultuurpolitiek tijdens de zogenoemde ‘Dooi’-periode kreeg Aksjonov zijn werk dan ook zonder veel moeite gepubliceerd.
Tegen het einde van de Dooi werd Aksjonovs werk satirisch, grotesk, hyperbolisch van aard. De meeste van zijn verhalen en toneelstukken passeerden de censuur niet en werden daarom, vaak pas na lange tijd, in het Westen gepubliceerd. Interessante werken uit deze tijd zijn het verhaal ‘Staljnaja ptitsa’ (‘De stalen vogel’, 1965), in 1977 gepubliceerd in het emigrantentijdschrift Glagol en het toneelstuk ‘Četyre temperamenty’ (‘De vier temperamenten’, 1967), in 1979 verschenen in Metropol. Met zijn nieuwe techniek had Aksjonov het socialistisch realisme definitief vaarwel gezegd en zich aangesloten bij de traditie van Gogol en Boelgakov. Hoewel Aksjonov de autoriteiten in deze, door hemzelf eens als ‘boze’ gekarakteriseerde, periode nog minder aanstond dan in zijn eerdere, ‘gelukkige’ tijd, werden zijn publikaties in het Westen door hen getolereerd. Behalve de gebruikelijke valuta-overweging kan ook de volgende omstandigheid hierbij een rol gespeeld hebben.
Aksjonov was inmiddels zijn derde, ‘wanhopige’ periode ingegaan. Vanaf het begin van de jaren zeventig waren alle illusies, zowel wat betreft artistieke als wat betreft maatschappelijke vrijheid, vervlogen. Aksjonovs werk werd provocatiever, compromislozer, en kreeg steeds meer het aanzien van een verbeten aanklacht tegen de Sovjetmaatschappij. De autoriteiten hadden manuscripten van die recente werken in handen gekregen en zagen in dat publikatie van met name Ozjog (‘Brandwond’, 1969-1975) koste wat kost verhinderd diende te worden. Ze waren bereid publikatie in het buitenland van eerder geschreven werk als ‘De stalen vogel’ of van iets minder compromitterend werk als ‘Ons gouden oud ijzer’ (1972-1978) door de vingers te zien als daarmee érger, de publikatie van Ozjog voorkomen kon worden. Het enige echter waarvoor Aksjonov Ozjog had willen opgeven was de totstandkoming van de almanak Metropol. Toen alle hoop hierop verkeken was, stond zijn besluit vast: Ozjog zou in het buitenland uitgegeven worden. Het was geen gemakkelijke beslissing: hij wist dat hij na de publikatie de Sovjetunie waarschijnlijk voorgoed zou moeten verlaten. Maar het was zijn enige alternatief wilde hij zichzelf niet verloochenen. Zoals het grootste en belangrijkste deel van de Moskouse literatuur noodgedwongen onder de oppervlakte bleef, zo kon ook het grootste en belangrijkste deel van hemzelf niet naar buiten treden. ‘Eerst veranderde ik in driekwart Aksjonov. Vervolgens veranderde ik in de helft. En tenslotte was ik niet meer dan een sikkel...,’ zei hij tijdens een interview in Roesskaja Mysl in augustus 1980.
Ozjog is een roman in drie delen. De titel is een metafoor, ooit verklaard door Aksjonov zelf: ‘De menselijke ziel wordt verzengd door het vuur van de levenservaring.’ In overeenstemming met de ondertitel ‘Late jaren zestig, vroege jaren zeventig’ geeft het werk een veelomvattend beeld van de Sovjetmaatschappij in die tijd.
De hoofdpersonen zijn vijf leden van de westers-georiënteerde intelligentsia. Samson Apollinarievitsj Sabler, een saxofonist die de jazzmuziek tot ongekende hoogten leidt; de schrijver Pantelej Apollinarievitsj Pantelej, het idool van zijn generatie; de beroemde beeldhouwer Radion Apollinarievitsj Chvastsjtsjev, bezig met een sculptuur ‘Deemoed’, die echter in de vorm van een reusachtige dinosaurus bo- | |
| |
ven haar schepper uitgroeit; de fysicus Aristarch Apollinarievitsj Koenitser, het hoofd van een topgeheim instituut waar aan een nieuw soort bom gewerkt wordt; de arts Gennadij Apollinarievitsj Malkolmov, die onderzoek doet naar vloeibare ziel, de zogenaamde ‘lymfe D’, waarbij men zich iets als het substraat van de zedelijkheid moet voorstellen. In het eerste deel worden de vijf fragmentarisch gepresenteerd in hun Moskouse leven. Behalve door hun vadersnaam zijn ze nog aan elkaar verwant door de figuur Tolja fon Sjtejnbok. Wie dit is blijft tot het eind van het eerste deel onduidelijk; de talloze toespelingen en flashbacks zeggen niet meer dan dat hij verbonden is met de jeugd van ieder van hen. Later wordt duidelijk dat elk van hen in zijn jeugd Tolja fon Sjtejnbok was. In deel ii verschijnen de meeste en langste flash-backs naar Tolja, wiens prototype Aksjonov zelf blijkt te zijn. De jeugd van zijn helden is zijn eigen jeugd: als jongen van zestien wordt hij na een twaalfjarige scheiding met zijn moeder herenigd in de stad Magadan, waar zij in ballingschap leeft. Enerzijds wil Tolja net als alle anderen zijn (vandaar dat hij zijn joodse achternaam verandert in het Russische Bokov). Tot op zekere hoogte slaagt hij daarin: zoals al zijn leeftijdgenoten wordt hij beziggehouden door sport, seks, poëzie, de Komsomol. Maar anderzijds kan hij niet zijn zoals zij: hij wordt dagelijks geconfronteerd met het antisemitisme van de vroege jaren vijftig, met lange kolonnes gevangenen die door de straten
van Magadan lopen, met luitenant-kolonel Tsjeptsov, die zijn moeder voor de tweede keer van hem weghaalt en zijn beste vriend mishandelt. En wat hem niet in de laatste plaats van zijn leeftijdgenoten onderscheidt is het christelijk geloof, waartoe hij zich onder invloed van zijn stiefvader, de katholieke arts Martin, bekeert. Uit deze ene wortel, uit dit ene kind, groeien vijf volwassenen, elk met een eigen innerlijk en een eigen levensloop, maar verbonden door eenzelfde brandwond. In de gedeeltes die de jaren zestig en zeventig beschrijven, wanneer Tolja dus al ‘opgesplitst’ is, wordt de verbondenheid van de vijf Apollinarievitsjen herhaaldelijk benadrukt door de figuur Tsjeptsov, die ook meerdere belichamingen heeft: de hoofdfiguren herkennen hem in onder anderen verschillende garderobebeheerders, in een demente oude man, in een kgb-officier in ruste. De vermenigvuldiging van Tsjeptsov is in overeenstemming met het hoofdthema van de roman: zoals er in de Sovjetmaatschappij talloze Apollinarievitsjen, kinderen van de Goelag, zijn, zo zijn er ook talloze Tsjeptsovs, gewezen of nog actieve beulen. Behalve Tsjeptsov zijn er nog enkele figuren die een belangrijke rol spelen in het leven van elk van de vijf hoofdpersonen: Marian Koelago, bij wie Apollinarievitsj twee kinderen heeft, de Amerikaanse boezemvriend Patrik Tenderdzjet, de geestverwante Zilberantsev/ Argentov/ Silvester/ Serebro/ Serebrjanikov (± ‘Zilverman’) die zijn idealen en zijn vriend verraadt om bij de kgb in de gunst te komen.
Het aantal thema's dat in de roman aan de orde komt is schier onuitputtelijk, er kunnen er hier dan ook slechts enkele aangestipt worden. Het moeizame proces van bewustwording van nationaal en eigen verleden. Het besef dat de intelligentsia zelf niet in de laatste plaats verantwoordelijk is voor Ruslands bittere geschiedenis, door zich van het volk te isoleren, zich tot Europa te wenden en voor elke dictatuur te buigen. Hiermee verbonden de kwestie van slachtoffers en beulen: sommige slachtoffers zijn ook beul en elke beul is tevens slachtoffer. Het geloof, dat door het werk heen vele malen opduikt, soms in verwijzingen naar Christus, soms in gesprekken over God en religie, soms in een enkel gevoel of een subtiele allusie. Het rusteloos najagen van een liefdesideaal, hier de vrouw Alisa, die enerzijds zoals het een ideaal past onbereikbaar is en anderzijds helemaal geen ideaal ís, maar een vulgaire hoer. Een ander thema is de binnen- en buitenlandse politiek, zowel onder Stalin als onder Chroesjtsjov en Brezjnev, beschreven in talrijke fragmenten over aangiftes, arrestaties, vervolgingen, processen, de inval in Tsjecho-Slowakije enzovoort.
| |
| |
Deze en nog vele andere thema's zijn vervlochten tot een veelzijdig beeld van de Russische maatschappij in de jaren zestig en zeventig. Behalve genoemde hoofdpersonen passeren nog talloze andere figuren in wervelende vaart de revue: kunstenaars, dronkaards, verklikkers, partijbonzen, militairen, hoeren, winkelbedienden. Ook plaats en tijd van de handeling wisselen voortdurend: Moskou in de jaren zestig en zeventig, Magadan in de jaren vijftig, Tsjecho-Slowakije in '68, Duitsland, Italië, Engeland en ga zo maar door. De realiteit wordt op cinematografische wijze weergegeven, haar ingrediënten wisselen en veranderen, personen vloeien in elkaar over, grenzen van tijd en ruimte worden overschreden. Verschuivingen zijn er niet alleen in de inhoud maar ook in de vorm. Verschillende stijlen en genres wisselen elkaar af: realisme, groteske, stream of consciousness, poëzie, filosofische beschouwing enzovoort.
Veel van de vernieuwingen die Aksjonov al sinds zijn eerste werk in de Russische literatuur ingevoerd heeft zijn in Ozjog terug te vinden, zoals wisselingen van perspectief, doorbreking van de logica van tijd en ruimte, het samengaan van reële en irreële elementen, het gebruik van amerikanismen en Russisch slang. Maar waar in zijn vroegere werk de vormexperimenten meer vrijblijvend waren, zijn ze in Ozjog onlosmakelijk met de inhoud verbonden.
Ondanks de tragiek van de beschreven periode en de ernst van de thematiek is Ozjog geen zwaarwichtig werk. Dit is gedeeltelijk te danken aan de grote dynamiek, die als het ware niet de gelegenheid geeft bij de zaken stil te blijven staan. Ook wordt de zwaarte vaak opgeheven door uitstapjes uit de realiteit naar komische fantasieën (zoals de episode waarin verteld wordt hoe een Russische tank tijdens de inval in Tsjecho-Slowakije verdwaalt en per vergissing in West-Europa terechtkomt), naar de wereld van de droom, of, zoals in deel iii, naar een andere metafysische orde, waarin God aanwezig is. En verder natuurlijk door Aksjonovs stijl, met zijn humor, zijn flitsende dialogen en zijn niets of niemand ontziende ironie.
Zowel in de breedte als in de diepte reikt Ozjog verder dan alles wat er voordien door Aksjonov gepubliceerd was. Het lijkt of hij zich van alles wat zich in hem opgehoopt had en lange tijd niet naar buiten kon, in één geweldige beweging bevrijd heeft. Voor hemzelf mag het dan een bevrijding zijn, de lezer (en zeker de niet-Russische) voelt zich als door een lawine bedolven. Soms biedt Ozjog gewoonweg te veel van het goede en dan is ‘biedt’ nog zacht uitgedrukt. Aan de andere kant is de grote indruk die de roman achterlaat misschien juist wel te danken aan dat lawine-achtige. Ozjog is een werkelijk monumentaal werk, dat Aksjonov een plaats geeft tussen de groten van de Russische literatuur na Stalin.
Een jaar na Ozjog verscheen Ostrov Krym (1977-1979, ‘Het eiland Krim’, gepubliceerd in 1981). De historische achtergrond van deze roman is de volgende: het in 1919 gevormde Witte vrijwilligersleger is na een aantal successen verzwakt door desertie, onderlinge twisten en vergrote Rode tegenstand. De opperbevelhebber Denikin geeft in maart 1920 ontmoedigd de leiding over aan zijn rivaal Wrangel. Deze verenigt op het schiereiland de Krim de restanten van het vrijwilligersleger met zijn eigen leger, behaalt een aantal overwinningen op de Roden maar wordt spoedig gedwongen tot een wanordelijke terugtocht naar het zuiden van de Krim (november '20). Daar nemen 126 schepen in allerijl 135.000 vluchtelingen aan boord, die via Turkije uitzwermen over heel Europa en de tot op heden bestaande emigrantengroepen vormen.
Aksjonov heeft de geschiedenis enigszins gewijzigd: het leger van Wrangel heeft de Krim, een eiland, samen met een Engelse vloot-luitenant met succes verdedigd tegen een Rode aanval en er een Tijdelijke Evacuatie-basis van gemaakt.
De jaren gaan voorbij; de uit resten van het oude Rusland ontstane ministaat Krimeiland groeit uit tot een soort Russisch Taiwan. De
| |
| |
militaire dictatuur van Wrangel is afgelost door een democratie, de economie bloeit op, de Krim wordt een populair kuuroord met toerisme als een van de voornaamste bronnen van inkomsten. De bevolking bestaat hoofdzakelijk uit Russen en Tartaren, maar ook Engelsen, Grieken, Turken en Italianen. De Sovjetunie is het bestaan van zo'n Krim-republiek lange tijd een doorn in het oog. Tijdens de détente gaat ze echter, zonder de Krim formeel als onafhankelijke, democratische republiek te erkennen, culturele en handelsbetrekkingen met het eiland aan. De Krim wordt een belangrijke valutabron voor het historische moederland. Tegen het einde van de jaren zeventig wordt echter de stabiliteit van het eiland bedreigd door interne onrust. De eerste generatie van de ‘tijdelijke emigranten’ droomt nog steeds van een heropleving van Rusland onder Witte leiding. De belangrijkste vertegenwoordiger van deze generatie is de bijna tachtigjarige Arsenij Nikolaevitsj Loetsjnikov, professor in de geschiedenis, die veel gedaan heeft voor het behoud van de Russische cultuur op het eiland, maar tegelijkertijd veel relaties met het Westen heeft. Bovendien is hij een schatrijk paardenfokker. De tweede generatie wordt vertegenwoordigd door Arsenijs zoon Andrej. Deze, aanvankelijk een a-politiek, romantisch fuifnummer, heeft in '56 deelgenomen aan de barricade van Boedapest maar is zich altijd sterk bewust gebleven van zijn Russische wortels. Met de tijd is hij uitgever en hoofdredacteur van een van 's eilands invloedrijkste kranten geworden, met relaties zowel in hoge Moskouse partijkringen als binnen de dissidente intelligentsia. Met een aantal generatiegenoten komt hij tot de ‘Idee van de Gemeenschappelijke Lotsbestemming’. De aanhangers van deze idee ijveren voor de vrijwillige aansluiting van de Krim bij de Sovjetunie. Andrej is een tegenstander van het totalitaire bestel. Hij hoopt echter door de vereniging van de in vrijheid opgegroeide
Krimbevolking met de bevolking van de Sovjetunie het democratiseringsproces in het historische moederland te versnellen. Realisering van zijn idee betekent uiteraard zelfopoffering. Om het lot van de Sovjetbevolking te kunnen delen zullen de Krimbewoners afstand moeten doen van hun vrijheid en materiële welvaart. De derde generatie, waaronder Anton Loetsjnikov, de zoon van Andrej, ziet deze idee als verraad. De toekomst van de Krim ligt volgens deze generatie in de jonge, zelfstandige natie ‘Jaki’, gevormd uit nakomelingen van alle op het eiland wonende etnische groepen. Anton is een door een marihuanawolk omgeven hippie en gelooft in God.
Wanneer na een spectaculaire verkiezingscampagne van Andrej Loetsjnikov c.s. negentig procent van de Krimbevolking gekozen heeft voor vrijwillige aansluiting, wordt hiertoe een formeel verzoek ingediend bij de Sovjetautoriteiten. Na een periode van dreigende stilte blijkt het illusoire van de Idee: Sovjettroepen landen op de Krim, het eiland wordt met geweld geannexeerd. Te midden van het kanongebulder probeert Andrej eerst nog krampachtig vol te houden dat het gaat om een wat onhandig uitgevoerde operatie van bevriende, ‘eigen’ troepen, maar krijgt vervolgens een zenuwinzinking. Aan het eind van het boek rest hem, een moreel ineengestort mens, niets anders dan zijn geliefden te begraven. Zijn vader weigert direct elk compromis (‘Nee, dit zijn niet onze troepen’); met andere hoogbejaarde leden van het vroegere Vrijwilligersleger verkiest hij een formele capitulatie voor de Roden. Alleen Anton weet zich met zijn Amerikaanse vrouw en hun pasgeboren zoon te redden. Hun behoud is te danken aan de bemanning van een Sovjetbommenwerper, die, tegen het bevel in, weigert de vluchtelingen in hun bootje te vernietigen.
Zoals Ozjog is ook Ostrov Krym bevolkt door een bonte verzameling personages. De camera beweegt zich weer met hoge snelheid heen en weer, tussen de Krim, Moskou en Parijs. Weer blijkt Aksjonov een meester in de vertelkunst: in een paar pagina's geeft hij een trefzeker beeld van Parijs, de Krim beschrijft hij als een op en top kapitalistische samenleving. Vaak
| |
| |
met een zekere overdrijving, maar die geeft weer wat een overweldigende indruk het Westen met zijn wolkenkrabbers, rosse buurten, toeristencentra, sportwagens en persparasieten op een Sovjetburger kan maken. Het accent ligt op de beschrijving van Moskou, waar zowel de partijleiding als de intellectuele oppositie over de hekel wordt gehaald. Literair gezien is Ostrov Krym traditioneler dan Ozjog. De stijl blijft hetzelfde (snelle dialogen, onconventioneel taalgebruik doorspekt met Russisch jargon en amerikanismen), maar de opbouw is chronologisch, er is een duidelijke plot zonder metafysische excursies, fragmentarisering van personages of andere surrealistische ambiguïteiten. Opnieuw maken de vele verwijzingen naar historische feiten en typisch Russische situaties het boek iets moeilijker toegankelijk voor niet-Russische lezers, maar de heldere compositie maakt de drempel alleszins overkomelijk. Sommige scènes zijn meesterstukjes, zoals de capitulatie van de bejaarde vrijwilligers of de ontmoetingen van partijfunctionarissen in het heilige der heiligen, het Finse bad.
Discussie is mogelijk over de vraag wat Aksjonov nu precies wil zeggen met deze fantastische roman. Wil hij nogmaals aangeven dat de Sovjetunie geregeerd wordt door een besloten club van enge nationalisten, antisemitisch en fascistisch? Is het een waarschuwing aan het adres van nu nog ‘vrije’ landen, die in hun naïef idealisme eenzelfde lot tegemoet gaan als het Krimeiland? Of wil hij zeggen dat Rusland alleen gered kan worden vanuit het Russische volk zelf (wat men zou kunnen opmaken uit de laatste alinea, waar gewone Russische militairen menselijkheid laten prevaleren boven een bevel van hogerhand)? Mijns inziens zijn al deze elementen in het werk aanwezig maar vormen zij niet de hoofdgedachte. Ik denk dat Aksjonov in heeft willen gaan op de psychologie van de Russische emigrant. Het heimwee naar zijn vaderland dat deze vaak voelt ziet hij, Aksjonov, bijna als een verraad aan de vrijheidsidee, als een teken van slaafsheid. Nauwelijks de onvrijheid ontvlucht, verlangt de Rus terug naar zijn land, daarbij vergetend dat dat land verminkt is door de heersende staatsvorm. In die zin is Ostrov Krym een anti-nostalgische roman, gericht aan die Russen die in het buitenland wonen en misschien ook aan Aksjonov zelf, die een jaar na de voltooiing ervan zou emigreren.
Na de twee voorafgaande, groots opgezette en overrompelende, romans geeft Boemazjnyj Pejzazj (1982, ‘Het papieren landschap’) de lezer het gevoel de situatie weer onder controle te hebben. In vergelijking met de symfonie Ozjog heeft Aksjonov dit werk eens een ‘koel, helder pianostuk’ genoemd.
Igor Velosipedov vertelt over zijn ontwikkeling van eenvoudig Moskous laborant tot overtuigd dissident, en de daaruit voortvloeiende tien jaar gevangenisstraf en gedwongen emigratie. Velosipedov onderscheidt zich niet door buitengewone intelligentie of groot kritisch vermogen. Wel heeft hij het onbehaaglijke gevoel een kleine man in een papieren wereld te zijn, vooral op zaterdagen, wanneer hij de binnengekomen post van de afgelopen week sorteert. Op een gegeven zaterdag treft hij tussen de gewone berg ambtelijke mededelingen en oproepen officiële afwijzingen aan van zijn aanvragen van respectievelijk een auto, een moestuin en een reisje naar Bulgarije. Zijn eerste protest, tevens de eerste stap in zijn ontwikkeling tot dissident, is een brief aan Brezjnev. Hierin vraagt hij meer aandacht voor de gewone Rus, maar verder prijst hij de verworvenheden van het socialisme. De volgende stap gaat weer via papier, zij het in de verkeerde richting. In zijn naïveteit zet hij zonder erbij na te denken zijn handtekening onder een open aanklacht tegen Sacharov en Solzjenitsyn. Onder invloed van een collega en zijn vriendin, die hem de deur wijst, bedenkt hij zich en schrijft een open brief ter verdediging van genoemde dissidenten. In een volgende fase krijgt hij van een oude communiste een klap op zijn hoofd met een strijkijzer, gewikkeld in de krant Het Ware Woord (cfr. Pravda = Waarheid). Steeds
| |
| |
meer papieren verschijnen er in het landschap, het dossier van Velosipedov wordt dikker en dikker. Op een van de papieren heeft het staatshoofd zelf geschreven: ‘uitzoeken!’. Dit papier bepaalt zijn lot: tien jaar gevangenisstraf en gedwongen emigratie. In de Verenigde Staten, waar Velosipedov zich in het tweede deel van het boek bevindt, speelt papier een andere, maar even belangrijke rol. Daar gaat het om enorme dagelijkse hoeveelheden reclame in de brievenbus, emigrantentijdschriften en -kranten, verzekeringsformulieren, Book-of-the-Month, credit-cards, belastingaanslagen enzovoorts.
Enerzijds is deze ‘geschiedenis van een dissident’ tragisch-heroïsch: een goedwillend mens ontmoet voortdurend oneerlijkheid en onrechtvaardigheid op zijn weg, gaat zich als protest hiertegen inzetten voor de mensenrechten en wordt voor zijn idealisme zwaar gestraft. Anderzijds is het een parodie: de wereld van de held is verengd tot een groteske, papieren wereld. Tot het parodie-effect dragen behalve de papieren zelf (in sommige ervan zijn bijvoorbeeld alle onderwerpen of alle gezegdes weggelaten) ook de vele paradoxen en coïncidenties bij. Enkele voorbeelden van de voorkomende paradoxen: Velosipedov schrijft een brief ter veroordeling én een brief ter verdediging van Sacharov en Solzjenitsyn; van twee onafscheidelijke tweelingzusters typt de één samizdat, de ander propaganda en aangiftes; een kgb-agente blijkt de minnares van alle dissidenten geweest te zijn. Ook de coïncidenties zijn groot in aantal: in het gigantische Moskou komen alle personages elkaar steeds op de meest onverwachte wijze tegen. In New York slaat het toeval helemaal op hol: alle Moskouse bekenden van Velosipedov blijken geëmigreerd, zowel zijn tegen- als medestanders, en weer zijn ze allemaal op een of andere manier met elkaar verbonden. De emigratie lijkt een verkleind model van de Sovjetmaatschappij. Paradoxaal is ook de wijze waarop ieder zich ontwikkeld heeft. Zo is een arme dissidente artiest een schatrijk kapitalist geworden en vraagt een aantal kgb-agenten en Sovjetschrijvers politiek asiel aan bij de Amerikaanse regering.
Het effect van dit alles is dat, net zoals in Ozjog de grenzen tussen beul en slachtoffer, tussen achtervolger en achtervolgde, vervagen. Natuurlijk wil Aksjonov hiermee niet zeggen dat er geen verschil is tussen dissident en kgb-er, tussen vrijheid en onvrijheid, tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten. Wel geeft hij aan dat de rol van het individu slechts betrekkelijk kan zijn, zeker in een door papier gedomineerde wereld.
Een andere grens die vervaagt is die tussen tragisch en komisch, en hierin ligt wat mij betreft de grootste verdienste van Boemazjnyj Pejzazj. Het is voor alles een zeer geestig geschreven boek, dat gelukkig nergens kluchtig wordt. Aksjonov betoont zich ook hier weer een taalkunstenaar, die het intelligentsiajargon prachtig laat contrasteren met de droge, ‘papieren’ taal van Sovjetkranten en -instellingen. Zijn weergave van het Russisch-Engelse taalgebruik van de nieuwbakken emigranten is onovertroffen.
Zijn tot nu toe laatste roman Skazji Izjoem (1983, gepubliceerd in 1985) heeft Aksjonov gebaseerd op zijn eigen ervaringen bij de voorbereiding van de al genoemde almanak Metropol. Nu gaat het echter niet om een literaire almanak, maar om het eerste ongecensureerde fotoalbum Skazji Izjoem, wat zoveel betekent als ‘Say cheese’. Dit album wordt opgezet door een aantal overwegend jonge, populaire fotografen, die zich verenigd hebben in de groep ‘Nieuwe Focus’. De overeenkomsten met de situatie rond Metropol springen direct in het oog. De fotografen hebben als doel de verstarde fotografie op te vijzelen. Ze proberen het album, waarvan voorlopig twaalf exemplaren gemaakt worden, eerst langs officiële weg te publiceren. Een roddelcampagne in de pers is het gevolg. De betrokkenen worden ter verantwoording geroepen bij het bestuur van de fotografenbond. Sommigen worden uit de bond gezet, anderen volgen vrijwillig.
| |
| |
Dit gegeven heeft Aksjonov gegoten in de vorm van een avonturen- en politieroman, met veel achtervolgingen, arrestaties, verklikkerij etcetera. Zoals in de drie eerder besproken werken zijn de protagonisten leden van de intelligentsia, meestal vlotte, niet op hun mondje gevallen en ten opzichte van vrouwelijk schoon allerminst onverschillige dertigers. Wat hen en hun taalgebruik betreft biedt deze roman weinig nieuws. Wel nieuw is dat Aksjonov hier meer dan vroeger aandacht besteedt aan de ‘tegenpartij’, dat wil zeggen aan de kgb, de officiële Bond van fotografen, de verklikkers. Hen beschrijft hij, hoewel voortdurend licht ironisch, zo treffend dat het lijkt alsof hij jaren in hun midden verkeerd heeft. Zo zijn er de oude rot in het kgb-vak Plansjtsjin en diens ondergeschikten, de botte doordouwer Sljasgin en de veelbelovende Skansjtsjin. Deze laatste maakt zelfs een heuse ontwikkeling door: aanvankelijk is hij een ijverig en enthousiast kgb-agent, maar hij krijgt steeds meer belangstelling voor bijvoorbeeld literatuur en fotografie en hij zet steeds vaker vraagtekens bij zijn eigen beroep. Een van de hoogtepunten van het boek is de presentatie van Fotij Klezmetsov, de eerste secretaris van de Bond van fotografen. Zowel prota- als antagonisten hebben allen een eigen karakter, met sterke en zwakke kanten. De karakterisering heeft haar trefzekerheid te danken aan het gebruikte perspectief. De personages presenteren meestal zichzelf. Hun ambities, angsten, sympathieën, antipathieën, kortom hun innerlijke wereld wordt rechtstreeks, als het ware zonder bemiddeling van een verteller, aan de lezer meegedeeld. Deze krijgt zo de gelegenheid in de huid van het personage te kruipen en de wereld door diens ogen te bekijken. Deze techniek gebruikte Aksjonov ook in zijn eerdere werk, maar nergens zo uitgebreid en doeltreffend als hier.
Het verweer van de Nieuwe Focus-fotografen tegen de beschuldigingen van hogerhand doet denken aan het motto dat Gogol zijn toneelstuk Revisor meegaf: ‘Verwijt het niet de spiegel dat je tronie scheef is.’ Zij redeneren ongeveer als volgt: waar schrijvers de werkelijkheid kunnen omvormen of zelfs negeren zijn wij, fotografen, aan haar gebonden. Fotografie is als een spiegel van de werkelijkheid. Zijn de autoriteiten met onze foto's niet tevreden, dan ligt dat aan de nota bene door henzelf geschapen werkelijkheid.
Dit motto keert terug op een hoger niveau, het meta-niveau, waar de verteller zich expliciet tot de lezer richt en zijn eigen roman becommentarieert. In deze literaire intermezzo's, waar hij zich onder andere bekommert om de opbouw van het verhaal en de presentatie van de personages, zegt hij meerdere malen dat het hem gaat om een beschrijving van het Russische leven, met het accent op de fotografie. Als dat leven vol zit met kgb en andere onverkwikkelijkheden, dan is dat niet zijn schuld. De overeenkomst tussen literatuur en fotografie als spiegel van de werkelijkheid wordt nog op andere manieren benadrukt. Bij tijd en wijle doet de snelle opeenvolging van korte fragmenten denken aan een lange serie foto's. Het spiegelmotief keert herhaaldelijk terug. Vaak observeren de personages zichzelf en anderen via een spiegel. Skansjtsjins verwijdering van zijn eigen club en zijn geleidelijke toenadering tot de fotografen wordt weerspiegeld in de wijze waarop de fotograaf Drevesnyj zich van de Nieuwe Focus afkeert en bij de kgb in de gunst komt.
Maar zoals fotografen ondanks alles toch surrealistisch werk kunnen produceren blijkt ook literatuur boven de werkelijkheid te kunnen uitstijgen. In de loop van Skazji Izjoem dringen fantastische elementen in het verhaal door: de ongelooflijke hoeveelheden vocht die de hoofdpersoon Ogorodnikov in crisissituaties via de verschillende lichaamsuitgangen kwijtraakt, of de vlucht van Drevesnyj uit de ideologische strijd als fotograaf in een ruimteschip naar de planeet Venus. Het fantastische element wordt vooral vertegenwoordigd door de figuur Raskladoesjkin. Deze beginnende fotograaf verschijnt, met onbekende herkomst, op onverwachte momenten, eeuwig glimlachend,
| |
| |
bescheiden, tactvol, begrijpend, sportief, altijd gekleed volgens de laatste mode en in overeenstemming met de weersomstandigheden. Aan het eind van de roman, als de situatie er voor de fotografen allesbehalve rooskleurig uitziet, gaat Raskladoesjkin op zijn fiets de verschillende officiële instanties af en brengt met simpele uitspraken als ‘Liegen is slecht’, iedereen, inclusief het staatshoofd, tot inkeer en berouw. Het boek eindigt met de samenkomst van alle tweehonderdzeventig miljoen inwoners van de Sovjetunie op het Rode Plein, waar Raskladoesjkin vanaf het dak van het historisch museum na de oproep ‘Skazji Izjoem!’ een groepsfoto maakt.
De fantastische finale is voor velerlei interpretatie vatbaar. Ten eerste wordt de hele zaak gerelativeerd. De problemen zijn pseudoproblemen en zouden met een grote glimlach uit de wereld geholpen kunnen worden. Een luchtige constatering. Maar tegelijkertijd zijn het problemen die in het politieke bestel van de Sovjetunie niet opgelost kunnen worden. De enige uitweg is een vlucht uit de realiteit in de fantasie. In feite een pessimistische zienswijze. En verder kan men in de figuur Raskladoesjkin als men wil een verwijzing naar Christus zien. Met alle recht, want toespelingen op het geloof zijn er ook in Skazji Izjoem te over.
Hoe men het ook moge interpreteren, het einde is naar mijn idee geforceerd. Het is een los aanhangsel, niet gemotiveerd en niet geïntegreerd in het geheel. Dat is jammer, want verder munt Skazji Izjoem juist uit door een organische samenhang tussen alle elementen.
Ook in dit laatste werk is niets veilig voor Aksjonovs ironie: de Sovjet- en de westerse maatschappij, de Russische emigranten in het buitenland en de dissidenten in de Sovjetunie zelf. Alles en iedereen moet het ontgelden, terwijl tegelijkertijd Aksjonovs sympathie voor veel van zijn helden duidelijk voelbaar is.
De roman heeft een sterkere plot en is beter gedoseerd dan bijvoorbeeld Ozjog. Hij laat zich lezen als een spannend verhaal, een onderhoudende illustratie bij de problemen van kunstenaars in de Sovjetunie. Maar hij mist voor mijn gevoel een bepaalde diepgang, die de andere romans wel hebben. Dat ligt misschien niet alleen aan dit ene werk, maar ook aan het feit dat Aksjonov zichzelf op bepaalde punten herhaalt. Het jargon van de helden kennen we zo langzamerhand wel en de helden zelf, met hun vlottejongenspraat en eeuwige bereidheid tot geslachtelijke activiteit, gaan soms wat irriteren. Het is misschien tijd voor Aksjonov het thema van de intelligentsia te verlaten en op een ander thema en een andere stijl over te gaan.
Dit doet niets af aan de waarde die zijn tot nu toe geschreven werk voor ons heeft. Tot de wereldliteratuur kan het niet gerekend worden, daarvoor is het te zeer gebonden aan tijd en omstandigheden. Maar door die betrokkenheid is het wel een document van zijn tijd. En een document met een heel eigen karakter. Geen expliciete historische beschouwing, maatschappijanalyse of onderzoek naar de psyche van de Russische intelligentsia. Maar impliciet, door een getalenteerd schrijver in romanvorm gegoten, zijn al deze elementen ruimschoots aanwezig. Voor hen die zich willen verdiepen in de moderne Russische maatschappij en de plaats die de intelligentsia daarin inneemt is het werk van Aksjonov een onmisbare bron van informatie. En voor hen die dat niet willen is het boeiende en geestige lectuur. |
|