De Gids. Jaargang 149
(1986)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdGuy Posson
| |||||
Het harde lot van een voormalig rijk jongetjeDe meeste Spaans-Amerikaanse schrijvers komen uit de kleine burgerij. Uitzonderingen zijn onder anderen de Chilenen José Donoso | |||||
[pagina 399]
| |||||
en Jorge Edwards en de Argentijn Manuel Mújica Láinez. Maar weinigen hebben een stamboom zoals Alfredo Bryce (spreek zijn naam uit op zijn Engels: ‘Braais’) Echenique; een van zijn voorvaderen was vice-koning en een andere was president van het onafhankelijke Peru. Las fuerzas vivas de la nación, de levende krachten der natie, zo noemt hijzelf die verkalkte oligarchie. Dat waren ze, maar in onze tijd zijn ze alleen nog maar rijk, onmetelijk rijk. ‘Mijn vader had een prachtige collectie zakhorloges. Telkens wanneer een bezoeker hem er een compliment over maakte zei opa achteloos: Vindt u ze mooi? Neemt u er dan maar eentje mee...’ Kinderen uit zo'n geprivilegieerd milieu horen een gelukkige jeugd te hebben. Maar: ‘Si supieras lo duro que es haber sido un niño rico,’ (als je eens wist hoe moeilijk het is een rijk jongetje geweest te zijn) verzucht Manolo, een van Bryces personages uit de bundel La felicidad ja ja (1974). ‘Geluk, ha ha’ zou het motto voor heel zijn werk kunnen zijn. Want de wereld die hij schildert in zijn roman Un mundo para Julius (1970) barst van de scheve situaties. ‘Julius vindt bij het talrijke personeel (Indianen en mestiezen) de genegenheid die hij mist, omdat zijn ouders het veel te druk hebben met hun society-activiteiten. Via de chauffeurs, meiden, knechten, wasvrouwen, kamermeisjes et cetera komt Julius in contact met die uiterst sentimentele wereld van het echte Peru, dat voortleeft buiten het blikveld van de Limenen uit de high society, die zich altijd als conquistadores in hun eigen land hebben gevoeld,’ aldus Bryce. ‘Dat wereldje van de huisbedienden heb ik eerlijk beschreven, zoals ik het heb waargenomen. Ik weet niet waar die mensen geboren en opgevoed werden, want ik heb niet het geluk gehad om mijn land te leren kennen, omdat ze mij de kans daartoe niet gegeven hebben!’ Julius-Alfredo beantwoordt de genegenheid van het personeel, maar registreert tegelijk zijn vaak lachwekkende aliënatie: het aapt op groteske wijze de levenswijze van zijn meesters na. Hij voelt aan dat de oorzaak van die vervreemding bij mensen ligt van wie hij houdt: zijn moeder, zijn stiefvader, zijn grootouders, zijn familie, zijn klasse. ‘Die zijn coherent miljonair, en om dat te worden moet je incoherent Peruaan zijn,’ zegt Bryce nu. ‘Twijfel aan hun waardenschaal is hun vreemd. Maar zij leven in een droom, want in feite vormen zij een kleine minderheid die op geen enkele wijze het nationaal belang nastreeft.’ Julius is nog niet in staat om zulke uitspraken te doen, maar voelt pijnlijk aan hoe zijn vrienden onrecht wordt aangedaan, zelfs soms door zijn moeder, die hij verafgoodt en die goed is voor haar personeel. Twee klassen schuren langs elkaar heen; in beide heeft Julius mensen die hij liefheeft. Van hem kun je zeggen wat Bryce zegt van Martín Roma~na: ‘Zijn grote probleem kun je samenvatten met één woord: trouw.’ Julius kan niet ‘coherent’ met zijn klassegenoten worden, zoals zijn broers, die gezwind hun weg vinden in het golf-, bar- en bordeelcircuit. De grondtoon van zijn leven wordt het best omschreven als: ‘gemengde gevoelens’. Geen wonder dat hij een humorist is geworden. Julius kan ook niet ‘coherent’ met het personeel worden, want hij is nu eenmaal een ‘jongeheer’. In dat opzicht is hij verwant aan de blanke personages van José María Arguedas, die machteloos moeten toezien hoe de Indianen het slachtoffer worden van een systeem waarvan die blanken zelf deel uitmaken. Bryce zelf heeft zich niet opgeworpen als woordvoerder van de underdogs in de Peruaanse maatschappij, maar zijn impliciete kritiek op de onrechtvaardige sociale verhoudingen is er niet minder doeltreffend om. Hij beschrijft de keerzijde van de grootheidswaan van zijn klasse: ‘Dat is het débâcle, waar niet alleen waarden, maar ook mensen worden vernietigd. Daarover voel je afgrijzen, afschuw, wroeging. Dat conflict met de realiteit was een pijnlijke leerschool: ik heb eronder geleden, geleden, geleden en ik lijd er nog onder!’ Julius anda imaginando, loopt zich dingen te verbeelden, wat van hem een buitenbeentje maakt. Dat is de enige manier om la inaugura- | |||||
[pagina 400]
| |||||
ción del sufrimiento, de onthulling van het lijden, te verwerken. Un mundo para Julius eindigt op het moment dat het hoofdpersonage op de drempel van de volwassenheid staat. Alle voorwaarden zijn vervuld om van hem een ‘geboren verliezer’ te maken. Het zou niemand verwonderen als hij schrijver werd. Alfredo Bryces beslissing om te gaan schrijven ligt in dezelfde lijn. Maar wat evident was voor hem, was dat nog niet voor zijn omgeving. ‘Ik ben de bescherming van mijn familie ontvlucht. Ze wilden van mij een bankier maken; als ik zei dat ik schrijver wilde worden, kreeg ik een oorvijg. En daarom ben ik naar Europa gekomen: mijn familie blijft van me houden, op voorwaarde dat ik ver weg ben!’ Daar kon hij de Peruaanse werkelijkheid beter zien: ‘Mijn figuren zijn altijd tweeslachtig; onze geschiedenis is immers gemaakt door “mannen uit één stuk” en kijk maar eens wat dat ons heeft opgeleverd! Ik wil personages scheppen die zowel groot als zwak zijn en die dus beantwoorden aan het Peru dat ik aan den lijve heb ondervonden.’ Maar in Europa blijft Martín Romaña, het nieuwe alter ego van Bryce, wie hij altijd al geweest is: ‘Een mens zoekt zijn hele leven naar een manier om kind te blijven, maar dat is nu juist het enige wat niet kan, precies omdat het over een kind gaat.’Ga naar eind2. Martín heeft wél de houding van een kind bewaard: ‘Ik heb altijd gezocht naar een plaats waar ik een nieuw leven kon beginnen, maar in de grond lijken alle plaatsen op elkaar, meteen als ik er kom.’Ga naar eind2. Het realiteitsprincipe haalt het bij hem niet op het lustprincipe, met alle gevolgen vandien. De zonet geciteerde zin kun je ook parafraseren: ‘Alles wordt ingewikkeld, meteen als ik er kom.’ Wie de dingen ziet vanuit het kikkerperspectief, haalt zich een boel misère op de hals. Neem nu Martín, die verwonderd toekijkt hoe de Zuidamerikaanse ballingen in de jaren zestig een nieuw Peru uitvinden. ‘In Europa maken we revolutie, daar ontwerpen we landhervormingen, daar roepen we heel Latijns-Amerika uit tot een socialistische republiek, om onmiddellijk daarna de moed te verliezen en terug te gaan naar Peru, waar we steil omhoogvallen als magistraat of militair.’ Want áls de ballingen al terugkeren, dan grijpen ze niet naar het geweer, maar naar een baantje op een of ander ministerie. Als Martín-Alfredo vertelt hoe de Parijse revolutionairen eindeloos twisten over de zuiverheid van de leer, hoe ze elkaar verketteren en royeren, dan scheldt men hem natuurlijk uit voor defaitist, verrader, contrarevolutionair, verrotte oligarch... Martíns verblijf in Europa wordt één lange sesión de desencanto, één ontnuchtering. ‘Ik ben een van die schrijvers die Europa demystificeren. Voor ons leek dat continent een droomgebied: de échte hoofdstad van Peru was Parijs, veel meer dan bijvoorbeeld Buenos Aires. Maar nu we hier tien, vijftien jaar verblijven, rest ons, behalve een handvol vrienden, slechts de zekerheid van het verval van een mythe, van een vrijheidswaan, van een vrije meningsuiting die niets te uiten heeft.’ Hij wordt niet aanvaard door de Peruaanse diaspora, omdat hij zich niet plooit naar haar ideologische spelletjes. Dat is La vida exagerada de Martín Romaña; in het tweede deel van Cuaderno de navegación en un sillón Voltaire (Logboek in een Voltairezetel), namelijk El hombre que hablaba de Octavia de Cádiz (1985), staat el desencuentro (de nietontmoeting) met de Europese high society centraal. Martín Romaña wordt stapelverliefd op een adellijk Frans meisje; ondanks het feit dat hun beider stambomen even indrukwekkend zijn, wordt hun relatie een totale mislukking. Die wordt nog gecompliceerder, omdat ‘prácticamente todo lo que estoy contando lo sufrí en francés’: bijna alles wat ik nu vertel heb ik met pijn ondergaan in het Frans. Aan het einde van de roman gaat Martín Romaña dood: dat is de enige oplossing voor wie een bijna aangeboren neiging heeft om tussen twee stoelen terecht te komen. En wie komt hij in de hemel tegen? Prins Leopoldo, de man die ‘logisch is geweest met zichzelf’, die hem zegt: ‘Hier komen alleen heiligen en sentimentele zielen binnen, mon cher Martin!’ Wat over- | |||||
[pagina 401]
| |||||
blijft is het verhaal van ‘de wanhopige strijd van een mens die zijn gevoel voor humor moet herwinnen door zulk een triest verhaal als dit te vertellen’. Na lange omzwervingen ontdekt Martín Romaña-Alfredo Bryce ‘wat ik jaren later zou lezen bij Henry Miller: de beste relatie met iemand is die welke nergens heen leidt’. Ook voor zijn schriftuur gaat dat principe op: ‘De beste boeken die ik ooit las zijn die waarvan ik de plot vergeten ben!’ Wat blijft is een poging om ‘ons op te stellen op de exacte plaats van onze tederheid, die ons grootste patrimonium is’.Ga naar eind1. Om die plaats te bereiken oefent hij ‘het tweede oudste beroep ter wereld uit: een verhaal vertellen, zodat men acht op je slaat, hoe triest dat verhaal ook mag zijn’.Ga naar eind1. | |||||
Een apart schrijverAlfredo Bryce Echenique is een uniek geval in de Spaans-Amerikaanse literatuur. José María Arguedas beschreef het Peru van de Indianen vanuit het standpunt van de blanken. Manuel Scorza wilde de Indiaanse wereld van binnen uit weergeven, wat hem nauwelijks is gelukt. Julio Ramón Ribeyro portretteert het Peru van de kleine burgerij, Mario Vargas Llosa dat van de hogere bourgeoisie. Bryce schrijft een Bildungsroman over een jongetje uit de oligarchie. Daarmee is het literaire panorama van Peru compleet. Maar de uitgeweken Peruanen maken ook nog deel uit van hun land, ‘hoewel heel wat “linkse” critici mij mijn Peruaans paspoort zouden willen afnemen!’ Bryces eerste boeken waren atypisch: ‘Ik wil geen mijnwerkersromans schrijven die alleen de eigenaars van de mijn kunnen lezen, zoals Alejo Carpentier placht te zeggen. Onze literatuur wordt pas groot als ze het “document” overstijgt. Ze moet uitgaan van realiteit en er een betekenis uit puren, niet een boodschap, want ik wil de mensheid niet verlossen, daarvoor heb ik te veel respect voor de lezer.’ In zijn laatste romans is de link met ‘de Peruaanse realiteit’ - wat dat ook mag zijn - totaal verdwenen. De ik-persoon ‘ziet zichzelf toekijken’, naar zichzelf en naar de anderen, en vertelt erover. ‘Laten we zeggen dat het lijkt op die kwestie met die dromen, je wordt wakker en het is alsof je krachten in je hebt die je de hele dag tegen alles doen aanbotsen, alsof je alles opnieuw ziet en weer anders dan opnieuw, hoewel de droom al lang weg is en je hem zelfs al vergeten bent. Jij begrijpt me, daar ben ik zeker van. Wel, dat is het wat mij telkens weer overkomt. Mijn verhalen, Sophie, mijn eigen verhalen geven mij als het ware telkens nieuwe impulsen, ze beginnen zelfs opnieuw en eindigen opnieuw, alles hangt af van aan wie je ze vertelt, of van wie je vraagt ze te vertellen, of van hoe je je voelt als je ze weer aan jezelf vertelt.’Ga naar eind3. En ook: ‘De afgelopen jaren ben ik een personage geweest. Het hoofdpersonage van een wonderbaarlijk verhaal dat nooit meer opnieuw het mijne zal zijn en dat ik misschien nooit zal kunnen schrijven omdat ik er plotseling uit gestoten ben, uit mijn eigen verhaal, en daar zat ik dan, zonder alles wat ik nodig had... En dat was heel veel...’Ga naar eind3. Geen wonder dat Alfredo Bryce Echenique een vers van zijn landgenoot César Vallejo als motto voor een van zijn boeken, en wellicht voor heel zijn werk, heeft gekozen: Con todo mi camino, a verme solo: zo veel weg heb ik afgelegd, om te zien hoe eenzaam ik ben.
De citaten zonder bronvermelding komen uit een interview met Alfredo Bryce Echenique (brt, ‘Wie schrijft die blijft’, november 1982).
Van Alfredo Bryce verschenen twee verhalen in het Nederlands:
| |||||
[pagina 402]
| |||||
BibliografieVerhalen:
| |||||
Romans:
| |||||
Kroniek:
|
|