Natuurlijk, er zit in dat ‘oor’ geen s, en ook speelt hier het rijm een rol. Maar wie zal bij lezing van het voltooide vers nog kunnen vaststellen of ‘roos’ daadwerkelijk door ‘voos’ en ‘waardeloos’ werd opgeroepen en of de genese van het gedicht niet juist in ‘oor’ en ‘roos’ een begin heeft gevonden? Lag de kiem van ‘Vincent’ in de verandering van ‘oor’ in ‘roos’, en in samenhang hiermee, in de daadwerkelijke verwisseling van ‘penseel’ en ‘revolver’?
Het blijven vragen, speculaties. In het gedicht ‘Scheveningen: mistige wintermiddag’ van J.C. Bloem zag ik hoe de eerste en de laatste vier regels via de anagrammen ‘nevel’ en ‘leven’ met elkaar corresponderen. Met ‘nevel’ is in dit gedicht ‘stilte’ verbonden en met ‘leven’ geluid: ‘Gij lacht, en uw stap klinkt luid’. Maar, zo laat Bloem daar onmiddellijk op volgen: ‘het eind van dit al is de dood.’ Leven = nevel. De dood, het stille en gedempte, is met en in het woord ‘leven’ al bij voorbaat gegeven.
Uw lippen zijn warm en rood,
Het leven dat niemand stuit,
Bloeit eens uit uw wachtenden schoot;
Gij lacht, en uw stap klinkt luid -
Maar het eind van dit al is de dood.
Tot slot: een merkwaardig betekeniscomplex, met een anagrammatisch aspect, vormen bij Bloem de woorden ‘leven’, ‘streven’, ‘sterven’, ‘derven’. In een gedicht als ‘Later leven’ zien we hoe ‘leven’ en ‘streven’ naar klank en betekenis op elkaar rijmen, terwijl het uit ‘streven’ te vormen woord ‘sterven’ onuitgesproken blijft, maar wel geïmpliceerd wordt in de regel: ‘Dat er een einde komt aan alle pijn.’ Een hiermee vergelijkbare situatie vinden we in ‘Geluk’. De woorden ‘leven’, ‘stervenspijn’ en ‘streven’ vinden we bijeen in ‘Het eind van de dag’. En in de laatste strofe van het bekende ‘In memoriam’ heet ‘leven’ ‘derven’, een woord dat even later rijmt op ‘sterven’.