| |
| |
| |
Paul M. Doolan
Shelley en Prometheus
Als kind, op school in Ierland, kwam ik voor het eerst in aanraking met het verleden via de prachtige verhalen over mythische helden als Fionn MacCuaill en de Red Branch Knights, Oisín en Deirdre en Tír na Nóg, en de machtige Cú Cuhlann. Deze prehistorie van paganistische onschuld maakte spoedig plaats voor de komst van Saint Patrick in 432, een jaartal dat bij elke Ier diep in het geheugen gegrift is, en van de nieuwe godsdienst die hij meebracht. Er volgde een gouden eeuw van monnikenwerk. Kloosters, handschriften, visioenen en Saint Brendans ontdekking van Amerika: dat is alles wat ik mij van die periode herinner. De gloed van het religieuze vuur werd echter gedoofd door de invallen van de Vikingen. Pas in de slag bij Clontarf van 1014 (een ander diep ingegrift jaartal) maakte Brian Boru een einde aan deze dreiging uit het noorden. Het kostte hem zijn leven, en dat was rampzalig genoeg.
Pas in de volgende eeuw (en in het voortgezet onderwijs) begon de echte ‘hard boiled’ geschiedenis. De verovering door de Normandiërs en de daarop volgende knechting van de Ierse katholieken door de Britse protestanten, dát zijn de dominante elementen van wat een kind in Ierland aan geschiedenis wordt geleerd. Europese geschiedenis kwam ook aan bod, zeker, maar in mijn tijd stonden de gezagsdragers op school op het standpunt dat de geschiedenis van Europa begon ergens tussen de Zwarte Dood en de opstand van Wat Tyler (1381). Door deze op maat gesneden redactie (of censuur?) kreeg een Iers schoolkind niets te horen over de middeleeuwen en alles wat daaraan voorafging (d.w.z. ongeveer 99% van het bestaan van de mens op aarde). Het oude Europa kwam niet ter sprake, van het oude Griekenland wist ik zelfs het bestaan niet.
Zo kwam het dat mijn eerste kennismaking met het oude Griekenland niet tot stand kwam via de grijze pagina's van mijn geschiedenisboeken, maar via de woorden van dichters, meer in het bijzonder van de Engelse romantische dichters Keats en Shelley. Van Keats vond ik dat hij af en toe de diepgang opofferde aan de ornamentiek. Shelley was de man die in mij het bewustzijn deed ontwaken dat er ooit een antieke cultuur had bestaan. De hitte, het stof, de zee, en bovenal het jeugdige van de Griekse wereld van de oudheid, ik vond en proefde het in zijn poëzie.
Het is niet mijn bedoeling in dit essay de invloeden van de Griekse mythologie op het denken van Shelley te beschrijven. Ik beperk mij tot zijn Prometheus Unbound. Die beperking is weloverwogen. Shelley zelf beschouwde dit gedicht, samen met zijn Adonais, als zijn beste werk, en dat is het ook. Het is bovendien het mooiste voorbeeld van zijn ‘hellenisme’ en het gedicht geeft veel informatie over zijn meest persoonlijke opvattingen en overwegingen.
Wie een historische beschouwing over Prometheus Unbound wil schrijven, kan op verschillende manieren te werk gaan. Hij kan bijvoorbeeld, om slechts één manier te noemen, comparatistisch te werk gaan en de tekst vergelijken met die van Aeschylus' Prometheus Vinctus of met eerdere werken van Shelley. Ik heb gekozen voor een andere weg: ik wil proberen een
| |
| |
uiteenzetting te geven van Prometheus-elementen in Shelley's persoonlijke leven en vervolgens nagaan hoe deze elementen eventueel Shelley beïnvloed hebben bij de keuze van het onderwerp voor zijn grootste werk.
Hieronder volgt een nogal lange passage uit Prometheus Unbound. Het is de enige keer, dat ik het gedicht zo uitvoerig zal citeren. De passage verdient het, vanwege zijn pure schoonheid, maar aangezien dit essay bedoeld is als een proeve van historisch onderzoek en niet als een analyse (hoe interessant dat ook zou kunnen zijn) van de esthetische kwaliteiten van het gedicht, heb ik dit fragment vooral gekozen omdat het zo exact weergeeft welke Prometheus Shelley voor ogen had en wat deze Prometheus volgens Shelley aan de mensheid heeft geschonken (de tekst is ontleend aan de Penguin paperback uitgave Shelley Selected by Kathleen Raine, Harmondsworth 1974, pp. 139-140):
‘Prometheus saw, and waked the legioned hopes
Which sleep within folded Elysian flowers,
Nepenthe, Moly, Amaranth, fadeless blooms,
That they might hide with thin and rainbow wings
The shape of death: and Love he sent to bind
The disunited tendrils of that vine
Which bears the wine of life, the human heart:
And he tamed fire which, like some beast of prey,
Most terrible, but lovely, played beneath
The frown of man: and tortured to his will
Iron and gold, the slaves and signs of power,
And gems and poisons, and all subtlest forms
Hidden beneath the mountains and the waves.
He gave man speech, and speech created thought,
Which is the measure of the universe:
And Science struck the thrones of earth and heaven,
Which shook, but fell not: and the harmonious mind
Poured itself forth in all-prophetic song:
And music lifted up the listening spirit
Until it walked, exempt from mortal care,
Godlike, o'er the clear billows of sweet sound:
And human hands first mimicked and then mocked,
With moulded limbs more lovely than its own,
The human form, till marble grew divine:
And mothers, gazing, drank the love men see
Reflected in their race, behold, and perish.
Het told the hidden power of herbs and springs,
And Disease drank and slept, Death grew like sleep.
He taught the implicated orbits woven
Of the wide-wandering stars: and how the sun
Changes his lair, and by what secret spell
The pale moon is transformed, when her broad eye
Gazes not on the interlunar sea:
He taught to rule, as life directed the limbs,
The tempest-winged chariots of the Ocean,
And the Celt knew the Indian. Cities then
Were built, and through their snow-like columns flowed
The warm winds, and the azure aether shone,
And the blue sea and shadowy hills were seen.
Such, the allevations of his state,
Prometheus gave to men, for which he hangs
Withering in destined pain...’
Eén opmerking vooraf: het is onjuist, en zelfs onzinnig, te menen dat romantiek en classicisme elkaars tegenpolen zijn. Gilbert Highet
| |
| |
heeft die mening al in 1949 in The Classical Tradition bestreden, en anderen zijn hem daarin gevolgd, maar desondanks blijven velen in een soort hardnekkige en besmettelijke bewustzijnsvernauwing romantiek uitsluitend relateren aan gotische architectuur en de ‘middeleeuwse’ romans van Walter Scott: ‘the great poets of that age (sc. de romantiek) despised and shunned Greek and Latin literature’, meenden velen (Highet 355). Een onbegrijpelijke uitspraak. De romantiek keerde zich weliswaar tegen allerlei vormen van stijve en stroeve toepassing van klassieke clichés, maar daarmee keerde zij de Oudheid nog niet de rug toe. Integendeel, de romantiek heeft de grondslag gelegd voor een meer menselijke en meer levende voorstelling van de oudheid en de drijvende kracht bij uitstek in die uiterst heilzame vernieuwing van de klassieke traditie was de kracht van de verbeelding. Meer nog dan de Parijse studenten van mei 1968 waren het de romantische dichters die de verbeelding aan de macht brachten, en de oudheid heeft er alleen maar van geprofiteerd.
De romantici kenden hun klassieken terdege. Shelley leerde al vanaf zijn zesde jaar de grondbeginselen van het Latijn en het Grieks. Niets bijzonders voor iemand uit zijn tijd en zijn milieu, wél romantisch: Shelley als tienjarig jongetje in de familiekring oden van Horatius voordragend bij candlelight en open haard. Twee jaar later naar Eton, bolwerk van de klassieke vorming. Dr. James Lind wekte bij hem een levendige belangstelling voor auteurs als Plato en Lucretius. Shelley's biograaf Newman White (ii 36) heeft uitgerekend dat Shelley zich na zes jaar Eton zo'n 75.000 regels Griekse en Latijnse literatuur had eigen gemaakt. Dat komt ongeveer overeen met 2500 pagina's van het formaat van de huidige Oxford Texts.
Na zijn plotselinge vertrek uit Oxford in 1811 schijnt hij een periode te hebben gekend van twijfel aan en zelfs tegenzin voor de klassieken. Hij vond het allemaal maar irrelevant. Lang kan die periode niet geduurd hebben, we weten dat hij al vanaf 1812 weer naar de oudheid terugkeerde. Als lezer, maar ook als leraar. Zoals hij eerder zijn eerste vrouw, Harriet, Latijn had geleerd, zo leerde hij in 1815 zijn toekomstige tweede vrouw, Mary, Grieks. Zelf concentreerde hij zich toen in zijn lectuur vooral op Aeschylus en Euripides.
Hij beperkte zich niet tot lezen (en vertalen) alleen. Hij bezocht regelmatig de Elgin Marbles in het Brits Museum. Uit die tijd dateert overigens ook zijn bekende sonnet Ozymandias, een bijtende kritiek op de pathetische pretenties van potentaten. De inspiratiebron voor dat gedicht, de brokstukken van een kolossaal zitbeeld (17 meter hoog, met een wijsvinger van 1 meter lang en een voet van 1.40 meter breed, de rest navenant) van farao Ramses ii op de binnenplaats van diens dodentempel op de westoever van de Nijl tegenover Luxor, heeft Shelley nooit gezien. Het is wel interessant er en passant even aan te herinneren dat er in dat sonnet een citaat voorkomt,
‘My name is Ozymandias, king of kings:
Look on my works, ye Mighty, and despair’
dat een vrije en poëtische vertaling is van een Griekse inscriptie, die is overgeleverd bij Diodorus Siculus 147. De letterlijke en prozaische Nederlandse vertaling van die inscriptie luidt als volgt:
‘Ik ben Osymandas, koning der koningen, Als iemand wil weten hoe groot ik ben en waar ik lig, moet hij een van mijn werken overtreffen.’
In de laatste jaren van zijn leven (hij verdronk in zee, een maand voor zijn dertigste verjaardag, in 1822) verbleef Shelley voornamelijk in Italië om daar de - vaak nog maar pas ontdekte - materiële resten van de oudheid ter plekke te bestuderen. Opmerkelijk is ook dat hij tijdens zijn vele bezoeken aan het Uffizi Museum in Florence in de winter van 1820 géén aandacht schonk aan de renaissance-kunst, maar zich volledig concentreerde op de antieke beeldhouwkunst. Uiteraard hadden ook Rome en Napels hun aandeel in de stimulering van
| |
| |
zijn verbeeldingskracht. Grote delen van Prometheus Unbound zijn geschreven, zo deelt Shelley zelf de lezer in het voorwoord mee, ‘upon the mountainous ruins of the Baths of Caracalla’, en in het voorwoord bij het gedicht Hellas, gebaseerd op Aeschylus' Perzen, schrijft hij onomwonden (1821): ‘We are all Greeks.’
Al in 1812 had Shelley zich een editie van Aeschylus aangeschaft, maar pas in 1816 las hij voor het eerst diens Prometheus. Nog in datzelfde jaar vertaalde hij het stuk, voor niemand minder dan Byron. De enige eerdere verwijzing naar het Prometheus-verhaal is te vinden in de noten bij Queen Mab uit 1813. Daar had hij de mythe gebruikt als een allegorie voor de ellende die er over de mensen was gekomen sinds ze vlees waren gaan eten. Maar toen was Shelley dan ook vegetariër.
| |
Kinderjaren, mystiek, en natuurwetenschap
Het is vrij gewoon dat een dichter zich bedient van mythische symbolen om zijn boodschap aan de lezer over te brengen. Het is vrij ongewoon dat een dichter zelf de mythe ‘leeft’, dat hij op een of andere mysterieuze manier gelooft in de mythe die hij beschrijft of creëert. Ik wil niet beweren dat Shelley geloofde dat Prometheus ‘echt’ heeft bestaan, maar het is stellig wel zo dat voor hem de dimensies van het leven verder reikten dan die van de zintuiglijke waarneming. In 1818 schreef hij aan zijn vriend Peacock: ‘I always seek in what I see the manifestation of something beyond or above the present and tangible object.’ Die uitspraak is typerend voor Shelley's persoon gedurende zijn gehele leven.
Als kind was hij al mateloos geïnteresseerd in het mysterieuze en bovennatuurlijke. Zijn zusters zagen in hem een soort tovenaar. Het schijnsel van de maan, de stille vlam van een kaars, de onrustige vlammen van een open vuur, voor hem waren het evenzoveel aanleidingen om gefascineerd door te geraken. Gruwelverhalen, alchemie, spoken oproepen, sterren kijken, scheikundeproeven, experimenteren met elektriciteit, allemaal geliefde bezigheden van Shelley in zijn kinderjaren. Net als de student Frankenstein bestudeerde hij de mystiek-wetenschappelijke fantasieën van Albertus Magnus en Paracelsus, maar meer nog dan Frankenstein ging hij op zoek naar de regels van de toverkunst en leerde hij bezweringen voor het oproepen van spoken en demonen (White 141).
Deze bezetenheid van het occulte heeft hem steeds in haar greep gehouden. Hij had er paradoxaal genoeg geen moeite mee dit te combineren met zijn atheïsme en zijn belangstelling voor empirische en materialistische wijsbegeerte. Galvanisme, mesmerisme en hypnose behielden tot het einde toe voor hem hun aantrekkingskracht. Kort voor zijn dood beleefde hij de traumatische ervaring van een ontmoeting met de geest van een overleden kind. Zijn vriend Williams, die bij het incident aanwezig was, beschreef het als ‘a sort of natural magic caused by his ever wandering and lively imagination’ (Holmes 715).
Dezelfde ‘wandering and lively imagination’ stelde hem gelukkig in staat om behalve geestverschijningen ook nog poëzie op te roepen. Het lag voor de hand dat een dichter met een dergelijke neiging tot mystiek en een dergelijke verbeeldingskracht zich niet zou laten opsluiten in het keurslijf van puur realistische en materialistische voorstellingen. De Griekse mythologie werd het medium, waarin zijn levendige fantasie de noodzakelijke draagkracht vond. Prometheus Unbound is vooral een groots gedicht, omdat de auteur in de mythologie een passende bedding vond voor de verwoording van zijn duizelingwekkende speculaties. Het is in die zin dat men kan zeggen dat Shelley de mythe ‘leefde’. Hij geloofde in de mythe in zoverre deze uiting kon geven aan zijn verbeelding en zijn metafysica. De mythe was wáár, niet in historische zin, maar in zijn niet aan tijd en plaats gebonden strekking. Die strekking, de rebellie van het goede tegen het kwade, was Shelley op het lijf geschreven. Het idee dat
| |
| |
Prometheus de sleutel in handen had tot een geheime kennis, die fataal was voor Zeus, moet voor Shelley met zijn drang naar het ontdekken van esoterische kennis een grote aantrekkingskracht hebben gehad.
Er is veel geschreven over de relatie tussen Shelley's belangstelling voor elektriciteit en zijn bewondering voor Prometheus, de schenker van het vuur. Dit moge speculatief lijken, maar het idee verdient serieuze aandacht. Shelley geloofde dat de elektriciteit de vooruitgang van de mensheid op de weg naar materiële welvaart zeer zou stimuleren. Het is een logische zaak deze gedachte te associëren met de opvatting dat de beheersing en toepassing van het vuur de eerste grote sprong voorwaarts naar hetzelfde materiële doel was geweest.
Ik heb al opgemerkt hoezeer Shelley van kindsbeen af in de ban was van alles wat met vuur te maken had. Winterhanden behandelde hij met behulp van elektrische schokken, net als Franklin liet hij luchtballonnen op om elektriciteit op te vangen. Er is nog veel meer op dit gebied te melden. Elektriciteit had voor Shelley zonder twijfel iets mystieks en was als zodanig nauwelijks te onderscheiden van vuur.
Bush ziet in Prometheus Unbound ‘a concrete and recurring illustration in his linking of love with electricity in a thoughtcreated world’ (151). White merkt op dat het verhaal ‘echoes again and again with the best scientific knowledge of Shelley's generation’, meer in het bijzonder ‘with various current scientific facts and speculations about electricity’ (ii 129). Holmes gaat nog verder: ‘the new fire that Prometheus brings us is electricity’, en dit nieuwe vuur ‘would be the great source of power to liberate man from physical servitude’ (506-507). Kortom: de conclusie lijkt gewettigd dat het kind, dat in de ban was geraakt van de elektriciteit, vooral daardoor op latere leeftijd de pleitbezorger is geworden van de brenger van het vuur.
| |
Verzet tegen gezag
Shelley heeft er, naar het schijnt, zijn leven lang een gewoonte van gemaakt in aanvaring te komen met gevestigde regels, om het even of het nu ging om regels in de privé- en familiesfeer (bijvoorbeeld de regels van het vaderlijk gezag) dan wel om regels in de publieke sfeer. Zijn eerste grote botsing met het gezag resulteerde niet alleen in zijn verwijdering van de universiteit, maar ook in afwijzing door zijn vader. Vanaf die tijd beschreef Shelley zijn vader alleen nog als een boosaardige tiran, als een soort proto-Zeus van zijn latere poëzie. White heeft opgemerkt dat Shelley ‘would have been similarly treated by most orthodox English parents of his class and generation’ (113) en Shelley was zich daarvan waarschijnlijk ook wel bewust. Als dat zo is, moeten we zijn vijandige houding tegenover zijn vader zien als een vorm van rebellie tegenover vaders in het algemeen. Deze hypothese wordt ondersteund door zijn gedrag in de affaire met Harriet Westbrook. Hij schaakte haar, en daarmee beschouwde hij zich als de edelmoedige held die een jong en hulpeloos meisje redde uit de klauwen van een bezitterige vader (cf. Letters i 163). Voor Harriet liep zijn escapade niet bijster goed af, Shelley liet haar en haar kinderen later in de steek en Harriet pleegde tenslotte zelfmoord. Onwillekeurig dringt zich de vergelijking op met Prometheus' poging de mensheid te bevrijden van de tirannie van (vader) Zeus én met de rampspoed die als gevolg daarvan over de mensen kwam.
Shelley is geboren in 1792. Wat was er alzo gaande in en om dat jaar? ‘These are the times that try men's souls’ (Paine). In 1790 publiceerde de in Dublin geboren Edmund Burke zijn uiterst kritische en scherpzinnige Reflections on the Revolution in France. Dat boek werd op slag de bijbel van alle betere behoudensgezinden en dat is het tot op heden gebleven. In 1792 repliceerde Thomas Paine, de Engelsman wiens pen ten tijde van de Amerikaanse vrijheidsoorlog zo'n geducht wapen was gebleken tégen de
| |
| |
Engelsen (de zojuist geciteerde woorden vormen de openingszin van zijn pamflettenserie The American Crisis, 1776-1783, en zijn een gevleugeld woord geworden), met twee delen The Rights of Man. Dat boek werd op slag de blijde boodschap van alle betere veranderingsgezinden, dus ook van Shelley, al werd het werk in Engeland verboden. Een boek, dat nog meer invloed op Shelley zou uitoefenen, was Paines The Age of Reason, being an investigation of true and fabulous theology (1794-1797). Dit boek stempelde Paine tot de god van het atheïsme en Shelley tot diens profeet.
Eveneens uit 1792: A Vindication f the Rights of Woman van Mary Wollstonecraft. In de Winkler Prins encyclopedie (7e druk) wordt zij genoemd onder de naam van haar echtgenoot William Godwin (...), de auteur van de Enquiry concerning Political Justice, and its Influence on General Virtue and Happiness (1793) en om die reden wel de vader van het anarchisme en van het utopisch socialisme genoemd. Dit is dezelfde Godwin, die ervoor zorgde dat Shelley's afkeer van de klassieken in 1811 slechts tijdelijk was. Hij was met Mary Wollstonecraft getrouwd nadat zij vergeefs geprobeerd had zelfmoord te plegen. Hun beider dochter Mary werd de vrouw van Shelley en de schrijfster van de roman Frankenstein (1818), de griezelroman over een student die een monster samenstelt uit lijken en het vervolgens met behulp van elektriciteit tot leven weet te wekken.
Nog een paar boeken: Friedrich Anton Mesmer publiceerde zijn Mémoire sur la découverte du magnétisme animal in 1779, Lavoisiers Traité élémentaire de la chimie is van 1789 (in 1794 verloor Lavoisier zijn hoofd onder de guillotine), en in 1791 verscheen in Bologna De Viribus Electricitatis in Motu Musculari van Luigi Galvani.
Op de geboortedag van Shelley gaf de Franse Nationale Vergadering opdracht alle kerkelijke bezittingen te verkopen en de lijfwacht van Lodewijk xvi kwam in verzet tegen ‘the indignity of having to guard the king’ (White 115). Shelley's leven liep parallel met wat Eric Hobsbawm heeft genoemd ‘The Dual Revolution’, de Franse revolutie en de Industriële revolutie. Zijn jeugd was een tijd van oorlog, conscripties, opstanden in Ierland (1798 en 1803), censuur, terechtstellingen, spionnen, prijsstijgingen en voedseltekorten.
Voor de jeugdige revolutionairen vormde Prometheus de perfecte belichaming van al het goede van de Franse revolutie. Prometheus werd voor hen een geseculariseerde heiland, de proto-rebel en voorvechter van een optimistisch vooruitgangsgeloof waarin geen behoefte meer was aan de christelijke openbaringsleer. ‘Prometheus replaces Christ,’ schreef Jones (248), en Holmes (491) noemde de Franse revolutie ‘Promethean by adoption’. Shelley karakteriseerde in zijn voorwoord bij Prometheus Unbound de titelheld als ‘the type of highest perfection of moral and intellectual nature, impelled by the purest and the truest of motives to the best and noblest ends’, en in het gedicht zelf:
‘Hurling up insurrection, which might make
Our antique empire insecure, though built
On eldest faith, and hell's coeval, fear.’
Dat Shelley in een tijd van politieke reactie en sociale onderdrukking teruggreep op de oudheid voor zijn inspiratie was volledig in de geest van de tijd: ‘the notion that the glory of Greece was the result of its social and political liberty is a fundamental tenet of the Greek Revival of the eighteenth century’ (Barrell 101). Deze vorm van revolutionair classicisme was geen vlucht in een nostalgisch verleden, maar werd beschouwd als een katalysator van verandering. Shelley's ‘passion for reforming the world’ (voorwoord Prometheus Unbound) was een primaire factor in zijn ‘Hellenic fervour’, en zijn keuze van Prometheus als onderwerp voor zijn belangrijkste protestgedicht is in niet geringe mate bepaald geweest door zijn revolutionaire sympathieën.
Shelley was van mening dat poëzie en revolutie onlosmakelijk met elkaar verbonden
| |
| |
waren. Het was zijns inziens in het bijzonder de taak van de dichter (en in het algemeen van alle mensen van goede wil) zich in dienst te stellen van hervorming en sociale verandering. Maar hij formuleerde dat nooit expliciet: ‘He did not say that great literature actually produced great revolutions, or vice versa. He seemed rather to feel that the two ran a mysteriously parallel course - herald, or companion, or follower - and that the common factor was not so much direct social causation or didactic intent, but a certain quality of imaginative power as it were let loose’ (Holmes 584).
Het is evident dat voor een rebel als Shelley, die niet alleen de politieke status quo afwees, maar ook alle religieuze instellingen, Prometheus een figuur van grote bekoring was. Met de verschijning van zijn The Necessity of Atheism in 1811 wierp hij als het ware een en dezelfde steen naar zijn aardse vader en naar de hemelse vader. Uit een brief van hetzelfde jaar: ‘I swear that never will I forgive Christianity!... I wish I were the Antichrist, that it were mine to crush the Demon, to hurl him to his native Hell never to rise again. I expect to gratify some of this insatiable feeling in poetry’ (135). In Prometheus vond hij de figuur die zich hiertoe op ideale wijze leende.
Daar kwam nog bij dat Prometheus ook kon dienen als de symbolische voorvechter in de aanval op de seksistische verdeling van de samenleving. In de kringen van de revolutionairen namen vrouwen een vooraanstaande plaats in, net zoals in Prometheus Unbound Prometheus in de figuur van Asia - ‘a passionate theologian’, noemde Pottle (138) haar - zíjn vrouwelijke metgezel had. Prometheus als de ideale man, Asia als ‘the ideal, the complement, and the ally of evolving man’ (Bush 144). Alleen gezamenlijk en in vereniging konden zij de tirannie verdrijven. De ware vrijheid kon alleen gerealiseerd worden als ook de vrouwen bevrijd waren. Shelley was zich hiervan in Prometheus Unbound expliciet bewust. Dat is ook niet verbazingwekkend voor iemand die getrouwd was met de dochter van Mary Wollstonecraft.
Anders dan veel andere dichters is Shelley de beginselen van de Franse revolutie steeds trouw gebleven. Dat wil niet zeggen dat hij geen oog had voor de teleurstellingen van de werkelijkheid. De volgende zes regels uit Prometheus Unbound (117) geven daarvan een indruk:
‘The nations thronged around, and cried aloud,
As with one voice, Truth, Liberty, and Love!
Suddenly fierce confusion fell from heaven
Among them: there was strife, deceit and fear:
Tyrants rushed in, and did divide the spoil,
This was the shadow of the truth I saw.’
Het taalprobleem: ‘The Deep Truth is imageless’
Shelley wist dat ‘words are the very things that so eminently contribute to the growth and establishment of prejudice’ (Letters i 317). Alle grote dichters weten dat. Woorden kunnen door langdurig gebruik instrumenten van misleiding en manipulatie worden, instrumenten die een corrumperende uitwerking hebben op de zuiverheid van denken en uitdrukken. Maar de dichter kan niet zonder woorden. Dat plaatst hem in een precaire positie. Waarheden kunnen bestaan, en zelfs, althans ten dele, begrepen worden, zonder dat zij door het beperkende medium van de taal heen zijn gegaan (White ii 118). Maar als dat zo is, dan rijst de vraag hoe dan wel de dichter deze ten dele begrepen waarheden kan verkondigen. ‘How vain it is to think that words can penetrate the mystery of our being,’ schreef Shelley in zijn Essay on Life (cf. Holmes 298). En toch was het de ambitie van de romantische dichters om wél tot dat mysterie door te dringen en er nog verslag van te doen bovendien. Shelley was niet de enige die zocht naar een manier om uitdrukking te geven aan waarheden die buiten het bereik van het woord lagen. Andere zoekers: Wordsworth, Coleridge.
| |
| |
Het probleem kon alleen maar opgelost worden door de onvolkomenheid van de taal te ondervangen door gebruik te maken van symbolen, die door hun suggestieve karakter konden appelleren aan de intuïtie van de lezer.
In onze eigen twintigste eeuw heeft Ludwig Wittgenstein de mening verkondigd dat het het doel van de wijsbegeerte is het denken te bevrijden van de kluisters van het woord: ‘De filosofie is een kruistocht tegen de begoocheling waarmee de taal ons denken in haar ban houdt’ (citaat ontleend aan G. Beekman, Filosofie, filosofen, filosoferen, Bilthoven 1973). Shelley vond in de Griekse mythologie de wapenkamer voor zijn kruistocht tegen de begoocheling van de taal. Hij was niet de enige in zijn tijd, die aan de Griekse mythologie de symbolen ontleende om persoonlijke gevoelens en overtuigingen te beschrijven. Door zijn keuze van Prometheus als de personificatie van al het goede in de mensheid objectiveerde en universaliseerde hij zijn onderwerp - het conflict tussen goed en kwaad - en verleende hij aan zijn werk een tijdloze dimensie. Als Shelley geen gebruik had gemaakt van de mythe en zijn symbolen, zou zijn gedicht niet dat universele en boventijdelijke karakter hebben gehad, die het nu heeft.
Door de mythe op deze manier te gebruiken als allegorie, plaatste Shelley zichzelf als het ware buiten het gedicht. Tegelijk bleef hij er, doordat hij de lezer zijn eigen persoonlijke gedachten kenbaar maakte via de woorden van mythische figuren, middenin staan. Highet (450) heeft erop gewezen dat deze behoefte om het persoonlijke element buiten spel, of, beter uitgedrukt, buiten het gezichtsveld van de lezer, te plaatsen, altijd een van de belangrijkste factoren is geweest voor dichters om zich te bedienen van thema's ontleend aan de klassieken: ‘Problems that torment the poet himself can be expressed more clearly, and perhaps their tension will be relieved, if they are transported to figures both distant and noble.’ In zijn eerdere gedichten had Shelley dat ook al wel geprobeerd, maar pas in Prometheus Unbound is hij in zijn opzet echt geslaagd. In eerdere gedichten als Queen Mab en The Revolt of Islam is het Shelley, die aan het woord is; in Prometheus Unbound is het de mythe, die spreekt. Shelley zelf staat buiten spel. Beter uitgedrukt, want tenslotte heeft hij de mythe gepresenteerd in een zeer persoonlijke interpretatie: hij staat buiten het gezichtsveld van de lezer.
| |
Goed en kwaad: Plato
Shelley was zijn leven lang geobsedeerd door het conflict tussen de machten van het kwaad en die van het goede. In zijn jeugdwerken huldigde hij op dat punt het manicheïsche standpunt van de gelijkwaardigheid in kracht van goed en kwaad. In de tijd tussen de voltooiing van The Revolt of Islam en het moment waarop hij begon aan Prometheus Unbound, valt er een verandering te constateren in Shelley's opvatting. Wie de beide gedichten vergelijkt, ontdekt dat ‘Necessity’ het veld heeft moeten ruimen voor ‘(voluntary) Love’. De verandering is fundamenteel.
Al in 1811, zeven jaar voordat hij aan Prometheus Unbound begon, schreef hij dat hij werkte aan een nieuw gedicht dat bedoeld was, bij wijze van anticipatie, als ‘a picture of the manners, simplicity and delights of a perfect state of society’ (Letters i 201). Dit gedicht is nooit voltooid. Ik denk dat dat verklaard kan worden door het feit dat Shelley in het kader van zijn toenmalige filosofie van mechanische noodzakelijkheid geen ruimte kon vinden voor het idee dat er zich ooit iets kon voordoen waardoor de balans tussen goed en kwaad definitief naar een van beide kanten (bij voorkeur natuurlijk naar die van het goede!) kon doorslaan. Ergens tussen 1815 en 1818 ontwikkelde Shelley met vallen en opstaan de metafysische voorstelling van de Liefde. Pas vanaf dat moment werd het voor hem mogelijk het utopische visioen van 1811 nader te exploreren en te exploiteren.
In 1811 had Shelley ook geschreven: ‘I have long been convinced of the eventual omnipotence of mind over matter: adequacy of motive
| |
| |
is sufficient to anything, and my golden age is when the present potence will become omnipotence’ (Letters i 152). Filosofisch bleef hij echter vooralsnog bij het standpunt van de mechanische noodzakelijkheid. Pas toen hij in 1815 voor de tweede keer Berkeley las, verruilde hij Locke voor het idealistische standpunt. In zijn wijsgerige bespiegelingen kwam nu alle nadruk te liggen op het zoeken naar intellectuele schoonheid. Deze was weliswaar niet direct waarneembaar, maar zij kon ten dele geschouwd worden via haar materiële verschijningsvormen. Daarmee kwam Shelley via zijn lectuur van Berkeley en, daarop aansluitend, van Plato en de neoplatonisten tot eenzelfde conclusie als zijn Duitse tijdgenoten via hun lectuur van Kant. Langzaam maar zeker schoof in zijn wereldbeschouwing het domein van tijd en verandering en zintuiglijke ervaring naar het tweede plan, en uiteindelijk lag het belang van dat domein voor hem in zijn functie van ‘Interposition... between the finite mind and Platonic idea’ (Buxton 159). Via die ‘interposition’ was het mogelijk, zo meende Shelley nu, een glimp op te vangen van de wereld van het volmaakte idee. We begrijpen nu waarom Shelley zocht naar iets ‘beyond or above the present and tangible object’.
Prometheus Unbound is de eerste manifestatie in poëzie van deze fundamentele verandering in Shelley's wereldbeschouwing. Daarmee markeert het gedicht een mijlpaal in zijn leven. In de ban van zijn enthousiasme over de nieuw gevonden metafysica bestudeerde hij met gretigheid in 1818 Plato's Symposium (dat hij ook vertaalde) en Phaedrus. Het is van belang er op te wijzen dat dit uitgerekend de twee dialogen zijn waarin Plato zijn filosofie van de liefde uiteenzet, en dat Shelley deze las vlak voordat hij begon aan Prometheus Unbound. Daarenboven las hij in dezelfde tijd ook nog Plato's Politeia. Anders dan Karl popper ruim honderd jaar later las Shelley dit tractaat niet als een blauwdruk voor totalitarisme. Voor hem was het voldoende in de Politeia de filosofische onderbouwing te vinden voor de overtuiging dat ‘justice is an unqualified good, that injustice is an unqualified evil, and that any kind of tampering with right or wrong simply does not pay’ (Barrell 146).
Plato leverde Shelley het verlossende antwoord op de knellende vraag naar de afloop van de strijd tussen goed en kwaad. Het kwaad is krachtens zijn aard ten ondergang gedoemd, de Liefde zal zegevieren. Klassieke filologen hebben de opvatting verdedigd dat in de verloren gegane delen van Aeschylus' Prometheustrilogie Prometheus en Zeus elkaar vinden in een compromis. Voor Shelley is dat een absoluut verwerpelijke gedachte. ‘I was averse from a catastrophe so feeble as that of reconciling the Champion with the Oppressor of mankind’ (voorwoord Prometheus Unbound). Het probleem was altijd geweest hoe de Kampioen kon zegevieren over de Onderdrukker zonder bloedvergieten en zonder opnieuw de kiemen te leggen van haat en vergelding. Shelley wilde een omelet bakken zonder eieren te breken. Hoe kon ware vrijheid ooit samengaan met haat en vergelding? Waren dat niet uitgerekend de twee klippen geweest waarop de Franse revolutie was stukgeslagen? (cf. White ii 113). Shelley realiseerde zich dat er een revolutie nodig was in de geesten van de mensen. Precies zo'n revolutie als zich voltrekt in de geest van zijn Prometheus. Zeus delft het onderspit omdat ‘the spirit of Love has prevailed in Prometheus and in the world and has made impossible the continued reign of evil’ (Barrell 149).
Plato was voor Shelley de ideale leidsman. Hij beantwoordde aan twee essentiële voorwaarden. In de eerste plaats stelde hij de uiteindelijke zege over het kwaad en daarmee een gelukkige toekomst voor de mensheid in het vooruitzicht. Voor de utopist Shelley met zijn verlangen ‘a perfect state of society’ te beschrijven was dit een wezenlijk element in de filosofie van Plato. In de tweede plaats sloot die filosofie aan bij de wetenschappelijke gedachte dat het universum een gestructureerde organisatie was, die onderworpen was aan een stelsel van natuurwetten. Voor Shelley als man van de
| |
| |
natuurwetenschap was dit van niet minder belang. Deze platoonse beginselen waren eveneens essentieel voor Shelley's presentatie van Prometheus als de volmaakte revolutionair. Voor de romantici van links was Prometheus altijd al de triomfator over het kwaad geweest, maar nu kon Shelley dank zij (zijn interpretatie van) Plato de garantie bieden dat de triomf over het kwaad een totale triomf zou zijn, waar geen bloedvergieten aan te pas hoefde te komen. Bovendien stelde de filosofie van Plato, doordat zij het licht op groen zette voor de natuurwetenschap, Shelley in staat Prometheus voor te stellen als de held die de mensheid de zegeningen schonk van de wetenschappelijke vooruitgang. De betekenis van Plato voor Shelley en in het bijzonder de invloed van de filosofie van Plato op Prometheus Unbound kan tegen deze achtergrond niet genoeg beklemtoond worden. Het lijdt geen twijfel dat Shelley in de mythe van Prometheus het meest omvattende kader vond voor de verkondiging van zijn nieuwe idealistische ideeën. Zij stelde hem in staat metafysica en fysica, de innerlijke revolutie in de geest van de mens en de uiterlijke revolutie van de vooruitgang van de wetenschap in één grote conceptie te verenigen.
Alvorens van dit onderwerp af te stappen nog een enkele opmerking over de slotacte van Prometheus Unbound. In dit slot wordt een inconsistentie zichtbaar in de filosofie van Shelley, die vaak over het hoofd wordt gezien door hen die hem als een 24-karaats platonist willen etiketteren. Shelley was echter in de eerste plaats een individualist, die altijd selectief te werk ging in wat hij aan anderen ontleende. Zo ook in de vierde acte van Prometheus Unbound: de Liefde heeft het kwaad overwonnen, de tijd is rijp voor de ‘perfect state of society’:
‘The loathsome mask has fallen, the man remains
Sceptreless, free, uncircumscribed, but man
Equal, unclassed, tribeless and nationless,
Exempt from awe, worship, degree, the king
Over himself, just, gentle, wise.’
Maar zelfs in deze idyllische staat is het zaak op te passen. Het kan steeds opnieuw misgaan, en dus volgt er in de slotwoorden van Demogorgon een waarschuwing:
‘And if, with infirm hand, Eternity,
Mother of many acts and hours, should free
The serpent that would clasp her with his length:
These are the spells by which to reassume
An empire o'er the disentangled doom:
To suffer woes which Hope thinks infinite,
To forgive wrongs darker than death or night,
To defy Power, which seems omnipotent,
To love, and bear, to hope till Hope creates
From its own wreck the thing it contemplates,
Neither to change, nor faulter, nor repent:
This, like the glory, Titan, is to be
Good, great and joyous, beautiful and free,
This is alone Life, Joy, Empire, and Victory.’
Shelley houdt er rekening mee dat het kwaad toch weer de kop kan opsteken. Het ligt ergens te sluimeren en wacht, het beidt zijn tijd. Het is 's mensen lot en de taak van de mens altijd voorbereid te zijn op die fatale dag. Als het kwaad terugkomt moet de mens opnieuw de strijd aanbinden, maar in die strijd zal hij zijn grootste roem vinden. De oude manicheïsche opvatting blijft bij Shelley, ondanks zijn bekering tot Plato, ergens in zijn achterhoofd rondwaren.
| |
Conclusie
Prometheus Unbound bevat alles wat voor Shelley essentieel was: het kwaad domineert in de wereld, het vindt zijn bestaansgrond en voedingsbodem in de onwetendheid van de mensen, het
| |
| |
verliest die bestaansgrond en voedingsbodem door de emancipatie van de menselijke geest, we moeten nooit opgeven in onze strijd tegen het kwaad, de werkelijkheid van de materiële wereld is slechts een zwakke en gebrekkige afschaduwing van de waarheid, en het uiteindelijke doel van de mens is door deze schaduwen heen te kijken en de volmaaktheid te bereiken.
De ‘geboorte’ van het gedicht was een proces van langzame rijping, waarvan het begin gezocht moet worden in Shelley's kinderjaren. Van zijn schooljongensexperimenten met elektriciteit en occulte verschijnselen tot zijn houding van adolescente rebellie tegen gezag, gezag van God, koning en vader, via zijn bespiegelingen over de beperkingen van de taal en de noodzaak gebruik te maken van symbolen tot aan het zich eigen maken van Plato's opvatting van het idee van het Goede en de Liefde en zijn bekering tot de idealistische filosofie: door al deze stadia heen zien we het Prometheus-motief en de conceptie van een gedicht gebaseerd op de mythe van Prometheus groeien, gedijen, rijpen en uiteindelijk vrucht dragen in Prometheus Unbound.
In 1950 gaf William Faulkner in zijn Nobel-prijs-rede ons zijn opvatting over de positie van de mens in de wereld en de taak van de dichter en schrijver. Die rede doet opvallend sterk denken aan Shelley en aan Prometheus Unbound. Eén passage eruit (geciteerd naar Jones 464):
‘I believe that man will not merely endure: he will prevail. He is immortal, not because he alone among creatures has an inexhaustible voice, but because he has a soul, a spirit capable of compassion and sacrifice and endurance. The poet's, the writer's duty is to write about these things. It is his privilege to help man endure by lifting his heart, by reminding him of the courage and honour and pride and compassion and pity and sacrifice which have been the glory of his past.’
Groningen, april 1985
| |
Geraadpleegde literatuur
(in de tekst van het artikel zijn enkel de naam van de auteur en het nummer van het desbetreffende deel en/of de desbetreffende pagina genoemd):
Shelley Selected by Kathleen Raine, Penguin Books, Harmondsworth 1974. |
The Letters of Percy Bysshe Shelley, ed. by F.L. Jones, 2 delen, Londen-Glasgow 1964. |
Joseph Barrell, Shelley and the Thought of His Time, A Study in the History of Ideas, New Haven 1947. |
Maurice Bowra, The Romantic Imagination, Oxford 1961, spec. ch. v. |
John Buxton, The Grecian Taste, Literature in the Age of Neoclassicism, Londen 1978, spec. ch. viii. |
Douglas Bush, Mythology and the Romantic Tradition in English Poetry, New York 1957, spec. ch. iv. |
Richard Holmes, Shelley, the Pursuit, Londen 1974. |
Frederick A. Pottle, ‘The Role of Asia in the Dramatic Action of Shelley's Prometheus Unbound’, in: George M. Ridenour (ed.), Shelley's A Collection of Critical Essays, Englewood Cliffs, N.J., 1965. |
Newman I. White, Shelley, 2 delen, New York 1947. |
H.W. Jones, Revolution and Romanticism, Londen 1974. |
Gilbert Highet, The Classical Tradition, Greek and Roman Influences in Western Literature, Oxford 19491. |
|
|