van droog sarcasme ademend werk dat zij de roman vertaalden.
Na 1880 werden er veel genrestukjes geschreven, door Alexandros Papadiamantis (1851-1911) en Andreas Karkavitsas (1866-1922) op hoog niveau. Het sterkste werk van eerstgenoemde is De moordenares - een vrouw van zestig denkt na over haar bestaan, komt tot het besef dat vrouwen niet meer dan slavinnen zijn en ze trekt de conclusie dat ze jonge meisjes al deze ellende kan besparen door hen om het leven te brengen. Van Karkavitsas brachten enkele boeken het tot een Nederlandse vertaling in de reeks ‘Nieuwgrieksche romans en novelles’ die omstreeks 1920 verscheen. Zo is er een versie in onze taal van De bedelaar. De hoofdpersoon is een bedelaar die rijk wordt door arme Thessalische dorpelingen uit te buiten. Een belangrijk egodocument verdient vermelding: de Gedenkschriften van generaal Makryjannis. De memoires van deze autodidact handelen over zijn deelname aan de onafhankelijkheidsoorlog, maar ook over alle rampen die hem in de jaren daarna overkwamen. Het werk heeft een ongeëvenaarde ontroerende kracht en maakt duidelijk hoe het griekendom ook een weinig ontwikkelde Griekse man stempelt. Voor een ander curieus egodocument uit de vorige eeuw, de Autobiografie van Elisabeth Moutzan-Martinengou, wordt door Marietta Ioannidou aandacht gevraagd.
Als we het over eenlingen hebben kan natuurlijk K.P. Kavafis (1863-1933) niet ongenoemd blijven. Jan Klees bericht over hoe in de Sovjetunie met zijn werk wordt omgegaan en Mario Molegraaf las een merkwaardige Spaanse vertaling. Maar ook in andere bijdragen valt zijn naam, zo'n sleutelfiguur is deze eenzaat geworden.
Tot de allergrootsten in de Griekse poëzie behoort stellig ook Angelos Sikelianos (1884-1951), een eenzame bevlogen mysticus in deze eeuw van ironie. Buiten zijn vaderland is hij weinig bekend en de vertalingen van vier van zijn gedichten die wij bundelden in het bibliofiele De heilige weg dat eerder dit jaar verscheen zijn de enige die op het ogenblik in onze taal van hem beschikbaar zijn. Onze bewondering voor hem kan helaas niet onvermengd zijn want zijn hoogdravendheid is soms hol. Als we ook eens mogen aanraden een boek niet te lezen: sla wanneer u geen afkeer van Sikelianos wilt krijgen nooit een blik in zijn in 1980 verschenen Brieven aan Anna, de hysterische correspondentie met zijn tweede vrouw. Aan zijn werk en ook aan dat van Yorgos Seferis (1900-1971) kon verder geen aandacht worden besteed. Van de laatste werd het een en ander vertaald: in 1965 verscheen een bundel Gedichten en in 1973 Houd op de zee te zoeken. In 1963 werd zijn werk met de Nobelprijs bekroond. Zestien jaar later mocht Odysseas Elytis (1911) dezelfde onderscheiding in ontvangst nemen. Andriëtte Stathi-Schoorel gaat in haar beschouwing over het surrealisme in Griekenland onder meer in op zijn vroegste werk. Maar eerst in 1951 bereikte hij zijn hoogtepunt met To axion esti. Ook door ons wordt het een wat onrechtvaardige speling van het lot gevonden dat Yannis Ritsos de Nobelprijs nog altijd onthouden is. W.J. Aerts schrijft over zijn poëzie.
Door het min of meer gelijktijdig optreden van zo veel grootheden is een aantal dichters zoals Varnalis, Ouranis, Karyotakis en Gatsos die in andere literaturen een goed figuur zouden slaan wat naar de marge verschoven.
Wie van de nieuwste poëzie op de hoogte wil komen kan terecht in een bij de Griekse boekhandel uit Amsterdam ‘Het Griekse Eiland’ verschenen uitgave Mozaïek van een volk (1985) waarin Arnold van Gemert werk van zes hedendaagse dichters presenteert. De situatie in de Griekse dichtkunst van dit moment is enigszins te vergelijken met die in Vlaanderen. Er verschijnt elk jaar veel, maar er is weinig memorabels bij. De in Mozaïek van een volk vertegenwoordigden, en dan vooral de in de voetsporen van Kavafis tredende Nasos Vayenas en de hoogstoriginele Kyriakos Charalambidis, hebben wel belangwekkend werk op hun naam staan.
Het hedendaagse proza wordt belicht door