| |
J. Lechner
Het werk van de Mexicaanse romancier Fernando del Paso. Een notitie
Receptie-onderzoek kan interessante resultaten opleveren wanneer het gaat om werken die inderdaad, om de term te gebruiken, gerecipieerd werden (zeker als dat met graagte gebeurde), druk na druk beleefden en door de kritiek met inzicht werden besproken. Nogal anders zien de zaken eruit waar het boeken betreft die weinig of geen aandacht kregen. Althans, wanneer - zoals meestal het geval is - geen expliciete, specifieke redenen zijn te vinden waarom een tekst niet opviel, de kritiek er geen aandacht aan besteedde, de editie na een bepaalde tijd verramsjt werd. Zeker wanneer een werk duidelijk aanwijsbare kwaliteit heeft, geen storend buitenbeentje is in de gecanoniseerde routine van een periode. Voor vertalingen komt daar nog bij dat er een verschil kan bestaan tussen de aandacht die het origineel in zijn eigen taalkring trekt en die welke de vertaling krijgt in een andere. De dood van Artemio Cruz (1962) van de Mexicaan Carlos Fuentes (1928), dat niet alleen als een meesterwerk wordt gezien in eigen land, maar in het hele gebied van de Spaanstalige cultuur, had in Nederlandse vertaling niet het minste succes, viel niet op (een eufemisme) en werd verramsjt. Pedro Páramo (1955) van de vorig jaar gestorven Mexicaan Juan Rulfo (1918), door de hele Spaanstalige kritiek zonder uitzondering gekarakteriseerd als een van de grootste Spaanstalige werken van deze eeuw, kreeg bij verschijning in Nederlandse vertaling in 1962 van de kant van de kritiek geen enkele aandacht en wordt, zelfs na een herdruk door een bekend uitgevershuis dat probeerde het in 1975 op- | |
| |
nieuw in de belangstelling te brengen, nauwelijks verkocht. Ontoegankelijke werken zijn het zeker niet en in ieder geval zijn ze veel minder gecompliceerd dan bijvoorbeeld Rayuela (1963) van Cortázar (1914-1984) of Het groene huis (1966) van Vargas Llosa (1936). Een knap boek als Casa de campo (1978) van
de Chileen José Donoso (1925) lijkt alle elementen te hebben om een groot lezerspubliek te kunnen boeien, maar wat van hem vertaald werd was Obscene nachtvogel (1970), waarvan haast te voorspellen was dat het niet makkelijk zou lopen en dat inmiddels in de uitverkoop schijnt te liggen.
Soortgelijke vragen worden ook opgeworpen door het werk van Fernando del Paso (1935): zijn eerste roman, José Trigo, zeer geprezen door Rulfo, verscheen als resultaat van zeven jaar werk in 1966 en elf jaar later werd Palinuro de México gepubliceerd, tot nu toe zijn totale produktie. In Frankrijk trok het eerste werk nauwelijks enige aandacht; het laatste kreeg dit jaar de ‘Prix du meilleur livre étranger’, is vertaald en wordt dithyrambisch besproken - ‘roman “total” d'une ambition quasi démesurée’; ‘Fernando del Paso se propose de refaire L'Enéide’ - en men heeft het over de ‘érudition grotesque, macabre et dyonisiaque’ van de auteur. In de Spaanstalige kritiek is men iets terughoudender over dit tweede boek en kent men meer belang toe aan het eerste; in Nederland zijn geen van beide boeken vertaald. José Trigo heeft 536 pagina's, Palinuro 725 van gelijke grootte; beide boeken zijn pogingen tot het schrijven van een ‘novela totalizante’ en daardoor tot op zekere hoogte even gecompliceerd, maar het eerste beweegt zich niet buiten het land Mexico, terwijl het tweede ook Europa als plaats van handeling heeft. Zowel uit de ene als uit de andere tekst blijkt een intense betrokkenheid bij de taal en een grote taalvirtuositeit; Palinuro is verder zo getruffeerd met culturele gegevens - uit het gebied van de medische wetenschap en de farmacologie, de muziek en de literatuur, korter gezegd: uit de cultuurgeschiedenis van Europa en de beide Amerika's - dat een naam- en zaakregister op het boek vele bladzijden zou beslaan.
José Trigo is spiegelbeeldig gebouwd: een eerste deel, met negen hoofdstukken; een middendeel, ‘De brug’ geheten; dan een tweede deel, van eveneens negen hoofdstukken, die beginnen bij ‘Negen’ en eindigen bij ‘Een’ en steeds als pendant thema's en techniek uit de corresponderende hoofdstukken uit het eerste deel hebben. Interessant als bedenksel, maar nog niet een garantie voor belangrijk werk, zal men zeggen. Evident. Maar het blijft ook niet bij een modieuze ‘flourish’: José Trigo is een roman van de eerste orde, door zijn menselijke lading - dat wil zeggen, door de weidsheid en diepgang van de menselijke problematiek die er vorm in krijgt, het menselijk bestaan dat erin geschapen wordt - en door zijn techniek. Plaats van handeling is een spoorwegemplacement van het station Tlatelolco-Nonoalco, iets ten noorden van het midden van Mexico-Stad gelegen. Dat emplacement bestaat uit twee gedeelten, een oostelijk en een westelijk, gescheiden door een brug. Daar leeft, in sinds lang afgedankte wagons, een verzameling arme drommels met hun schamele meubilairtje, hun uitgehangen wasje en hier en daar een bloempotje. Maar ook de andere stadsdelen zijn schouwtoneel voor de roman, evenals het land Mexico zelf. Wat de tijd betreft beweegt het werk zich heen en weer tussen de precortesiaanse periode en de tijd waarin het ontstond, met daarbinnen twee accenten: de Mexicaanse Revolutie - het eerste gewapende conflict waarin de trein een beslissende rol speelde en als zodanig dan ook in talloze corridos, volksballaden, bezongen wordt - en de, mislukte, spoorwegstaking van 1960, die met harde hand werd gebroken. Maar wat heeft José Trigo hiermee te maken? Het boek begint met een vraag:
‘José Trigo?
Hij was.
Hij was een man.
Hij was een man met kroezig, grijzend haar.
Hij was oud. Vijfendertig, vijftig. Vierenvijftig treinen vertrekken dagelijks vanuit
| |
| |
het oude station Buenavista en ik tel ze zoals ik zijn jaren tel.’
Voor ‘was’ wordt steeds een duratieve vorm gebruikt (era, tenía): men komt een universum binnen waarvan begin en eind niet belangrijk zijn en de aandacht vragen, maar wel het zó zijn, het aan de gang zijn ervan. Op de hierboven vertaalde, eerste alinea volgt er een waarin verteld wordt wie José Trigo allemaal gezien hebben en het hoofdstuk gaat verder met de speurtocht van de ik-persoon die steeds weer, links en rechts, aan de meest uiteenlopende mensen, vraagt naar José Trigo. Op de eerste pagina is zijn signalement gegeven: hij kwam in een goederentrein aan op het door de rest van de stad vergeten emplacement van Tlatelolco-Nonoalco en werd verder, vele jaren geleden, gezien terwijl hij met een witte lijkkist (voor een kind dus) op zijn schouder door de campamentos - de twee delen van het emplacement waar de oude wagons met hun troosteloze inhoud staan - liep. Hij werd op een middag van Allerzielen gezien terwijl hij onder de brug van het viaduct door rende en daarbij een schoen verloor. Op een decembernacht van een schrikkeljaar werd hij, knielend, gezien in de kerk van Santiago Tlatelolco. Iets verder komt daar nog een detail bij: een vrouw die achter hem aan loopt en onder het lopen wat zonnebloemen plukt. Zij blijkt Eduviges te heten, dezelfde naam te dragen als een hoofdfiguur uit Rulfo's Pedro Páramo; een duidelijke hommage. Aan het einde van het eerste hoofdstuk begint de lezer te vermoeden dat het boek een speurtocht wordt naar de figuur José Trigo en dat ergens een ontknoping zal komen; tot aan hoofdstuk 7 moet hij nog steeds in beeld komen. Dan lijkt het langzaam aan mogelijk te worden dat José Trigo waarschijnlijk nooit werkelijk, in al zijn menselijke realiteit, zal verschijnen, maar voorwendsel is voor de hele fabel. In deel twee wordt dat steeds duidelijker - zonder dat dit verder iets afdoet aan de zuigkracht van
het verhaal op de lezer. De laatste alinea van het boek stelt nog eens de vraag ‘José Trigo?’ en heeft, een aantal regels verder, als laatste woord: ‘Niemand’.
José Trigo, bewoner van een van de wagons op het emplacement, is voortdurend aanwezig in een glimp die anderen van hem gezien hebben, in flarden die anderen over hem weten te vertellen, in verwijzingen door de ik-verteller naar een moment uit zijn bestaan - hij ziet een moord en wordt zelf bijna slachtoffer - en is in feite degene die de wereld van het boek schept: de Mexicaan José Trigo is Elckerlijc, Everyman, de mens. Hij is centrum en onderdeel van het roman-universum: meer dan eens zien de romanfiguren zichzelf weerspiegeld in zijn ogen, zoals hij, op zijn beurt, op andere momenten zijn beeltenis even achterlaat op het netvlies van de anderen. De wereld is José Trigo, José Trigo is de wereld. Maar het is wel de wereld van de misdeelden, van degenen die altijd overal naast zitten, het toekijken hebben of daar zijn waar de klappen vallen; een leven leven dat verder even geschakeerd en rijk aan wederwaardigheden is als dat van ieder ander mens. Engagement dus? Ja, als onderstroom, maar nergens opklotsend met holle geluiden: gepraat en gepreek is nergens in het boek te vinden.
Het leven van de twee campamentos - Este en Oeste - van het emplacement staat in voortdurend contact met andere delen van de stad; de stad speelt een rol in het Azteekse verleden: het Plein van Tlatelolco, het oorspronkelijke marktplein van de oude hoofdstad Mexico-Tenochtitlan, tegenwoordig geheten het Plein van de Drie Culturen (de Azteekse, die van de tijd van het Onderkoninkrijk en de huidige), is een historische plaats. De treinen en hun bestuurders waren hoofdrolspelers onder de duizenden strijders die zij tijdens de Revolutie (1910-1920) vervoerden. De spoorwegmensen zijn protagonisten in de historische episode van de staking. Het hele netwerk van relaties - tussen de personages onderling; tussen de diverse historische episoden; tussen personages en episoden - ligt vernuftig door de tekst heen. Prachtige, poëtische gedeelten wisselen af met wat
| |
| |
geschreven is als toneel; dialogen uit de dagelijkse spreektaal van wat marginale figuren staan naast soms delirerend onirisch, soms uiterst humoristisch proza; strakke, compacte notaties - beschrijvingen, karakteriseringen - vinden hun weg even goed als enigszins afstandelijke, weinig opdringerige parodieën van oratorisch, bombastisch proza; woordspel en gebruik van zegswijzen en spreekwoorden à la Cervantes zijn er ook. Toch is het effect van dit alles niet een versplinterde wereld: de samenhang is steeds voelbaar; het is veeleer het equivalent van de complexiteit van de wereld die Del Paso gestalte wil geven, maar het blijft een samenhangend universum, meer dan eens aangrijpend, meer dan eens prachtig.
Deze speurtocht naar een deel van de wereld - José Trigo - doet ons zijn wereld langzamerhand in zijn uitgebreidheid en in zijn diepte kennen. Van geen samenleving is steeds precies te zeggen waar het een begint en het ander ophoudt, waardoor precies en op welk precies moment mensen en gebeurtenissen elkaar beïnvloeden, van elkaar gescheiden raken of samenvallen. Vandaar dat hier de opzet van de hoofdstukken, zoals eerder vermeld, organisch is: begin en einde zijn vervlochten en vormen een geheel; het gaat niet om een afpaalbaar stuk geschiedenis, om een deel dat ergens uitgekapt is en toch totaliteitspretenties heeft. Door de complexiteit van de tekst - maar zeker ook door zijn gecompliceerdheid, want die valt niet te ontkennen - deed deze lezer indertijd het boek dicht en vroeg zich af wat het verteld had. De drang om opnieuw te beginnen was direct aanwezig, niet uit de wat zelfgenoegzame zucht tot het vinden van een oplossing voor ieder vraagteken, de behoefte op alles een eenduidig en bevredigend antwoord te vinden, maar vanuit een intense geboeidheid door de wereld van José Trigo. Een wereld die door de woorden ervan evenzeer ont-dekt als versluierd wordt.
Palinuro de México is in de Franse pers onder meer een ‘logorrhée’ genoemd en dat zou je van meer Spaans-Amerikaanse romans kunnen zeggen: zo bijvoorbeeld van Tres tristes tigres (1970) van de Cubaan Guillermo Cabrera Infante (1929) en van Yo, el Supremo (1974) van Roa Bastos (1918) uit Paraguay; ondanks de vele experimenten in José Trigo lijkt deze term daar toch niet toepasselijk. Palinuro heeft inderdaad, net als de andere genoemde werken, woordspel, woordenstroom, woordenvloed die zichzelf en de lezer soms overstroomt, in zijn vrijheid belemmert, zicht ontneemt; zichzelf lijkt te vergeten om doel op zichzelf te worden. Ook hier weer een grote complexiteit: de wereld van de medische wetenschap - zieken, ziekten, medicamenten, therapieën - en die van de wereldliteratuur, herinneringen aan een jeugd in Mexico en de typische omzwervingen van een intellectueel door Europa, naast een als het ware in surrealistisch toneel weergegeven visie op de studentenopstand in Mexico-Stad, waarvan de bloedige apotheose in oktober 1968 plaatsvond op het Plein van Tlatelolco. Opnieuw dus betrokkenheid bij de eigen geschiedenis - de episode van de opstand is duidelijk het hoogtepunt in het boek en het imposante gedeelte ervan -, een betrokkenheid die uit geen enkele Spaans-Amerikaanse roman van deze eeuw, hoe baanbrekend ook op technisch gebied en kosmopolitisch qua intellectuele sfeer, is weg te denken. Hier is ook een graad van intertextualiteit aanwezig die nauwelijks te vinden was in José Trigo. Desondanks doet dit boek op het existentiële vlak leger aan dan het voorgaande, blijft meer een experiment dan dat het daar voorbij komt. Palinurus was de roerganger van Aeneas (iii, 202), die door slaap overmand van het schip in de golven stortte (v, 858); is deze Palinuro, deze gids door het
labyrintische Mexicaanse leven, ook op een bepaald moment het roer uit handen geraakt, waardoor het schip van de vertelling soms koersloos lijkt?
Waar moet men het werk van Del Paso situeren in het moderne Spaans-Amerikaanse romanpanorama en in de literatuur van zijn eigen land? Wat het eerste betreft, behoort zijn schrijfwijze duidelijk tot wat de nueva novela
| |
| |
heet, die zijn aanloop nam in de jaren veertig van deze eeuw (Leopoldo Marechal, Onetti, Asturias, Yáñez) en via het werk van Rulfo (1953; 1955 vooral) uitmondde in de grote stroom waarvan de hoogtepunten in Nederland door de vele vertalingen langzamerhand overbekend zijn. Karakteristieken van deze nueva novela: toepassing van het grootst mogelijke aantal technieken in het streven naar een zo veelomvattend mogelijk roman-universum, een toepassing die onder andere mogelijk is doordat de schrijvers goed op de hoogte zijn met buitenlandse literaturen. Verder het verdwijnen van de overweldigende natuur, die in de teksten tot die tijd vaak meer nog dan de personages een hoofdrol speelde, een context vormde waar de mens door bepaald werd en waar hij niet tegenop kon - zoals, bijvoorbeeld, in La vorágine (1924) van de Colombiaan José Eustasio Rivera (1888-1928) en Canaima (1935) van de Venezolaan Rómulo Gallegos (1884-1969). Maar vooral treedt sterk naar voren het experiment met de taal en met enige vrijheid zou men kunnen zeggen dat dit de rol gaat overnemen van de Amerikaanse natuur. Daarbij is de invloed van het taalgebruik van Borges sinds 1936 van ingrijpend belang geweest. Het uitbuiten van alle mogelijkheden, die soms gaan tot aan de grens van het haast onmogelijke, is al merkbaar in bepaalde delen van De President (1946) van Asturias en in zijn De doem van de maïs (1949), en wordt belangrijk in Het groene huis van Vargas Llosa, in Tres tristes tigres van Cabrera Infante, in Yo, el Supremo van Roa Bastos, in Fuentes' Terra Nostra, om de meest opvallende teksten te noemen.
In Mexico werd het literaire panorama toen José Trigo in 1966 verscheen beheerst door de figuur van Carlos Fuentes, die zeven jaar ouder dan Del Paso is en zijn eerste roman, La región más transparente, publiceerde in 1958, een tekst die direct indruk maakte in heel Spaans-Amerika, en ook een kritische speurtocht is naar de essentie van de conflictieve Mexicaanse cultuur. Een speurtocht binnen het monstrum dat Mexico-Stad heet, dat toen al uit zijn voegen barstte door een niet te stuiten overbevolking en als het ware een doorsnee van het land was, tot en met het op de hongergrens levende landbouwproletariaat dat dag en nacht de stad binnendruppelde op zoek naar een menswaardiger bestaan. Alleen is La región más transparente minder een poging tot het scheppen van een ‘totale roman’ - die toen overigens als desideratum ook nog niet binnen de gezichtskring van de Spaans-Amerikaanse schrijvers was gekomen - dan tot het realiseren van een cultuurhistorische analyse; verder was in die tijd het taalgebruik in de roman nog niet zo revolutionair veranderd als toen José Trigo verscheen. Vanuit technisch oogpunt was Fuentes' roman De dood van Artemio Cruz (1962) - een indrukwekkend boek - in Mexico van belang: opnieuw een onderzoek naar wat Mexico is vanuit de visie op verleden, heden en toekomst van eigen leven en faam en van Mexico door Artemio Cruz, een van degenen die in en door de Revolutie naar de sociale toplaag van het land is doorgestoten. Deze visie wordt gegeven vanuit de geest van de stervende Artemio Cruz in een vertelling die bestaat uit drie stromen - in de eerste, tweede en derde persoon geschreven - die de genoemde tijdssectoren vertegenwoordigen. In 1975 verschijnt zijn Terra Nostra, een turf van een boek, waarin hij tracht een totale roman te scheppen die alle facetten van heden en verleden van
zowel Mexico als Spanje, plus levenssegmenten van de verteller, in een groot geheel samenbrengt, dat - haast vanzelfsprekend in de tijd waarin het geschreven werd - qua tijd en ruimte een discontinuum is, alle denkbare technieken toepast en de taal tot in haar uithoeken exploreert en exploiteert.
In de Mexicaanse context is José Trigo dus een werk dat een vernieuwing aankondigt; Terra Nostra, in opzet en ambitie tot op grote hoogte vergelijkbaar met Fernando del Paso's eerste roman, volgt negen jaar later.
Terugkerend tot het begin van deze notitie: waarom zou José Trigo tot nu toe niet opgevallen zijn, beter gezegd: niet in de smaak geval- | |
| |
len zijn voor een Nederlandse vertaling? Het is moeilijk te zeggen. Deze regels hebben niet de pretentie in de verte te hebben recht gedaan aan de complexiteit en diepgang van het werk en kunnen er hoogstens toe dienen critici en adviseurs van uitgevers in contact te brengen met het boek. Dat het een vertaling verdient lijkt verdedigbaar; of de kritiek er daarna werkelijk aandacht aan besteedt en het lezerspubliek het opneemt of links laat liggen, is ook in dit geval niet te zeggen. |
|