De Gids. Jaargang 149
(1986)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdHans Tentije
| |
[pagina 219]
| |
Was sind das für Zeiten, wo
Ein Gespräch über Bäume fast ein Verbrechen ist
Weil es ein Schweigen über so viele Untaten einschliesst!
Celans blad is boomloos: een gesprek over bomen wordt gereduceerd tot een gesprek. Achter in de bloemlezing Spreektralie is De meridiaan opgenomen, een toespraak die Celan hield bij het in ontvangst nemen van de Büchner-prijs in 1960. Bij die gelegenheid noemde hij het gedicht ‘... een gesprek - vaak is het een vertwijfeld gesprek.’ In deze tijd is het gedicht kennelijk bijna een misdaad omdat het ook nog wat zégt, en niet louter vorm is. Dat maakt dat je voortdurend op je hoede moet zijn. ‘Wirklich, ich lebe in finsteren Zeiten!’ schreef Brecht in zijn bovengenoemd gedicht, ‘Das arglose Wort ist töricht’ - het argloze woord is dwaas. Geen moment heeft Celan dat uit het oog verloren. Toen ik ongeveer tien jaar geleden aan mijn cyclus Drenkplaatsen begon, was er eerst het beeld van Celan, van de Seine als ‘Schwarze Milch der Frühe wir trinken dich nachts/ wir trinken dich mittags [...]/ wir trinken dich abends und morgens wir trinken und trinken’. Mijn drenkplaatsen werden, zoals een criticus nadien opmerkte, plaatsen van drinken en verdrinken. Celan stond voor een belangrijke verandering in mijn poëzie. Hij dwong me een vorm te vinden die de rusteloosheid, het voorbijgaan van de tijd, de bewegingen van het water bij benadering uitdrukte. Nog preciezer moest het, wilden de woorden meer onverwachte, hechtere verbindingen aangaan. Dat in dit derde deel van Drenkplaatsen naast (of: tegenover) Celan ook Céline (Louis-Ferdinand) optreedt, berust niet op de toevallige klankovereenkomst van hun naam. De Seine, vuil en betoverend, verbindt hen. Schitterend is het slot van Célines meeslepende Voyage au bout de la nuit: ‘In de verte floot de sleepboot; zijn roep klonk over de brug, over een boog, nog een boog, de sluis, een andere brug, ver, hoe langer hoe verder. Hij riep alle aken van de rivier om naar hem toe te komen, allemaal, en de hele stad, en de hemel en al het land, en ons, alles voerde hij mee, ook de Seine, alles, want hij wilde niet dat iemand er nog over sprak.’ Toch klinkt, aan het einde van de nacht, de roep van die sleepboot in Drenkplaatsen nog éénmaal op... Maar dezelfde Seine laat tegelijkertijd een onoverbrugbaar verschil zien. Celan is altijd blijven schrijven in de Duitse taal, ‘de taal van herenmoraal en Hades’, waarschijnlijk de meest besmette taal ter wereld. Hij heeft haar, althans in zijn eigen poëzie, weten te ontdoen van allerlei kwalijke bijgedachten; hij heeft haar bevrijd en gezuiverd. Céline is zich na de oorlog blijven compromitteren. Zijn ware collaboratie is zijn verraad in woorden, als hij zich in het ene boek na het andere, op verongelijkte toon, insinuerend en scheldend, nog probeert te rechtvaardigen. Zijn ‘deuntje’ klinkt vals; het draagt te zeer de nagalm van marcheren en marchanderen in zich mee. De twee grote vooroorlogse romans, Voyage au bout de la nuit en Mort à crédit, van de schrijver die zich later zo graag met zijn Duitse herders liet fotograferen, zal niemand meer onbevangen, argeloos, kunnen lezen. De betekenis van Celan kan moeilijk worden overschat. |
|