De Gids. Jaargang 149
(1986)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
bevrijd is en beheerst wordt door de geallieerden en het andere, de fascistische republiek van Salò, geregeerd wordt door Mussolini maar in feite beheerst wordt door de Duitse troepen. Florence ligt in het fascistische gedeelte - de stad zal pas in augustus 1944 worden bevrijd - maar zoals in alle door fascisten en Duitsers beheerste gebieden is het verzet er zeer actief en de aanslag op Gentile is slechts een van de vele verzetsdaden, zij het dat deze aanslag een uitzonderlijk karakter heeft door de persoonlijkheid van het slachtoffer: een filosoof die een zeer belangrijke bijdrage had geleverd aan de ideologische legitimering van het fascistische regime en die weliswaar in deze fase van de oorlog had opgeroepen tot verzoening van alle Italianen, maar toch geen twijfel had laten bestaan over zijn trouw aan het regime. Leven en dood van Gentile vormen zo een wel zeer pregnante illustratie van de rol van de intellectueel in de Italiaanse politiek en het is geen wonder dat men zich in Italië nog steeds bezighoudt met het ‘geval Gentile’. Zelfs krijgt men de indruk dat pas nu, ruim veertig jaar later, een genuanceerd oordeel over zijn aandeel in de fascistische politiek en over de aanslag die een einde aan zijn leven maakte, niet onmiddellijk meer tot verdenking van heulen met het regime aanleiding hoeft te geven, de tijd is aangebroken voor een afgewogen historisch oordeel. Daarvan getuigt bijvoorbeeld een tentoonstelling, in het najaar van 1985 in Rome ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de ‘Città universitaria’, gewijd aan de Romeinse school voor wijsbegeerte, waarvan Gentile directeur was, met als titel Filosofen, universiteit en regime. Maar daarvan getuigen vooral twee recente publikaties over Gentile: een biografie en een studie van de gebeurtenissen van 1943 en 1944 die hun climax hebben gevonden in de aanslag op de filosoof. Deze studie, getiteld La sentenza (Het vonnis) met de ondertitel Concetto Marchesi e Giovanni Gentile, is van de hand van Luciano Canfora en verscheen in 1985 bij Sellerio in Palermo. Canfora, een specialist op het gebied van de oude geschiedenis die al een boek over de ideologie achter de studie van de klassieke taal- en letterkunde in Italië op zijn naam had staan, combineert in La sentenza het vernuft van de filosoof met dat van de detective en komt tot een fascinerende reconstructie van de gebeurtenissen die leidden tot de dood van Gentile. Een pikante bijzonderheid daarbij is dat de detective zijn reconstructie pas compleet, of althans voorlopig zo compleet mogelijk, kan maken dank zij getuigenissen uit 1981 en 1984: als de Italiaanse pers het geval weer eens oprakelt komen de tongen los van twee mannen die deel uitmaakten van het commando dat de aanslag had gepleegd, en wordt het mogelijk vast te stellen dat het een commando van vier mannen was en wie de andere drie waren naast Bruno Fanciullacci wiens naam al vlak na de aanslag bekend was geworden en die, gevangengenomen door de fascisten, zichzelf voor doorslaan had behoed door uit het raam te springen. Die jarenlange zwijgzaamheid moet samenhangen met het hete hangijzer dat de kernvraag is: handelde het commando op eigen initiatief of voerde het een order uit van hogerhand? En die vraag leidt dan weer naar de eventuele verantwoordelijkheid van de communisten en/of de geallieerden voor de order. Canfora komt er niet helemaal uit, en beperkt zich tot een suggestieve hypothese. Maar alvorens die te vermelden, is het zinvol stil te staan bij de persoonlijkheid van het slachtoffer en zijn rol in het Italiaanse politieke en culturele leven. Een goed uitgangspunt daarvoor biedt Giovanni Gentile. La filosofia al potere (De filosofie aan de macht), een biografie geschreven door Sergio Romano, ambassadeur (thans in Moskou) en auteur van talrijke historische studies, en in 1984 gepubliceerd bij Bompiani in Milaan. De ondertitel lijkt niet helemaal de werkelijke relatie van de filosofie van Gentile tot het fascistisch regime te dekken, maar hij maakt toch wel duidelijk dat het ‘geval’ Gentile, zijn leven en zijn dood, niet alleen maar behoort tot de ‘zwarte kroniek’ van het | |
[pagina 62]
| |
Italië van de eerste helft van deze eeuw, maar een plaats verdient bij de kernproblemen van de Europese cultuurgeschiedenis, naast bijvoorbeeld de relatie van Heidegger met het nazi-regime. In vergelijking met dit laatste ‘geval’ is dat van Gentile zelfs veel ‘zuiverder’ want, al mag ‘de filosofie aan de macht’ wat overdreven zijn, er bestaat geen twijfel over dat de filosoof Gentile veel macht heeft gehad en dat de doctrine die het fascisme zich gaandeweg smeedde doordrenkt was van zijn ideeën. En ook door zijn dood is het geval ‘zuiverder’, zoals gesuggereerd wordt door het verhaal dat een van de leden van het verzetscommando dat de aanslag pleegde al schietend gezegd zou hebben: ‘Ik dood niet de man, maar de ideeën’.
De biografie van Romano doet noch aan de man noch aan zijn ideeën geheel recht, in zoverre zij zijn privé-leven slechts zeer oppervlakkig schetst en geen poging doet meer dan oppervlakkig in te gaan op zijn idealistische filosofie. Daardoor glijdt de overigens zorgvuldige reconstructie van Gentiles rol in het openbare leven toch wat makkelijk heen over een van de problemen waarvoor het leven van Gentile de biograaf stelt en waarop Romano ook herhaaldelijk wijst: de afstand tussen privégedrag en openbaar beleden moraal. Een afstand die in het leven van vrijwel iedereen, filosoof of niet, is waar te nemen, maar die bij Gentile wel buitengewoon groot is. Daar komt bij dat waar in veel gevallen het privé-gedrag ongunstig afsteekt tegen de publiek beleden moraal, bij Gentile zich juist het omgekeerde lijkt voor te doen: niet publieke deugd en privéondeugd maar publieke ondeugd en privédeugd. Daarop hebben uiteraard ook de woorden van de schietende verzetsman betrekking. Voor het illustreren van de publieke ondeugd kunnen een paar citaten volstaan. Voor de filosoof Gentile die in 1925 uitlegt wat fascisme is ‘valt het maximum van vrijheid samen met het maximum aan kracht van de Staat’ (de hoofdletter is van Gentile) en ‘elke kracht is morele kracht, want hij is altijd gericht op de wil; en welk argument ook gebruikt wordt - van de preek tot de knuppel - de doeltreffendheid ervan kan geen andere zijn dan die welke uiteindelijk innerlijk een beroep doet op de mens en hem overreedt in te stemmen’. Bij dit citaat, dat zeer bekend is geworden, mag het commentaar van de politieke denker Norberto Bobbio niet onvermeld blijven: ‘Het is duidelijk dat wanneer consensus ook is wat je verkrijgt met een knuppel, de fascistische staat gebaseerd was op consensus.’ In feite is Hegels ethische staat bij Gentile nog absoluter geworden: hij is een vorm van zelfbewustzijn van de geest die absoluut is en geen enkele ruimte laat voor individuele vrijheid. Of liever: het individu is pas echt vrij als het opgaat in de ethische gemeenschap van de staat. Met dit idealistische totalitarisme legitimeerde Gentile in talrijke geschriften de fascistische staat die hij een vooruitgang achtte ten opzichte van de liberale staat. Maar wie nu op grond hiervan zou verwachten dat de filosoof zich ook in al zijn openbare functies steeds conformeerde aan de wetten van de staat, komt bedrogen uit. Nog steeds kan men in Italië talrijke anekdoten horen over het optreden van Gentile als directeur van de ‘Scuola Normale Superiore’ in Pisa, waar hij niet schroomde anti-fascistische elementen de hand boven het hoofd te houden. En onloochenbaar is ook dat hij als directeur van de door hem opgezette Enciclopedia Italiana personen aan het werk hield wier schaarse sympathieën voor het regime hem zeer goed bekend waren. Een goed voorbeeld van de kronkelingen waartoe de discrepantie tussen staatsethiek en privé-gedrag bij Gentile kunnen leiden is zijn houding tegenover de hoogleraar Gaetano De Sanctis, die een van de zeer weinigen was die geweigerd hadden een eed van trouw aan het fascisme af te leggen. De gedachte van de verplichting tot deze eed van trouw voor alle hoogleraren was afkomstig van Gentile, een feit dat door Romano wel wat erg terloops wordt vermeld en dat zeker, gezien de ernstige | |
[pagina 63]
| |
consequenties, uitgebreide behandeling had verdiend. Maar tegen De Sanctis verklaarde Gentile dat hij diens weigering niet begreep: als niet-politicus had De Sanctis zich moeten onthouden van een stellingname ten aanzien van een politieke kwestie als de eed! Terecht merkt Romano hierover op dat dit argument wel buitengewoon vreemd klinkt uit de mond van een filosoof die het individu in de staat had doen opgaan, het denken in het handelen en het privé-leven in de betrokkenheid van de staatsburger. In feite bestond er voor Gentile naast de staat een ethische gemeenschap die evenzeer zijn rechten deed gelden: die van de familie- en vriendschapsbanden. Wil men daarvoor een ongunstig beeld gebruiken, dan kan men dat van de ‘God-father’ oproepen, wil men het positiever zien, dan kan men, met Romano, spreken van een Romeinse ‘gens’, gevormd door ‘familieleden, leerlingen, collega's, redacteuren van de Enciclopedie, studenten van de Universiteit van Rome en van de Scuola Normale’ (p. 274). De in 1885 in Castelvetrano op Sicilië geboren Gentile bracht derhalve in de fascistische staat een sociale structuur mee die hij op zijn geboorte-eiland als de ‘natuurlijke’ gemeenschap had leren kennen en waarvan hij de waarde geen ogenblik in twijfel moet hebben getrokken, maar waarvoor hij in zijn officiële geschriften wat minder getuigde dan van de ‘ethische Staat’. Behalve de algemene dimensie waar ik hierboven op duidde, heeft de discrepantie bij Gentile door deze ‘gens’-dimensie nog een meer specifiek trekje, dat iedere noordelijke buitenstaander opvalt in de Italiaanse samenleving: het voortbestaan en bewust in stand houden van familie-achtige, clientelaire relaties in een officieel op zuiver ‘zakelijke’, burgerlijke verhoudingen gebaseerd kader. Het ‘geval’ Gentile is daarvan een extreem voorbeeld, maar vormt juist daardoor een uitdaging voor de biograaf. Zoals gezegd signaleert Romano het probleem zonder een poging tot verklaren te doen. Wellicht moet juist hiermee de uitspraak in verband gebracht worden waarin de biograaf getuigt van zijn ‘intellectuele onbehagen’ ten aanzien van het gebrek aan gegevens over Gentiles eerste levensjaren: ‘Ook zonder doorslaggevend belang toe te kennen aan de conditionering van familieklimaat en sociale omgeving vreest hij [de biograaf] niet terug te kunnen gaan tot de wortels van zijn personage, geen toegang te krijgen tot de sleutels waarvan in laatste instantie het begrip van de man en zijn karakter afhankelijk is’ (p. 7). Men krijgt de indruk dat het toekennen van iets meer belang aan de conditionering door familie en sociale omgeving de biograaf toch wel tot het verzamelen van iets meer gegevens hadden kunnen brengen. Aan algemene antropologische en sociologische gegevens over gezin en samenleving op Sicilië is trouwens geen gebrek.
Een gelukkiger hand heeft Romano daarentegen in het beschrijven van de carrière van de filosoof, van zijn vriendschap met Benedetto Croce, van de breuk tussen de vrienden, en van de belangrijkste momenten in zijn publieke loopbaan: de keuze voor de Italiaanse interventie in de Eerste Wereldoorlog, voor een ministerspost in de regering Mussolini die het hem mogelijk maakt zijn hervorming van het onderwijs door te voeren, de keuze voor het fascisme, en het opzetten en leiden van de grootse onderneming die de Enciclopedia Italiana was. De carrière van de jonge man die na de middelbare school Sicilië verliet om in Pisa filosofie te gaan studeren kan men zonder meer briljant noemen. Hij wordt hoogleraar als hij eenendertig jaar is en weet zich in korte tijd een grote naam te verwerven in de wereld van de Italiaanse filosofie door een reeks van publikaties die door omvang en kennis van zaken nog steeds respect afdwingt. De carrière en de publikaties weerspiegelen heel duidelijk de stroming in de culturele geschiedenis die in de eerste decennia van de twintigste eeuw de hegemonie verwerft en die men kan samenvatten onder het hoofd ‘reactie tegen het positivisme’. Naast en samen met Croce toont Gentile | |
[pagina 64]
| |
zich een onvermoeibaar strijder tegen alles wat maar zweemt naar positivisme en dat uit naam van het hegeliaanse idealisme. De triomf van Gentile en van Croce betekent derhalve de triomf van het idealisme in Italië, met als een van de belangrijkste gevolgen een sterke benadrukking van de waarde van historische en filosofische kennis tegenover de praktische kennis van de exacte wetenschap. Die theoretische geringschatting van de natuurwetenschappen was natuurlijk in de praktijk moeilijk vol te houden en heeft ook de ontwikkeling van die wetenschappen in Italië niet kunnen tegenhouden - men denke slechts aan de bloei van de Italiaanse fysica -, maar zij heeft er toch voor gezorgd dat in de scheiding der geesten tussen literaire en exacte filosofen de eerste groep het Italiaanse culturele leven wel erg sterk heeft gekleurd en voor empirie of pragmatisme in elk geval in theoretisch opzicht weinig ruimte heeft gelaten. Het is dus geen wonder dat, ofschoon in de huidige discussies over de objectiviteit van de exacte wetenschappen soms geluiden worden gehoord die sterk aan Croce of Gentile doen denken, hun namen in die discussie nauwelijks meer genoemd worden. Gentiles denken onderscheidt zich overigens van dat Croce zowel op het eigenlijke filosofische vlak als in de aandacht voor wat er buiten Italië gedacht is en wordt. Op het filosofische vlak handhaaft Croce nadrukkelijk het onderscheid tussen de verschillende activiteiten van de geest, terwijl Gentile gaandeweg alle activiteiten onder het hoofd denken als handelen brengt met een absolutisme dat voor geen consequentie terugdeinst en dat door Croce niet ten onrechte als mystiek werd betiteld. De uiteenlopende opvattingen van de twee filosofen over deze kwestie brachten al voor de Eerste Wereldoorlog een verkoeling van de relatie teweeg en leidden tot een breuk toen de ‘mystiek’ zich in de praktische politiek bleek te herkennen in het fascisme: op het manifest van de fascistische intellectuelen van 1925, ondertekend door Gentile en de zijnen, reageerde Croce en de zijnen met een protest van niet-fascistische intellectuelen. Ofschoon Croce zich niet minder dan Gentile in een Italiaanse traditie van denken en schrijven en politiek bedrijven plaatst, heeft vergeleken met die van zijn Napoletaanse (ex)-vriend de aandacht van Gentile iets al te exclusiefs Italiaans. Niet ten onrechte suggereert Romano voor de filosofie van Gentile de term ‘nationaal-idealisme’ (p. 62). In de vereenzelviging van denken en handelen, en staat en individu concentreert Gentile zich steeds meer op de ontwikkeling van het denken in Italië enerzijds en op de nationale staat anderzijds: in de filosofie van de daad worden filosofie en politiek en pedagogie allemaal hetzelfde en gericht op de opvoeding van het volk. De deelname van Italië aan de Eerste Wereldoorlog waar Croce uiterst huiverig tegenover stond, wordt door Gentile enthousiast begroet als een morele handeling, als een beproeving waaruit het volk gelouterd te voorschijn zal komen, een wijze van denken overigens die, zoals bekend, wijd verbreid was in het Europa van vóór 1914. Door zijn rol van nationaal pedagoog in de oorlog ook in politiek opzicht op het eerste plan gebracht, grijpt Gentile met beide handen zijn kans als hem wordt aangeboden minister van onderwijs te worden in het kabinet van Mussolini: dit was de gelegenheid van de algemene hervorming van het onderwijsstelsel door te voeren die hij al zo lang voorstond. En inderdaad kon hij in 1923 de zogenaamde ‘Riforma Gentile’ tot stand brengen, waarin het hele onderwijs, van de lagere school tot de universiteit, werd geregeld. Het leidende principe daarbij was niet, zoals men wellicht zou kunnen denken, de opleiding tot filosoof van iedereen, maar de opleiding tot de verschillende functies waar de nationale staat behoefte aan had, en waarin immers iedereen op zijn manier bijdroeg tot het grote geheel en aldus toch zijn filosofische rol speelde. Voor de opvoeding van het ‘volk’ werd na de lagere school een cursus van drie jaar aanvullend onderwijs ingesteld, voor de lagere, vooral technische functies, een cursus van vier jaar met eventueel een vervolg, | |
[pagina 65]
| |
voor het onderwijzend personeel eveneens een cursus van vier jaar met eventueel een vervolg en voor de leidende functies in de staat en in de samenleving de klassieke opleiding, gymnasium plus lyceum met een beperkte natuurwetenschappelijke variant. Zoals men ziet een zeer heldere, doorzichtige structuur met een uitgesproken klassenkarakter, dat nog versterkt werd door de moeilijkheid om van het ene schooltype naar het andere over te stappen. Latijn, Italiaans, geschiedenis en filosofie waren de vakken die in het bijzonder moesten zorgen voor de vorming van de nationale elite. En die daar ook voor gezorgd heeft. De ‘Riforma Gentile’ heeft tot lang na de Tweede Wereldoorlog stand gehouden en is derhalve verantwoordelijk voor de vorming van het grootste deel van de Italiaanse intellectuelen van nu. De kracht van die vorming mag niet onderschat worden en is voornamelijk gelegen in een groot abstractievermogen en in een tendens de zaken in een groter geheel te bekijken. De zwakheid mag evenmin onderschat worden en ligt voornamelijk in de geringe openheid naar de wereld buiten Italië die tot uiting komt in de geringe plaats voor het onderwijs in de moderne vreemde talen. Het verschil met het Nederlandse onderwijsstelsel van voor de oorlog is zo opvallend, dat een vergelijkend onderzoek naar de ‘resultaten’, het type intellectueel dat de twee stelsels ‘geproduceerd’ hebben, zeker de moeite waard zou zijn. Bij Gentile bracht het invoeren van zijn wet dank zij Mussolini een ‘bekering’ tot het fascisme teweeg. Het is in deze periode dat hij tot het inzicht komt dat de ethische staat beter verwerkelijkt is in het fascisme dan in het liberalisme en aan deze denkbeelden zal hij trouw blijven. Dat gaat niet zonder moeite, vooral wanneer in 1929 met het Verdrag van Lateranen de fascistische staat tot een akkoord komt met de katholieke Kerk, die de gelegenheid aangreep om haar invloed op het onderwijs te vergroten. Nu had Gentile in zijn Riforma volop ruimte gelaten voor het katholieke godsdienstonderwijs op de lagere school, op grond van de overweging dat vertrouwdheid met de godsdienst bij kinderen een goede voedingsbodem zou vormen voor de immanente religie die de idealistische filosofie was. Maar invloed van de priester op het onderwijs na de lagere school en meer in het algemeen de ruimte die de Kerk binnen Italiaanse staat kreeg was rechtstreeks in strijd met de kern van Gentiles denken. Hij legde zich sputterend neer bij de voldongen feiten en bleef overtuigd fascist. Romano geeft als verklaring voor Gentiles trouw aan het regime twee redenen: ten eerste zou de filosoof zijn talrijke culturele activiteiten, waaronder de Enciclopedie, niet voort hebben kunnen zetten als hij zich los had gemaakt van het fascisme en ten tweede moest hij consequent blijven nu hij eenmaal in de fascistische staat de historische en politieke verwerkelijking van zijn denken had aangewezen. Voeg daar nog een gevoel van eer bij, en: ‘alles hield hem voortaan gevangen binnen het regime’ (p. 231). Maar deze interpretatie geeft de filosoof toch wat te veel eer. Gentiles staatsaanbidding, zijn onverbiddelijk ‘religieus’ totalitarisme dwong hem inderdaad steeds elke handeling van het regime te aanvaarden, maar hem daarom als gevangene van dat regime te beschouwen gaat te ver. De filosoof had bezwaar tegen bepaalde maatregelen van het regime, niet tegen het regime zelf. In zoverre is de titel van een hoofdstuk ‘Binnen het regime en tegen het regime’ (pp. 249-256) er volkomen naast. Niet toevallig wordt juist in dat hoofdstuk luchtig heen gelopen over Gentiles inspanningen voor het eisen van een eed van trouw aan het fascisme: die inspanningen lijken niet erg te passen bij iemand die zich de gevangene van het regime voelt. In het algemeen toont Romano zich trouwens in de laatste hoofdstukken van zijn biografie iets minder kritisch ten aanzien van zijn personage dan in de rest van het boek: alsof hij zich vereenzelvigt met het aanstaande slachtoffer. Nu is het waar dat Gentile gaandeweg betrekkelijk geïsoleerd raakte en ook het mikpunt werd van aanvallen door radicale fascisten, maar hij bleef tot het einde een figuur die | |
[pagina 66]
| |
met zijn volle gezag steun gaf aan het fascisme, ook, na een kleine onderbreking, aan de republiek van Salò. Voor de laatste periode van het leven van Gentile is het dan ook beter terug te keren naar La Sentenza (Het vonnis) van Luciano Canfora.
Concetto Marchesi, de antagonist van Gentile in de reconstructie van Canfora, was evenals Gentile van Siciliaanse afkomst, iets jonger, en eveneens intellectueel: hoogleraar Latijn aan de universiteit van Padua. Als zodanig moest hij dus in 1931 de door Gentile gewilde eed van trouw aan het fascisme afleggen, en ofschoon hij overtuigd communist was legde hij die eed af, evenals overigens zijn 1213 collega's op 12 na. Canfora legde de nadruk op het gevoel van vernedering dat de eed bij Marchesi teweeg bracht en kiest dit moment als de eerste botsing op afstand tussen de twee dramatis personae. Maar het vervolg van het conflict speelt helemaal in de laatste maanden voor de aanslag op Gentile en vindt zijn hoogtepunt in een artikel dat Marchesi begin 1944 in de ondergrondse pers publiceerde en dat een belangrijk element vormt in Canfora's hypothese over de verantwoordelijkheid voor de aanslag. Zo belangrijk zelfs dat La sentenza, de titel van het boek, slaat op dit artikel, dat in een door anderen gemanipuleerde versie inderdaad aan het slot een vonnis bevatte. Het artikel was een reactie op een stuk dat Gentile op 28 december 1943 in de Corriere della Sera had gepubliceerd en dat een oproep tot nationale verzoening bevatte. Na de bekendmaking op 8 september 1943 van de wapenstilstand tussen de Italiaanse monarchie en de geallieerden nemen de aanslagen van het verzet en de fascistische represailles in het door Mussolini geregeerde deel van het land zo toe dat men bijna van een burgeroorlog kan spreken. En het is deze ontwikkeling die Gentile wil voorkomen met zijn oproep tot eendracht. Gezegd moet worden dat de filosoof daarbij vooral het oog had op de fascistische represailles en zelfs persoonlijk bij Mussolini intervenieerde om matiging te bereiken van de fascistische machthebbers in Florence, hetgeen hem uiteraard de haat van deze figuren bezorgde. Maar aan Gentiles trouw aan het fascisme in deze periode kan geen twijfel bestaan, evenmin als aan zijn volledige aanvaarding van de Duitse steun. Daarvan getuigen uitspraken die hij bij verschillende gelegenheden deed over Mussolini als enig mogelijke redder van het vaderland, over Hitler als ‘de condottiero van het grote Duitsland’ en over de geallieerden die de Italiaanse steden bombardeerden als ‘de nieuwste barbaren’. Zo kon dus het artikel in de Corriere della Sera moeilijk anders gelezen worden dan als een aansporing het gewapend verzet op te geven. En daartegen richtte zich nu Concetto Marchesi, die op 1 december 1943 afscheid had genomen van zijn functie van rector van de Universiteit van Padua met een oproep aan de studenten tot gewapend verzet tegen de fascistische onderdrukker. Het artikel tegen Gentile had Marchesi geschreven in Zwitserland, waarheen hij had moeten uitwijken en het werd gepubliceerd in de socialistische Libera Stampa in Lugano, maar het was bestemd voor de ondergrondse pers in Italië en het werd daarin ook verspreid, met name in het communistische periodiek La Nostra Lotta. Alleen, en dat is een van de aspecten waarop Canfora al zijn filologische aandacht richt, het slot van het artikel zoals het in La Nostra Lotta verschijnt - overigens zonder vermelding van de auteur - wijkt af van het artikel in Libera Stampa. In de Zwitserse krant had Marchesi geschreven: ‘Allen die thans oproepen tot eendracht nodigen uit tot een wapenstilstand die tijdelijk rust geeft aan de oorlog tussen de mensen. Nee: het is goed dat de oorlog doorgaat, als het lot wil dat hij uitgevochten wordt. Het zwaard in de schede steken alleen maar omdat de hand moe is en het verlies groot, betekent de moordenaar verkwikken. Het zwaard moet niet terug in de schede, het moet gebroken worden. Zal er morgen een nieuw gemaakt worden? We weten het niet. Tussen vandaag en morgen lig- | |
[pagina 67]
| |
gen een nacht en een dageraad.’ De polemiek tegen Gentile is duidelijk, maar het is niet eenvoudig, zoals Canfora terecht opmerkt, een precieze betekenis toe te kennen aan de fraaie retoriek van de laatste zinnen. In de versie die verscheen in La Nostra Lotta doet dit interpretatie-probleem zich niet voor: ‘Allen die thans oproepen tot eendracht zijn medeplichtigen van de nazistische en fascistische moordenaars; allen die thans uitnodigen tot een wapenstilstand willen de strijders voor het vaderland ontwapenen en de nazistische en fascistische moordenaars verkwikken om hem ongestoord hun misdaden te laten voltrekken. Het zwaard moet niet terug in de schede gedaan worden tot de laatste nazi terug over de Alpen is, tot de laatste fascistische verrader is uitgeroeid. Voor de handlangers van de Duitse bezetter en zijn fascistische bendeleden, senator Gentile, heeft het volksgerecht zijn vonnis geveld: de dood.’ In deze versie kreeg het artikel in maart 1944 algemene bekendheid, in kringen van het verzet, ook in Florence en bij de geallieerden. Ook de Italiaanse uitzendingen van Radio Londen besteedden er aandacht aan. En het lijkt dan ook moeilijk te ontkennen dat het een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van de aanslag op Gentile. Wanneer Togliatti het artikel van Marchesi een paar maanden later nog eens publiceert, nu met vermelding van de auteur, legt hij in een commentaar het verband heel nadrukkelijk: edelmoedige jongeren uit Florence hebben het vonnis uitgevoerd dat in het artikel was geformuleerd. Was het ook door Marchesi geformuleerd? De stijl van ‘het vonnis’ is wel heel anders dan die van het slot van Marchesi's artikel in Libera Stampa. Canfora neemt aan dat de wijziging niet door Marchesi is aangebracht, maar wel is geschied met zijn instemming: zo zou Marchesi een rol hebben gespeeld in een spel, waarin de aanslag op Gentile werd voorbereid in opdracht ‘van hogerhand’ in het verzet, met instemming van de geallieerden en tot voldoening van de radicale fascisten in Florence. Het heeft weinig zin nu nog te discussiëren over de rechtvaardigheid van de aanslag. Talrijke Italiaanse intellectuelen die niet van sympathie met het fascisme kunnen worden verdacht hebben de aanslag later betreurd. Als buitenstaander is men geneigd te denken dat de werkelijkheid zich gewroken heeft op de filosoof die de hele werkelijkheid deed opgaan in de zuivere daad van de geest en blind was, en blind maakte, voor de wreedheden die hij liet begaan. Een van de grote verdiensten van Canfora's zorgvuldige filologie is echter dat hij laat zien hoe de Italiaanse communisten hun verantwoordelijkheid langzamerhand naar de achtergrond schuiven. Te beginnen bij Marchesi zelf: een paar maanden na de aanslag laat hij via een gemeenschappelijke kennis de familie Gentile weten dat hij niet verantwoordelijk was voor het slot van het artikel, maar dat hij er zich om redenen van partijdiscipline niet van kon distantiëren. In het boek waarin hij zijn stukken uit de jaren 1943 tot 1946 bundelt drukt Marchesi wel het anti-Gentile stuk af maar in de oorspronkelijke versie en zonder vermelding van het bestaan van de andere versie, terwijl hij tevens een aantal artikelen weglaat die eveneens tegen Gentile gericht waren. Maar het meest onthullend zijn toch de laatste ontwikkelingen: in een in 1984 verschenen boek over de communistische verzetsstrijders te Florence in de oorlogsjaren laten de huidige communistische verzorgers van de uitgave de naam en de figuur weg van de verzetsleider die had verklaard de opdracht voor de aanslag van hogerhand te hebben ontvangen en in het zeer onlangs verschenen vijfde deel van de werken van Togliatti is het artikel over de dood van Gentile verdwenen. |
|