meraden zich voordoet slaat Samarin Kozlov knock-out en vlucht alleen verder. Wanneer Kozlov bijkomt is hij stomverbaasd en weet niet wat hem overkomen is. Maar hier blijft het niet bij. Het blijkt dat beiden ongeveer langs dezelfde weg vluchten, ze komen elkaar weer tegen en voor de tweede maal wordt Kozlov buitenwesten geslagen.
Dan volgt er een focuswisseling en kijkt de lezer met Samarin mee. Deze heeft vroeger in een kamp gezeten. De commandant van het kamp was een afschuwelijke man die Samarin ooit zwaar gekwetst en vernederd heeft, en Samarin ziet Kozlov voor die kampcommandant aan. Wanneer beiden door de Duitsers op hun vlucht gepakt zijn en op het punt staan om gefusilleerd te worden, beseft Samarin wat een monsterachtige vergissing hij gemaakt heeft.
Het verhaal is zeer boeiend geschreven. Om de twee helden hangt een mysterieuze sfeer, er gebeuren raadselachtige dingen en ook de vertellerstechniek draagt bij tot de spanning van het verhaal. De verteller houdt de lezer in onwetendheid, hij houdt feiten achter de hand en speelt met de chronologische volgorde. Het taalgebruik is helder en poëtisch. Ook de andere vier verhalen van de bundel zijn zeer de moeite waard.
In zijn tweede boek, God tsjoeda i petsjali (‘Een jaar van wonder en verdriet’), dat in 1981 bij Possev uitkwam, schetst Borodin een half-sprookjesachtige wereld. Werkelijkheid en fantasie lopen in elkaar over. De hoofdpersoon is een twaalfjarig jongetje dat met zijn ouders in een dorpje aan het Bajkalmeer woont (Borodin zelf woonde in Irkoetsk, niet ver van het Bajkalmeer). Het jongetje wordt geconfronteerd met een aantal mythische figuren die voorkomen in de heldenverhalen rondom het ontstaan van het Bajkalmeer. Centraal staan de begrippen Goed en Kwaad, zonde en vergiffenis. De personages in het verhaal zijn allemaal tamelijk zwart-wit, ze worden in enkele regeltjes beschreven en zijn psychologisch zwak of helemaal niet uitgewerkt. Het boek is bedoeld voor kinderen en volwassenen. Misschien vinden kinderen het inderdaad een spannend en goed boek, maar als boek voor volwassenen valt het wat tegen.
Borodins tweede roman, Tretja pravda (‘De derde waarheid’), ook in 1981 bij Possev uitgekomen, is aanzienlijk beter geschreven. De roman gaat over twee bevriende tajga-jagers wier leven een totaal verschillende wending neemt. De een, Rjabinin, wordt het slachtoffer van Stalins repressiemaatregelen, de ander, Selivanov, blijft gewoon in het dorp wonen. Na vijfentwintig jaar komt Rjabinin terug uit het kamp. Er is intussen veel veranderd, ook Rjabinin zelf. Hij komt als gelouterd uit het kamp, heeft iets ingetogens, iets sereens over zich gekregen. Hij gelooft niet in een Rode of Witte Waarheid. Hij heeft zijn eigen, derde waarheid gevonden: het geloof in God. Selivanov daarentegen gelooft niet in God, noch in de Roden, noch in de Witten. Hij is gelukkig als hij in de tajga kan jagen en zijn buit kan verkopen. Hij vindt dat de staat van de tajga af moet blijven, de natuur hoort toe aan de dieren en de mensen en niet aan de staat. Selivanov vindt zijn derde waarheid in de tajga.
Het is interessant te zien hoe de rollen plotseling dreigen om te draaien wanneer Rjabinin terugkomt. Selivanov is bang zijn positie als de ‘pleegvader’ van Rjabinins dochter te verliezen. Maar wanneer Rjabinin bij zijn dochter op bezoek komt, blijkt dat zij, en ook haar man, het helemaal niet zo prettig vinden een vader te hebben die vijfentwintig jaar in het kamp gezeten heeft. Ze zijn bang hun eigen positie en alle voordelen die daaraan verbonden zijn te verliezen.
Kort na het verschijnen van ‘De derde waarheid’ en ‘Een jaar van wonder en verdriet’ werd Borodin voor de tweede keer gearresteerd. In de beschuldiging (het opzettelijk verspreiden van verzinsels, anti-Sovjetpropaganda en agitatie) werden hem de Moskovskij sbornik, de bundel ‘Verhaal van een vreemde tijd’ en een aantal artikelen ten laste gelegd. Ook verweet men hem het boek De Goelag Archipel van Solzjenitsyn, evenals het emigranten-