De Gids. Jaargang 149(1986)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 336] [p. 336] Hans Berghuis Uit: Een winter in Tomi Vogel geluk Eens werd ik 's morgens wakker, bittere zee, in breekschemer van de dageraad, wittere zee, en zag het oosters licht - schitterende zee-verrijzen boven rimpels eindloos ijs. Meteen begreep ik weer wie ik was, waar ik verbleef: Romein en dichter, balling aan de Zwarte Zee. Mijn lage huis lag op de hoge terp, de wind blies door de kieren van met leem gevoegde muren, de ogen van mijn vensters waren blind van de sneeuw. Geluidloos kwamen heel vroege watervogels om een vis bedelen aan de deur naar mijn bevroren tuin. Stenen voor brood had ik in huis en geen vuur wilde nog kleur of warmte geven aan mijn sintels. Schaamrood steeg mij naar beide wangen want het woord van een dichter voedt nooit een winterdier. Maar eensklaps vloog een jonge hen op naar mijn schouder, nestelde zich aan mijn hals en koerde in mijn oor. Midden in de winter waande ik mij een dag lang aan het strand van Ostia: mijn dochter speelde met wier en schelpen bij de waterlijn. Met haar keek ik uit naar een zeilend schip op ónze zee! Ik voederde de vogels met geluk. Mijn hand schreef bevend van koude deze verzen neer. [pagina 337] [p. 337] Stamboom Hij is al zo lang dood, hij kan zich niet verweren tegen mijn portret: een landman, nobel van domein en ploeger op zijn eigen grond. Mij liet hij leren voor een staatsambt, niet wetend wie ik wilde zijn: mythe-maker die zijn geesten niet weerom kon keren. Hij is al zo lang stof en as, wie kan hem nog bekeren tot de verdichting over wie hij was of ooit geweest zou zijn. Mijn laatste heildronk zal de wijn vereren die hij verbouwde in zijn wingerd. Op het jaarfeest van zijn dood konden de dorst en ik nog jaren teren. Hij is al zo lang stem: ‘Mijn zoon, wat een nutteloze ijver leg je aan de dag, dichter op wie niemand wacht. Homeros zelf hield aan zijn kunst geen stuiver over.’ Zo klonk zijn woord in mij. En nooit heeft hij gedacht dat ik zijn leven of dat hij het mijne had verkozen. Hij is al zo lang weg, gegaan waarheen geen zonen hem konden volgen. Maar in zijn schaduw liep ik stap na stap hem wel achterna, totdat ik onder eikebomen in een dal hem weer vond. En klimmend tak voor tak zag ik hoog in de kroon zijn hoofd tot leven komen. Vorige Volgende