| |
| |
| |
Jos Perry
Een jood uit Praag
Kafka-biografieën van Max Brod tot Ernst Pawel
Karl Rossmann, ‘die door zijn arme ouders naar Amerika was gestuurd omdat een dienstmeisje hem had verleid en een kind van hem had gekregen’, belandt op zeker moment in een kleine herberg in de buurt van New York. In plaats van te gaan slapen haalt hij uit zijn koffer een foto van zijn ouders te voorschijn. Hij bekijkt het portret aandachtig en valt tenslotte alsnog erboven in slaap.
Franz Kafka's roman Amerika (Der Verschollene), waarin deze scène wordt beschreven, is enkele jaren geleden verfilmd. De film, Klassenverhältnisse, van Jean-Marie Straub en Danièle Huillet, volgt het boek op de voet. Maar in de bewuste scène ziet de oplettende toeschouwer plotsklaps dat de filmmakers hun Karl een bekende foto van Kafka's eigen ouders in de hand hebben gestopt.
Een onschuldig grapje; maar tegelijk typerend voor de weinig subtiele manier waarop de wereld met de nalatenschap van deze schrijver omspringt. Te pas en (vooral) te onpas fungeert zijn privé-leven als sleutel op zijn werk en andersom. Dat menig schrijver eigen ervaringen (mede) gebruikt als grondstof voor zijn werk is een waarheid als een koe. Het is niet van belang; doorslaggevend is de manier waarop. Triviale ervaringen kunnen grote literatuur opleveren - en andersom. In het geval van Kafka maakt het geheimzinnige, hermetische karakter van zijn verhalen het speculeren over autobiografische wortels blijkbaar extra aantrekkelijk. Welk kasteel stond model voor ‘das Schloss’ in de gelijknamige roman? Spreekt uit de ‘Amerika-roman’ wellicht een politieke keuze voor de progressieve sociale politiek van de Amerikaanse president Wilson? Is de witte blouse in de kamer van juffrouw Bürstner, in de roman Der Prozess, een transformatie van de jurk van Kafka's verloofde Felice Bauer - of eerder een kledingstuk van Grete Bloch, Felices vriendin (en volgens onbevestigde berichten moeder van Kafka's zoon)?
Het aantal mogelijke vragen van deze aard is oneindig; het aantal plausibele antwoorden oneindig in het kwadraat. Het jachtterrein der Kafkalogen is onbegrensd. Dat bij al dit schieten in de mist ook wel eens raak geschoten zal worden, spreekt vanzelf. Maar wat dan nog? Welke Kafka-lezer interesseert dat? De redenen waarom telkens nieuwe generaties door het werk van Kafka gefascineerd raken, zijn van een heel andere orde dan de esoterische discussies tussen hele en halve literatuurwetenschappers. ‘Zonder nu precies te weten waarom, voelden we dat zijn werk ons persoonlijk aanging,’ schrijft Simone de Beauvoir. En daar is vrijwel alles mee gezegd.
Niettemin prutsen tientallen geleerden aan ‘receptieanalyses’, aan het zoveelste ‘protocol van een leeservaring’, aan commentaren op leeservaringen van anderen. Tot een daad van simpele rechtvaardigheid als het schrijven van een biografie voelen zij zich niet geroepen. Vrijblijvend speculeren is aantrekkelijker dan de moeizame reconstructie van een voorbije wereld. Vergeleken met de torenhoge stapels
| |
| |
hypothesen en theorieën over aspect zus of zo van Kafka's werk is het aantal serieuze biografieën klein.
| |
De eerste biograaf: Max Brod
De eerste levensbeschrijving van Kafka (1883-1924) verscheen dertien jaar na zijn dood. De auteur was Max Brod (1884-1968) en de unieke positie waarin hij als biograaf verkeerde maakt zijn boek klassiek. Tientallen jaren, en in zekere zin tot op de dag van vandaag, bleef het het beeld van de schrijver bepalen. Niemand kende de persoon, het werk, de tijd en het milieu van Kafka méér van nabij dan Brod. Ze waren vrijwel even oud, behoorden beiden tot de welgestelde Duits-joodse minderheid in Praag, studeerden allebei rechten, hadden allebei een passie voor literatuur. Ondanks grote verschillen in karakter en periodes van verwijdering bleven ze meer dan twintig jaar met elkaar bevriend op een manier die je tussen mannen niet vaak aantreft.
Het boek van Brod is dan ook niet het produkt van een zuiver academische belangstelling. Het was een onderdeel van Brods levenslange campagne om de persoon en vooral het werk van zijn jong overleden boezemvriend de publieke aandacht te bezorgen die deze volgens hem verdienden. Naarmate die aandacht toenam, ergerde Brod zich aan een in zijn ogen te sombere beeldvorming; bewust haalde hij daarom alles naar voren wat geïnterpreteerd kon worden als positief, als uiting van hoop, als symptoom van een religieuze kern. Dat is hem vaak - terecht, denk ik - verweten; de neiging zijn vriend (die niet meer kon protesteren) voor zijn eigen karretje te spannen was kennelijk onweerstaanbaar. Maar Brod is in dat opzicht in elk geval eerlijk en duidelijk. Hij vertelt ons met zoveel woorden dat hij in tegenstelling tot andere auteurs niet ‘Selbstverlorenheit, Lebensabgekehrtheit, Verzweiflung, “tragische Position”’ essentieel acht voor de ideeën van Kafka, maar juist ‘das Positive, Lebensfreundliche, liebevoll Wirkende und im Sinn eines rechten erfüllten Lebens Religiöse’.
Max Brod was - zijn autobiografie Streitbares Leben toont het nog duidelijker - een geëxalteerd dweper vol verering voor genieën en charismatische leidersfiguren. Wie gevoel heeft voor ware schoonheid zal, zo meende hij, ook in moreel opzicht een hoogstaand mens zijn; voor bewijzen van het tegendeel sloot hij de ogen. Wagners antisemitische geschrijf weigerde hij te lezen - om zijn liefde voor de bewonderde componist niet te laten bezoedelen. Kunst, en literatuur in het bijzonder, behoorden hoog boven het aards gewoel te staan. Een ‘gewoon’ burgerberoep uitoefenen kon voor de ware kunstenaar alleen maar een kwelling betekenen; ook zoiets laag-bij-de-gronds als politiek diende op een afstand te worden gehouden. Weliswaar belandde hij via het zionisme in het eerste Tsjechische parlement, maar hij noemt zichzelf niet zonder reden in de grond apolitiek. Niet de gedreven politicus maar de ‘selbstlose Priester der Kunst’ is zijn ideaalbeeld. Die kunst is er niet om zichzelfs wil maar behoort dienst aan de mensheid te zijn. Niet voor niets spreekt hij in het geval van Kafka over diens ‘leer’, ‘geloof’; hij ziet in dit opzicht een nauwe geestverwantschap met Tolstoj.
De Kafka-biografie van Brod bezit trekken van een annexatie - voor zijn andere geschriften over Kafka geldt dat in nog sterkere mate. Hij presenteert de auteur als een soort heilige. Dat lijkt niet het ideale uitgangspunt voor een evenwichtige levensbeschrijving. Toch blijft het boek een belangrijk document; zeer persoonlijk en subjectief, maar gebaseerd op eigen, intensief beleefde ervaringen en indrukken, en alleen daarom al absoluut onvervangbaar. Een van de verdiensten ervan is dat Brod veel citeert. Op het moment dat de eerste uitgave van zijn biografie verscheen, was van Kafka's brieven en dagboeken nog vrijwel niets gepubliceerd. Zo zou de befaamde autobiografische Brief aan zijn vader pas jaren later volledig in de openbaarheid komen; fragmenten eruit die Brod nu al afdrukte, maakten op de eerste generatie Kafka-lezers (in Nederland onder meer Vestdijk en Ter Braak) meteen al
| |
| |
veel indruk. Anderzijds waren op dat tijdstip ook voor Brod veel documenten nog niet beschikbaar. Bovendien waren de meeste mensen die in het leven van Kafka een rol hadden gespeeld, nog in leven. Beide omstandigheden legden Brod als biograaf beperkingen op.
| |
Profeet, decadent, kleinburger...?
Na 1945 was de wereld onherkenbaar veranderd. Kafka's ouders waren nog op tijd een natuurlijke dood gestorven, maar zijn drie zussen en zijn vriendin Milena Jesenská behoorden tot de miljoenen die in nazi-kampen waren vermoord. Door de gebeurtenissen van twaalf jaar nationaal-socialistische terreur was de tijd daarvóór ineengeschrompeld tot prehistorie. Niet alleen waren veel schrijvers en kunstenaars uit de tijd van Kafka dood; hun werken leken nu antiquarische curiositeiten. Het proza van Kafka zelf daarentegen had niet alleen de tand des tijds doorstaan, maar aan actualiteit gewonnen. Zijn nachtmerrieachtige verhalen werden - al naargelang - gelezen als een vooraankondiging van de gruwelen van het fascisme of als een satire op de bureaucratische verwording van de Sovjetunie en andere communistische landen.
Vóór de oorlog slechts in kleine kring gewaardeerd, werd Kafka na 1945 ongewild en onvermoed het middelpunt van een ware rage, onder meer tengevolge van de succesvolle Parijse toneelbewerking van Het proces. Dezelfde schrijver die voorheen al tot expressionist, surrealist en tragische godzoeker was gebombardeerd, beleefde een wedergeboorte als existentialistisch filosoof. Maar niet alleen De Beauvoir en Sartre bewonderden hem; ook hun tegenvoeter Albert Camus, die van het existentialisme niets moest hebben, noemde Kafka een ‘profetisch’ schrijver.
Dat cliché lijkt niet meer uit te roeien: Kafka als profeet, van het Hitler-tijdperk, van het stalinisme, of van totalitaire systemen in het algemeen. Maar zijn werk laat zich natuurlijk even goed beschouwen als de ‘artistiek zuivere uitdrukking van de diepe crisis van de burgerlijke maatschappij’, waaruit - betekenisvolle toevoeging - de auteur ‘geen uitweg ziet’. Van de kwalificaties uit de marxistische hoek is deze formulering van Kopelev in de Sovjet-encyclopedie een van de mildere. Al voor de oorlog had Bertolt Brecht zich tegenover Walter Benjamin laatdunkend uitgelaten over het proza van zijn Praagse collega: ‘Geheimniskrämerei (...) Unfug (...) Mit der Tiefe kommt man nicht vorwärts.’ Georg Lukács ging nog een stap verder; in zijn ogen was Kafka een decadente nihilist. Afgezien van voorzichtige maar hoopgevende aanzetten in de dagen van de Praagse lente heeft de marxistische literatuurkritiek inzake Kafka voornamelijk banvloeken en wanbegrip geproduceerd. Ook een westerse marxist als Peter Weiss ziet Josef K., hoofdfiguur uit Het proces, als een kleinburger die ten ondergang gedoemd is omdat hij zich niet aansluit bij het proletariaat. Eigen schuld, dikke bult!
| |
Het werk van Klaus Wagenbach
Door de toenemende bekendheid van Kafka's werk groeide ook de belangstelling voor zijn levensgeschiedenis. Nu velen die hem na stonden dood waren, was de weg vrij voor publikatie van honderden pagina's persoonlijke documenten. Daarnaast verschenen er ook steeds meer herinneringen aan Kafka van tijdgenoten die de catastrofe overleefd hadden. De betrouwbaarheid wisselt sterk. Schaamteloos buitten sommige auteurs en uitgevers de naambekendheid van Kafka uit. Berucht zijn Gustav Janouchs Gespräche mit Kafka, inmiddels ontmaskerd als vervalsing. De curieuze memoires van een andere tijdgenoot, de wat jaloerse Willy Haas (‘godzijdank is Kafka's “wereldfaam” eindelijk op zijn retour’), kregen in Nederland de pakkende ondertitel Van het Praag van Kafka tot het Berlijn van Brecht. Het boek van Margarete Buber-Neumann over Milena Jesenská moest van de uitgever natuurlijk Milena, Kafkas Freundin heten; de Engelse editie
| |
| |
maakt het nog bonter met Mistress to Kafka.
Belangrijker, althans voor zover het om de persoon en het werk van de schrijver zelf ging, waren uiteraard zijn eigen dagboeken en brieven. Voor de oorlog waren er al fragmenten en selecties uit gepubliceerd; na 1945 werd de uitgave systematisch aangepakt. Zo verschenen in het begin van de jaren vijftig vrijwel volledige Duitse edities van de dagboeken en de brieven aan Milena; bovendien de brief aan zijn vader. Vrijwel volledig; echte volledigheid was in de ogen van de toenmalige uitgevers - naast Brod met name Willy Haas - niet goed mogelijk. De antisemitische uitbarstingen die de jood Kafka zich veroorloofde waren nu meer dan ooit ongepast.
Hoewel Max Brod de heruitgaven van zijn Kafka-boek op een aantal punten aanvulde, was de publikatie van een nieuwe, vollediger biografie geen overbodige luxe. Zij kwam tot stand als nevenprodukt van de redactionele arbeid aan de brievenuitgave; de auteur was Klaus Wagenbach, in 1930 geboren te Berlijn. In 1958 verscheen zijn Franz Kafka: eine Biographie seiner Jugend 1883-1912, zes jaar later gevolgd door Franz Kafka in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten. Het laatste boekje (ook in het Nederlands beschikbaar) bestrijkt het gehele leven, maar ook hier is meer dan de helft van het aantal bladzijden gewijd aan de periode tot 1912; de jaren van het eigenlijke schrijverschap moeten dan nog beginnen.
Wagenbach concentreerde zich aanvankelijk op de vroege periode omdat in het werk van Brod daar de grootste lacune lag. Ook in andere opzichten onderscheidde Wagenbachs benadering zich van die van zijn voorganger. Hij onthield zich zoveel mogelijk van speculaties over betekenissen die in Kafka's verhalen ‘verscholen’ zouden liggen, en trachtte hem zoveel mogelijk in zijn historische en sociale omgeving te plaatsen. Wagenbachs doel was: de wereld zichtbaar maken waarin de schrijver opgroeide, zijn indrukken en ervaringen opdeed (en dat zichtbaar maken ook in de meest letterlijke zin: in 1983 publiceerde hij, inmiddels zelf uitgever geworden, een schitterend fotoboek Franz Kafka, Bilder aus seinem Leben).
Overigens beperkt Wagenbach zich niet tot documenteren. Het schrijven van een biografie betekent per definitie het scheppen van een beeld. Wagenbach relativeert de ‘religieuze’ en ‘profetische’ Kafka en benadrukt diens politieke interesse en socialistische sympathieën. Het cliché van de asceet die vanaf zijn eenzame rots somber in de toekomst blikt, maakt plaats voor het beeld van een man die met beide benen in zijn eigen tijd staat. Wagenbach verdedigt Kafka als het ware tegen diens eigen kritiek; al te snel immers wordt de schrijver op zijn woord geloofd waar hij zichzelf in brieven en dagboeknotities welsprekend de grond in boort!
Het isolement en de vervreemding waarvan deze documenten getuigen, waren overigens reëel; Wagenbach laat echter zien dat dit geen zuiver individuele problemen van een overgevoelige zonderling waren. De Duitstalige joodse minderheid in Praag, ontsnapt aan het vertrouwde getto van vroeger, was in een nieuw, onzichtbaar, sociologisch getto beland. De kloof tussen de oudere en de jongere generatie kwam daar nog bij. Voor een joods schrijver uit Praag rondom de eeuwwisseling, aangewezen op de Duitse taal, waren er twee mogelijkheden: de vlucht naar voren in de richting van een pathetische ‘Weltfreundschaft’ à la Franz Werfel (die later bijna katholiek werd en Het lied van Bernadette schreef) - of de vlucht naar achteren, naar mysticisme en romantiek à la Rilke en Brod.
Was er een derde weg? Er bestond een joodse, kritische traditie die de verlichting niet alleen overleefd had maar in de negentiende eeuw figuren als Heine, Marx en Lassalle had voortgebracht. Rond de eeuwwisseling werd zij voortgezet door Freud en Einstein. Talrijke joden waren werkzaam op terreinen als de psychologie en de kunstkritiek. Voor zover hier van een derde weg sprake is, leek die voor een schrijver, die in beelden denkt, niet voor de hand te liggen. Toch sloeg Kafka deze weg in,
| |
| |
aldus Wagenbach. Schijnbaar maakte hij deel uit van wat Brod de ‘Prager Kreis’ noemt, zijn betekenis schuilt echter juist in datgene wat hem van Brod en consorten onderscheidt.
Het werk van Klaus Wagenbach weerlegt het vooroordeel dat Duitse grondigheid tevens onverteerbaarheid en humorloosheid met zich meebrengt. ‘Hier en daar heb ik de documentatie inderdaad misschien wat te ver gedreven,’ bekent hij in zijn eerste boek, dat voor de helft uit aanhangsel, noten enzovoort bestaat. Dat neemt niet weg dat de eerste helft ervan en zeker ook zijn boekje uit 1964 nog steeds een uitstekende introductie vormen tot het leven en milieu van Kafka. Dat latere publikaties op een aantal punten tot andere inzichten en essentiële aanvullingen hebben geleid, doet daar niets aan af.
Zoals gezegd richtte Wagenbach zijn aandacht aanvankelijk vooral op de vroege jaren; daar lag de grootste lacune. Vooraan beginnen heeft sowieso zijn voordelen. Wat het beschrijven van de jaren vanaf 1912 betreft, was er trouwens een probleem: belangrijke collecties documenten waarvan het bestaan wel bekend was, waren nog geheel of gedeeltelijk ongepubliceerd. Zo was er een omvangrijke verzameling brieven van Kafka aan Felice Bauer (1887-1960), een jodin uit Berlijn met wie hij zich tweemaal verloofde maar tenslotte definitief brak. De brieven en kaarten, geschreven in de jaren 1912-1917, verschenen in 1967 in boekvorm. Ruim 750 bladzijden materiaal waarmee zowel biografen als tekstverklaarders weer voor jaren onder de pannen waren.
De brieven hebben een intiem karakter - vanzelf. Over de vraag of het pas geeft zulk materiaal te publiceren (en er handel mee te drijven) kan men eindeloos discussiëren. Persoonlijk zou ik het boek niet willen missen - maar tegelijk zou ik zowel de schrijver als de geadresseerde postuum in bescherming willen nemen tegen de selfmade psychiaters die onbekommerd met hun olifantspoten door de porseleinkast van deze relatie stampen.
| |
Private eye Canetti
Niet alleen voor de kennis van Kafka's leven en persoonlijkheid was deze brievenpublikatie van grote betekenis; ze wierp ook nieuw licht op de ontstaansgeschiedenis van zijn werk. Een van de eersten die dat aantoonde was de schrijver Elias Canetti. In 1969 publiceerde hij een opmerkelijk essay getiteld Der andere Prozess. Kafkas Briefe an Felice. In 1971 verscheen een Nederlandse vertaling bij Polak & Van Gennep.
Canetti (geb. 1905), in 1981 winnaar van de Nobelprijs voor literatuur, is een groot bewonderaar van Kafka's proza. Beide schrijvers hebben zowel in hun levensloop als in hun schrijverschap gemeenschappelijke trekken. Hun joodse komaf en de omstandigheid dat de taal waarin zij schrijven niet samenvalt met de omgangstaal in hun onmiddellijke omgeving, drukken een stempel op hun houding tegenover taal en literatuur. Beiden voltooien een studie en behalen een doctorstitel meer uit plichtsbesef dan uit enthousiasme (Kafka als jurist, Canetti als chemicus), raken verslingerd aan de literatuur en stellen de strengste eisen aan hun eigen produktie. Veel wordt geschreven, maar weinig wordt rijp geacht voor publikatie. Een rigorisme ten opzichte van de taal is bij beiden onmiskenbaar; taal, de Duitse in dit geval, is in hun ogen een heilig goed dat van hen die zich aan haar wijden de opperste ascese vergt. Elk woord te veel, elke wending die zweemt naar behaagzucht of mooischrijverij wordt weggesnoeid. Er is een sterke hang naar het aforistische, naar de paradox.
Hier houdt de overeenkomst op. Werd Kafka door twijfel en zelfkritiek opgevreten, Canetti legt een zelfverzekerdheid aan de dag die grenst aan het komische. ‘Een professionele opschepper’, oordeelt Maria Grever, een vriendin, in een brief aan mij. Zijn latere essays vormen een eigenaardig mengsel van rake observaties en litanieachtige herhalingen van in eerder werk genoteerde inzichten. Canetti wijst op de neiging van theorieën als die van
| |
| |
Marx en Freud, te ‘stollen’; van die neiging lijkt ook zijn eigen denken niet gevrijwaard. Zijn levenswerk Masse und Macht resoneert mee in alles wat hij schrijft; en aan de verleiding om zijn eigen ideeën te projecteren op het werk van zijn Praagse voorbeeld ontsnapt hij evenmin als vrijwel iedereen die daarover zinnen op papier zet. Wat Canetti in Kafka fascineert is de enorme gevoeligheid voor het element macht in alles wat zich tussen mensen afspeelt. Ook het vader-zoonconflict dient in die termen te worden gezien; Canetti zet zich uitdrukkelijk af tegen de blikvernauwing van de psychoanalyse.
Der andere Prozess is geen biografie; maar zowel het onderwerp als het niveau van Canetti's schrijverschap maken het essay (nadien opgenomen in de bundel Das Gewissen der Worte) belangrijk genoeg om er in dit kader bij stil te staan. Canetti tracht de ontwikkeling van Kafka's correspondentie met Felice te begrijpen - van háár aandeel daarin is overigens geen enkele brief bewaard - en tevens de doorwerking van deze persoonlijke tragedie in Kafka's literaire werk te laten zien. De vraag of dat zinvol is werpt hij wel op, maar zijn antwoord bevredigt nauwelijks. Het komt hierop neer: we beschikken nu eenmaal over deze documenten en de verleiding er iets mee te doen is onweerstaanbaar.
Canetti slaat dus aan het combineren en deduceren. Zijn beschouwing krijgt bij tijd en wijle de sfeer van een ouderwetse detective. ‘Het is niet uitgesloten dat deze jurk (die van Grete Bloch - jp) veranderd is in de witte blouse die in de kamer van juffrouw Bürstner hing’ (in het eerste hoofdstuk van Het proces). Het procédé doet denken aan dat van de Britse Freudiaan Peter Gay, die, met het elan en de stelligheid van de bekeerling, droombeschrijvingen in negentiende-eeuwse dagboeken ‘analyseert’.
Met bijna niets aan informatie in de hand meent Canetti en passant Kafka's partner in deze briefwisseling, Felice Bauer, te kunnen beoordelen. Haar besluit de brieven te verkopen blijft als een graat in zijn keel steken; tegen de wijze waarop uitgevers en publicisten als Canetti zelf dit materiaal exploiteren heeft hij kennelijk geen ethische bezwaren. Dat Felice verkoop jarenlang heeft geweigerd; dat zij pas voor de zware druk van diverse kanten zwichtte toen haar leven ten einde liep en zij in financiële moeilijkheden raakte - dat vertelt Canetti zijn lezers niet. Waarschijnlijk beschikte hij niet over deze informatie (door mij ontleend aan het werk van Ernst Pawel, waarover verderop meer), maar onwetendheid verschaft geen vrijbrief om maar raak te schrijven.
Er is natuurlijk meer aan de hand. Canetti kan Felice niet anders zien dan als een ‘einfache Natur’, een simpele ziel zonder enig begrip voor Kafka's grootheid. Dat ze simpel was acht hij (letterlijk:) ‘voldoende bewezen’ door de zinnen die Kafka uit haar (niet bewaard gebleven) brieven aanhaalt. ‘Primitieve’ zinnen, oordeelt Canetti. Ook wijst hij op haar onbegrip voor Kafka's Betrachtung. Misschien is het goed te vermelden dat op het moment van verschijnen (1912) vrijwel niemand raad wist met deze eerste bundel prozastukken - behalve natuurlijk een bewonderaar door dik en dun als Max Brod. Arme Felice! Een vrouw over wie we al met al heel weinig weten, belandt haars ondanks tengevolge van Kafka's schrijfpassie in de wereld van de Literatuur - waaruit zij door de strenge Canetti weer wordt verbannen op grond van haar vermeende primitiviteit als briefschrijfster en haar gebrek aan enthousiasme voor dat merkwaardige boekje in dat kolossale lettertype.
Vraag die resteert voor wie belang stelt in het biografische aspect: hoe kan er ooit een enigszins overtuigend beeld van een leven worden geschetst zolang men de levens eromheen niet ernstig neemt?
| |
Opmars van het Binderisme
Met de publikatie van de brieven aan Felice was de koek nog niet op. In 1974 verscheen een nieuwe bundel - voorlopig de laatste - die voor- | |
| |
namelijk brieven van Franz Kafka aan zijn jongste zus Ottla (1892-1943) bevatte. Als redacteur van deze uitgave fungeerde, behalve de al genoemde Klaus Wagenbach, de Professor für deutsche Sprache und Literatur und deren Didaktik Hartmut Binder (geb. 1937). In het voorwoord merken de redacteuren op dat hun beider visies op de passende manier van uitgeven van documenten als deze nogal uiteenliepen. Wagenbach (zelf ook niet in zijn eerste voetnoot gestikt!) wilde een beperkte annotatie, Binder juist een uitvoerige. Van een ansichtkaartje met de tekst ‘Beste Grüsse - Franz’ moest toch op zijn minst worden vermeld:
- | wat er op de fotozijde stond afgebeeld (Parijs, La Grande Roue); |
- | waar de kaart was afgestempeld (Parijs); |
- | wanneer de kaart was afgestempeld (16 oktober 1910); |
- | wat Kafka daar deed (vakantie); |
- | met wie (met de gebroeders Max en Otto Brod); |
- | waarom die reis voortijdig afgebroken werd (steenpuisten); |
- | welke dagboekpassages en documenten verder nog relevant zijn. |
Heel wat annotaties zijn overigens aanzienlijk uitvoeriger uitgevallen dan die in het hier aangehaalde voorbeeld.
Het Binderisme in opmars. Langzaam maar zeker overwoekert het commentaar de oorspronkelijke tekst. Tientallen parasieten voeden zich met de levenssappen van een schriele tbc-lijder, die het gelukkig allemaal niet meer mee hoeft te maken.
Het nec plus ultra van deze ontwikkeling is het zogenaamde Kafka-Handbuch uit 1979. Twee delen, respectievelijk 611 en 951 bladzijden dik, onder redactie van Hartmut Binder volgeschreven door vijfendertig ‘Fachwissenschaftler’. Deel 1 behandelt ‘Der Mensch und seine Zeit’, deel 11 ‘Das Werk und seine Wirkung’. De bijbelachtige vormgeving, de wetenschappelijke pretenties, de verontschuldigende toon waarop toch een onvermijdelijk subjectief element erkend wordt, de opzet alles te omvatten - niets is nagelaten om te onderstrepen dat we hier een definitief werk in handen hebben. Dat het redactionele werk aan zo'n project omvangrijk is, ligt voor de hand. Binder heeft zich erop verkeken en deelt in zijn voorwoord mee dat hij het allemaal in zijn eentje heeft moeten opknappen, ‘ohne Mittel und Hilfskräfte’ waar professoren zoals hij normaal gesproken over kunnen beschikken (speciale geldpotjes, postzegels, secretaressen).
Het biografische deel van het Handbuch is geschreven door Binder zelf. Hij verwijt zijn voorganger Wagenbach een gebrek aan psychologische kennis. Ter correctie van een in zijn ogen vertekende beeldvorming legt hij zelf veel nadruk op de vroegste jaren, die immers een stempel op de persoonlijkheid drukken. En hij laat er geen gras over groeien. De kleine Franz is nog nauwelijks één bladzijde ter wereld of Hartmut Binder legt het knaapje op de operatietafel, grijpt zijn analytisch instrumentarium, snijdt het schedeltje open en toont ons Kafka's ‘Grundstörung’. Steunend op een stapel vakliteratuur over onderwerpen als pregenitale libidosystemen, schizofrenie en narcistische persoonlijkheidsstoornissen houdt Binder zijn requisitoir over het ziektegeval-Kafka. Grootheidswaan, exhibitionisme, ‘Selbstfragmentierung’... en niet te vergeten (Band i, ii. Teil, B, i, b, cc:) ‘Die Analphase’, want daarin kan een hoop misgaan.
Een begrippenapparaat dat zelfs in geval van levende patiënten met de grootste voorzichtigheid moet worden gehanteerd (of, nog liever, helemaal niet), wordt hier met terugwerkende kracht in stelling gebracht op een manier alsof het begrijpen van een mensenleven makkelijker is dan de oplossing van een simpele eerstegraadsvergelijking. Raadpleging van de juiste handboeken volstaat. Aan alles doet de stijl van Binders proza denken - behalve aan een biografie. Nu eens is het of je een politierapport leest of een ambtelijke nota, dan weer speelt Binder de officier van justitie of de psychiater. Er ontstaat geen geïntegreerd beeld van een levend persoon in zijn milieu. De
| |
| |
situatie in Bohemen en Praag rond 1900 wordt apart door andere auteurs behandeld. Figuren die in Kafka's leven een grote rol hebben gespeeld zoals Max Brod en Felice Bauer blijven schimmen.
| |
Ernst Pawel
Dat ondanks de grote belangstelling voor alles wat met Kafka te maken heeft Binders Handbuch niet vertaald werd, noch in het Nederlands noch in het Engels, zal niemand verbazen. Het is niet een boek dat je leest; hooguit zoek je er iets in op. Intussen kwam de honderdste verjaardag van Kafka's geboorte (1983) in zicht. Terwijl met name in Duitsland de stroom deelstudies aanhield - zo schreef Joachim Unseld een opmerkelijk boek over de geschiedenis van Kafka's pogingen tot publiceren - had het inzake biografieën verwende Engelstalige publiek nog steeds eigenlijk alleen maar de beschikking over het boek van Max Brod, dat al lang niet meer up to date was. (Brod kon daar niets meer aan doen; hij was in 1968 overleden.) In Nederland was de toestand niet veel anders, al was hier tenminste nog Wagenbachs boekje uit 1964 vertaald (1967, uitg. Moussault).
Twee auteurs deden elk voor zich een poging om, gebruik makend van de vele nieuw gepubliceerde documenten, een biografie te schrijven die tegelijk verantwoord en voor een breed publiek boeiend was. In 1981 voltooide de Engelsman Ronald Hayman zijn K: A Biography of Kafka; drie jaar later publiceerde de Amerikaan Ernst Pawel The Nightmare of Reason. A Life of Franz Kafka.
Hayman lijkt een typische alleseter. Hij schreef boeken en boekjes over ongeveer alles wat naam heeft in de twintigste-eeuwse literatuur. Hij wil de lezer graag laten delen in de breedheid van zijn eruditie. Naar aanleiding van Kafka's weigering naar een sanatorium te gaan, vernemen we van Hayman dat ook twee andere tbc-lijders uit die tijd, Katherine Mansfield en D.H. Lawrence, hardnekkig weigerden zich in zulke instellingen te laten behandelen. De lezer knippert even met de ogen. Een verzameling ‘wetenswaardigheden’ levert natuurlijk nog geen biografie op. Haymans Kafka-boek is, zoals C.O. Jellema in de NRC opmerkte, eerder een documentaire.
De titel is symptomatisch. Hayman gebruikt graag namen, beelden en situaties uit Kafka's verhalen en romans ter illustratie van diens levensverhaal. Dat is iets wat in een biografie beter achterwege kan blijven. Niet omdat in een schrijversbiografie het werk niet ter zake zou doen; maar omdat de veelheid en de aard van de ingewikkelde relaties tussen werk en leven zich grotendeels onttrekken aan het zicht van derden (en ook vaak aan het zicht van de betrokkene zelf). De vraag of meergenoemde witte blouse, een romanblouse wel te verstaan, eigendom is van Felice of van Grete, is op zichzelf al grenzeloos naïef. En wat er over dergelijke betrekkingen met enige zekerheid wél te melden valt is vaak zeer banaal, voor de hand liggend, oninteressant.
De meest recente biografie, die van Ernst Pawel (door uitgeverij Van Gennep thans in Nederlandse vertaling uitgebracht) is ten aanzien van het literaire werk terughoudender. Veel belangrijker bronnen voor een biograaf zijn per definitie dagboeknotities en intieme correspondenties, materiaal dat in dit geval volop aanwezig is. Pawel maakt er ruimschoots gebruik van zonder daarbij uit het oog te verliezen dat ook ten opzichte van deze papieren kroongetuigen een dosis wantrouwen noodzakelijk is; dat ook zij tot op zekere hoogte literaire constructies zijn.
Zijn boek is uitvoerig; maar de betekenis ervan schuilt niet in de presentatie van nieuwe feiten. Zijn kracht is de synthese van gegevens en waardevolle elementen uit bestaande levensbeschrijvingen, onderzoeken en benaderingen. Daarbij blijft zijn boek overigens een zeer persoonlijk stempel dragen en een eenheid van stijl en visie vertonen die collectieve werkstukken à la Binder uiteraard nooit kunnen bereiken. Na de ‘religieuze’ Kafka van Brod, de ‘linkse’ Kafka van Wagenbach en de
| |
| |
‘gestoorde’ Kafka van Binder, tekent Pawel (zelf van Europees-joodse afkomst) een Kafka die weliswaar trekken van al die voorgangers bezit maar toch vooral zeer ‘joods’ is. Niet dat het jodendom ooit zijn tehuis werd; noch de traditionele orthodoxie of de Jiddische cultuur, noch de nieuwe orthodoxie (die van zijn zionistische vrienden en vriendinnen) werd ooit echt zijn tehuis. Joods was hij krachtens een historische constellatie: onvolledige emancipatie, mislukte assimilatie, herlevend antisemitisme.
Pawel hanteert aan de psychoanalyse ontleende begrippen en verklaringen, maar blijft daar niet bij staan. Minstens even belangrijk is het sociaal-historische kader waarbinnen dit leven zich afspeelde. Over ‘faalangst’ bijvoorbeeld kan veel gepsychologiseerd worden; maar overtuigender wordt het verhaal wanneer het heersende onderwijsstelsel in de beschouwing betrokken wordt. De ambivalente positie van de joodse minderheid werd al aangeduid; wat dit betreft kon Pawel putten uit sociaal-historisch onderzoek van Christoph Stölzl. Wat betekende het voor ‘een jood uit Praag’ in de jaren rond de eeuwwisseling op te groeien in een gezin als dat van de Kafka's - welgesteld, maar met de armoe van vroegere geslachten nog in de botten? Welke alternatieven waren er voor zo'n jongen wanneer hij over de keuze van een studierichting en een beroep moest nadenken? Hoe reageerden anderen in een soortgelijke situatie? Welke codes regelden - of liever: frustreerden - de contacten tussen mannen en vrouwen in dit milieu? Hangt een eventuele ‘angst voor impotentie’ niet minstens evenzeer dáármee samen, als met de door Binder zo benadrukte ‘Grundstörung’ in Kafka's kinderjaren?
Pawel neemt ruimte voor de schildering van dit milieu, deze cultuur, evenals voor het portretteren van individuen, de mannen en vrouwen van Kafka's generatie die op een of andere manier in zijn levensverhaal een rol spelen. Aan twee van hen draagt hij zijn boek op: Ottla Kafka en Milena Jesenská. Van Felice Bauer schetst hij een aanmerkelijk positiever beeld dan Canetti deed. Milena, Ottla, Felice, en ook de vriendin uit het laatste levensjaar, Dora Diamant: het waren allemaal vrouwen die braken met hun milieu of althans met wat van een vrouw in hun kringen verwacht werd. Dat Kafka zich juist tot hen aangetrokken voelde, maakt hem nog niet tot een feminist, maar is voor een goed begrip van zijn persoon op zijn minst van betekenis. ‘Zeg me met wie je verkeert, en ik zal zeggen wie je bent!’
Niet de doolhof van het literaire oeuvre (dat autonoom is en voor oneindig veel interpretaties vatbaar) noch de algemeenheden van de psychoanalyse (waarvan de postume toepassing een hachelijke zaak blijft), maar de veelkleurige realiteit van het sociale milieu geeft het individuele leven reliëf. Via dat milieu - het gezin, de buurt, de stad, de klasse, de vrienden en vriendinnen - en de manier waarop Kafka in dit geheel zijn plaats trachtte te bepalen, zich afzonderend, reagerend, banden aanknopend, wordt zijn leven toegankelijk; navoelbaar - voor zover dat woord in dit verband iets kan betekenen.
Is Ernst Pawels Nightmare of Reason de definitieve Kafka-biografie? Natuurlijk niet. Die komt er ook nooit (net zomin als de definitieve interpretatie van het oeuvre). Heeft het zin zo'n boek te schrijven? Canetti meent: ‘De mens (...) is nog vrijwel onbekend, zijn zelfkennis vordert nauwelijks, elke nieuwe theorie versluiert meer dan dat zij verheldert. Alleen het onbevangen, concrete onderzoek naar enkelingen brengt ons geleidelijk verder.’
De eerste zin is juist. De tweede is een nogal doorzichtige rechtvaardiging voor het wroeten in andermans bestaan. Nee, het helpt ons niet verder (waarheen trouwens?). Maar mensen kunnen het blijkbaar niet laten biografieën te schrijven - en te lezen. |
|