De Gids. Jaargang 149
(1986)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
J.M. Kramer
| |
[pagina 17]
| |
ting over dit gedicht, in de tijd bijvoorbeeld van de vertaler Aegidius Timmerman en Willem Kloos, maar daar is wel een eind aan gekomen; de huidige classicus houdt zich strikt aan het wetenschappelijk inzicht dat hem op zijn universiteit is bijgebracht. Zodat er eigenlijk niets met Van het Reve boutade te beginnen valt, alleen blijft het effect dat iedere poging tot nieuwe interpretatie van tevoren belachelijk wordt gemaakt. Wàt staat er dan wel zo duidelijk? Het komt mij voor dat deze vraag in alle eenvoud, juist door en voor de wetenschappelijke buitenstaander, de onpartijdige leek, gesteld mag worden. De Ilias is nog altijd wereldliteratuur, ze prijkt bijvoorbeeld vrij hoog op de meeste favorietenlijsten die door prominente en gewone lezers niet zo lang geleden uit die wereldliteratuur werden samengesteld; in zo'n geval moet je dunkt mij het oordeel niet alleen aan de gespecialiseerde vakliteratuur overlaten. Als we dan over die vraag gaan nadenken, komen we tot een zeer verrassend resultaat. Het blijkt namelijk dat men altijd, van het vroege begin af tot in onze dagen, van een levensgroot misverstand is uitgegaan, namelijk van de veronderstelling dat er iets in de Ilias staat wat er nu juist helemaal niet in staat. Men begint altijd te lezen in de veronderstelling dat men met de Ilias een heldendicht ter ere van de Griekse voorvaderen ter hand neemt, en men blijft hardnekkig in die mening volharden als de onbevangen lectuur van wat er dan wel staat al lang duidelijk had moeten maken dat dit per se niet het geval is. Het staat inderdaad nergens in dit ‘epos’ dat de Ilias een Grieks nationaal heldendicht is. Hoe men de zaak ook keert of wendt, dit is eenvoudige waarheid. Men kan natuurlijk denken, ja maar die boodschap is ons van het eerste begin af meegegeven en dat is - misschien - zo, maar dat verandert niets aan het feit dat die boodschap nergens in de tekst zelf is overgeleverd. Maar kón dat dan wel? Nu, dat had gekund in het zogenaamde proemium of de voorzang van het gedicht, waarin het thema ervan wordt aangekondigd. Niet dat daar nu direct het woord ‘epos’ gebruikt zou moeten zijn, maar er had toch gerept kunnen worden van heldenstrijd voor het nobele doel, de verdediging of de eer van het vaderland. Zoals dat nog onlangs in een wetenschappelijke voordracht over de Ilias is verwoord.Ga naar eind1. Daar wordt eerst het begrip ‘held’ gedefinieerd: ‘Iemand die met gevaar voor eigen leven strijdt voor een goede, althans niet verwerpelijke zaak en die in deze strijd uitzonderlijke kwaliteiten aan de dag legt.’ En: ‘De toevoeging “goede, althans niet verwerpelijke zaak” is noodzakelijk, want niemand zal het woord “held” gebruiken als hij niet achter het doel staat waarvoor de held strijdt. Zo ook zal de dichter van een epos geen strijd beschrijven waarvan in zijn eigen ogen het doel en de zin twijfelachtig zijn.’ Dat is een mooi en flink oudbakken stukje theorie, maar toch niet oud genoeg om op de Ilias van toepassing te zijn. Want kijken we nu eens wat er in het proëmium te lezen staat. Het kondigt zeker iets aan, maar wel zwaar in mineur. ‘Gevloekt de wrok van Achilles, die duizenderlei lijden oplegde aan de Achaeërs, zielen van helden in de Hades deed belanden, maar henzelf prooi van honden maakte en aas van vogels - door het raadsbesluit van Zeus dat in vervulling ging sinds twistend uit elkander gingen Agamemnon, vorst der mannen, en goddelijke Achilles.’ (Hier moet de interpretatie direct al een van twee volkomen tegengestelde wegen gaan: wordt dat raadsbesluit van Zeus, zoals men dat bijna altijd wil, genoemd in een ‘beschwichtigende’, een sussende zin van ‘erg, maar Gode heeft het zo gewild’, óf is hier juist mokkend verzet tegen een malicieuze oppermacht, despotisch en onbetrouwbaar, die het kwade wil voor het menselijk geslacht? Overbodig te zeggen dat de klassieke wetenschap unaniem kiest voor de brave uitleg, die de onjuiste is. Maar dat is een verhaal op zichzelf.) Het zijn dus bepaald geen vreugdevolle en heldhaftige tonen, die in deze voorzang worden aangeslagen, we zijn hier heel ver weg van | |
[pagina 18]
| |
bijvoorbeeld de Germaanse Nibelungen met hun ‘Recken gross’, de ‘Lobesame’ of hoe dat heten mag; hún voorzang is, gans volgens het boekje, over de helden en hun daden groot. Daarover niets in het voorwoord van de Ilias, die welbeschouwd alleen maar over die verdomde oorlog klaagt, die het gevolg is van de Wrok. En zoals het preludium inzet, zo klinkt, als men maar horen wil - en leest wat er staat - dit hele grandioze gedicht. Ik doe een enkele greep uit het overvloedige bewijsmateriaal. De Ilias eindigt met de dood van en de nadrukkelijke rouw om de vijandelijke veldheer Hector. Tweemaal zelfs klinken de afscheidsklachten, bij de dood en bij het laatste afscheid; ‘zo begroeven zij de ridder Hector’ is de slotregel van dit Griekse epos. Er is geen sprake (nu ja, er zijn twee regeltjes paean, erezang voor Apollo bij gelegenheid van Patroclus' uitvaart, waar alle bekende Grieken hun ongewild-komische kanten nog eens etaleren - voorlaatste boek van de Ilias) van Griekse zegezang, geen Griekse overwinningsvreugde wordt in het vooruitzicht gesteld. Het tragische lot van Troje domineert volkomen. De Trojanen munten uit door eendracht, bij de Grieken is er altijd naijver en geruzie. Er is in het hele epos niet zo'n indrukwekkende figuur als de oude koning van Troje, Priamus; vergeleken met hem is de oude Griekse baas Nestor een lachertje (om wie dan ook steeds stekelige grapjes worden gemaakt). De grootste Griekse held, als karakter een paar niveaus hoger dan zijn zeer middelmatige medestrijders, gaat te gronde aan zijn tomeloze eerzucht en onbeheerstheid; zelf vat hij zijn heldencarrière samen in de ene zin, dat hij ‘niets heeft gedaan dan leed brengen over U [tot Priamus gesproken] en Uw kinderen’. Er wordt ook duidelijk gemaakt dat de strijd van de Grieken bedoeld is als agressie, met als doel de totale vernietiging van Troje. Dat wordt zowel bij monde van de Trojanen door Hector, als namens de Grieken door Diomedes, vastgesteld en kan men die niet meer afdoen met de dooddoener dat de Trojanen nu eenmaal begonnen zijn (door het ‘roven’ van een vrouw die daar geen enkel bezwaar tegen had). En dan zijn er nog de beroemde Homerische vergelijkingen, waarover straks. Dit alles en veel meer staat in de Ilias te lezen. Heeft men het er ook in gelezen? De geleerden in elk geval niet. Men constateert hoogstens een bijzondere objectiviteit en onpartijdigheid van de dichter ten opzichte van de beide partijen; men erkent de humane inslag van het gedicht, maar men trekt toch uiteindelijk het karakter van erezang voor de Griekse helden volstrekt niet in twijfel. En een sterke stroming, hier te lande bijvoorbeeld, wil van de humanistische waarden ook niet te veel weten en ziet daar een cultureel aanslibsel in van latere eeuwen, waarvan het gedicht juist gezuiverd moet worden. Die stroming wil terug naar een ‘harde’ Ilias, waar alles draait om de primitieve aretè, de harde mannendeugd; de ongeschonden eer van de man is het enig ethisch beginsel. Achilles bijvoorbeeld heeft gelijk in zijn verzet à outrance tegen de Grieken, die alles in het werk stellen om hem weer in het gareel te krijgen. (Maar zijn eigen vriend Patroclus verwijt hem daarbij dat hij geen menselijke moeder heeft, ‘maar de grauwe, ongevoelige zee heeft je gebaard’. Dat is dus kritiek uit de eigen cultuurkring van de held, het gaat hiet niet om aanslibsel van latere eeuwen.) In waarheid, en overduidelijk, is de kern van het epos niet hard, maar week - wanneer men althans medelijden met de verslagenen, met de slachtoffers (Trojaanse vrouwen!) zo noemen wil. Het epos spreekt, niet aangekondigd, maar wel in feite, anti-oorlogstaal. De koning Priamus: hij weigert naar het strijdtoneel te gaan, waar zijn zoon Paris om de beslissing wil vechten, hij wil het bloed niet zien vloeien van zijn zoon, de zogenaamde schuldige aan de oorlog! Deze man, voor wie de oorlog een straf is van kwaadwillende goden en die mild begrip voor ieder heeft en zelfs bewondering kan opbrengen voor zijn vijanden, is wel erg ver verwijderd van de harde mannendeugd. Hij wil zo ver gaan in vernedering, dat hij bereid is de handen te kussen van degeen die zijn zoon heeft gedood. Dat | |
[pagina 19]
| |
is de stemming waarin de Ilias eindigt! Het meeste van wat ik hier zeg, heb ik al eens eerder betoogd.Ga naar eind2. Ik voeg er nu nog een paar nieuwe dingen aan toe, namelijk twee voorbeelden van manifeste ironie, maar die nooit als zodanig zijn aangemerkt. Het komt mij voor, dat een modern lezer er meer begrip voor zal hebben dan de plichtmatige beroepslezers van vroeger en nu. Ironie is uit de aard van de zaak voor Karel van het Reve, om weer even naar hem terug te keren, een interessante test-case. Kan ironie voor hem eigenlijk bestaan? Want daar moet je nooit letterlijk lezen wat er staat. Dan krijg je iets simpels, onnozels, iets wat de samenhang verstoort, want ironie kan slechts in de samenhang van het geheel gesignaleerd en begrepen worden. Maar daar is dan toch een soort analyse voor nodig, niet alleen maar lezen wat er met zoveel woorden staat. Mijn eerste voorbeeld is de beroemd geworden beschrijving van het schild van Achilles. Die wil op een bepaald moment de strijd weer in om de dood van zijn boezemvriend Patroclus te wreken. Maar hij heeft een nieuw schild nodig, omdat hij het zijne aan zijn vriend had meegegeven, opdat de Trojanen bij het zien daarvan zouden denken dat Achilles zelf weer was teruggekomen en hun de doodsschrik om het hart zou slaan. Dat was nu een ideetje van de ‘wijze’ Nestor, waar de Trojanen geen moment intrappen. De realiteitsgraad van de Homerische gevechten steekt ver uit boven deze slimmigheidjes, die uit de ‘Lust zum Fabulieren’ stammen. Achilles krijgt dus zijn nieuwe schild, dat door de smid van de goden zelf is vervaardigd, een waar kunststuk. Wat staat er op dit schild? Vrede - hoe mooi het leven, de menselijke samenleving zou zijn als het vrede was. Oogsttaferelen, een wijnfeest, een bruiloft met muziek en dans, vrouwen in de deurpost kijkend naar de voorbijtrekkende stoet, herders die huiswaarts keren door de weiden, langs de oever van een beek met het ruisende riet. Het is de wereld van deze meermalen terugkerende regel in het epos: ‘hiervoor, toen het nog vrede was...’ (Het is waar, er zijn ook twee steden op het schild te zien, die met elkaar in oorlog zijn, maar daar wordt onderhandeld om er een eind aan te maken; één vechtpartij, tegen een bucolische achtergrond van naar huis kerende herders, breekt er nog even los. Van die vechtregels komen er vier precies zo voor op een andere in de oudheid bekende schildbeschrijving, waarop wél alles heldendaad en krachtsvertoon voorstelt en die vier regels zijn tamelijk ‘onhomerisch’ (doodsgodinnen die de lijken van het slagveld komen oprapen), maar toch mag men het voor de hand liggende niet zeggen: dat de dichter van Achilles' schild hier een vermaarde voorganger citeert, want Homerus (over wie wij niets weten) is immers de oudste; als we dat niet meer zouden aannemen zou onze hele klassieke wetenschap in elkaar storten. Maar het blijft waar dat Achilles' schild als merkwaardig maar duidelijk contrast met het ‘episch’ gebeuren de vrede uitbeeldt. Eén ogenblik bekijkt de held het, dan snelt hij in de strijd, zoveel moois ter vernietiging aandragend. Een duidelijker geval van ironie kan men zich nauwelijks denken. Het tweede voorbeeld is van de ‘Homerische vergelijkingen’ en staat in de Odyssee; ze is daar misschien de enige plaats die met enige duidelijkheid naar de Ilias verwijst. Deze Homerische vergelijkingen zijn op zichzelf merkwaardig en gaan voor het merendeel ook in de richting van een ironie, die een contrast schept tussen het dagelijks gebeuren in natuur en samenleving enerzijds en de wrede woede van het slagveld anderzijds. Zulke vergelijkingen zijn eigenlijk ongelijkheden die via een tertium comparationis, het punt van vergelijking, met elkaar gecontrasteerd of vergeleken worden. Projectielen op het slagveld en sneeuwvlokken in de natuur, die alles, de heuvels en dalen, bos en veld, de rivieren en oevers, de golven op zee bedekken. Voorbijtrekkende legers die met zwermen gonzende vliegen om de boordevolle emmers van ergens een boerderij, vergeleken worden. Kinderen die aan het strand hun fortjes bouwen, of huilen aan moeders rok, een | |
[pagina 20]
| |
stervende vader die afscheid neemt van zijn zoon, een vrouwtje dat de nachten doorwerkt voor een karig loontje om haar kinderen in leven te houden: dat alles wordt op de wijze van de vergelijking binnengehaald in het epos om met de hardheid van de strijd te contrasteren: ook professor Van het Reve zal ze gelezen hebben, met een harde of een zachte, of een ‘neutrale’, esthetische ontroering? De vergelijking uit de Odyssee is deze: Odysseus, de ‘stedenverwoester’ is te gast bij de Phaeaken en viert de feesten mee die te zijner ere gegeven worden. Niemand weet nog dat hij de beroemde held zelf is, maar als de blinde zanger voor komt dragen over de inmiddels overal ter wereld bekend geworden strijd om Troje, valt hij bijna door de mand. Want als hij zijn naam hoort noemen en zijn heldendaden prijzen, wordt hij ontroerd en moet wenen. Hoe weent hij? Dat is werkelijk verrassend: hij weent als een vrouw van wie de man in de slag om zijn stad is gedood, zij wordt met lansstoten in de rug in de slavernij gedreven: het is het tafereel dat iedere (zachte) lezer uit de Ilias kent, van Andromache die, in boek zes, de dood van haar man voorziet; hoe zij zelf met lansstoten in de rug wordt weggevoerd en haar zoontje, op voorstel van Odysseus, van de rots te pletter wordt gegooid. Is er een duidelijker ironie denkbaar dan deze confrontatie tussen held en slachtoffer? Maar van professor doctor mag het niet. Dat strijdt met de gedachte van het epos, met de wetten van het genre. Een dichter in de oudheid mag van hem niet zoiets gedacht hebben. Het epos moet waardig en liefst hard blijven, de held mag niet van zijn voetstuk worden gehaald. Maar als we nu lezen willen wat er staat? Professor Van het Reve overstelpt het door hem uitgekozen slachtoffer Gomperts met vragen. Waarom zou de dichter zulk een verborgen betekenis in zijn verhaal hebben gestopt? Waarom komt Gomperts met een eigen interpretatie, die het natuurlijk toch af moet leggen tegen de oorspronkelijke bedoeling van Homerus zelf. Zouden niet al die generaties die in Homerus altijd alleen maar gelezen hebben wat er staat, zich niet bekocht moeten voelen? Met alle respect voor de leuke formuleringen, dit zijn louter nonsensvragen. Juist Gomperts wil lezen wat er werkelijk in de Ilias staat, tegen de vooroordelen in van hen die er hardnekkig een Grieks heldenepos in willen lezen. En dat is nu eenmaal wat een paar duizend jaar lang gebeurd is. Hoewel er natuurlijk altijd, daarvoor heeft de dichter gezorgd, velen geweest zullen zijn, vooral onder de niet-wetenschappelijke lezers, die het verhaal van de dichter zo verwerkt zullen hebben als hij het bedoeld heeft. (Plato die de Ilias een tragedie heeft genoemd.) Een impliciete werking, die niet altijd expliciet hoeft te zijn verantwoord. Dit ligt in de aard zelf, de opzet, ja men mag zeggen de doelstelling van dit unieke verhaal. We moeten begrijpen dat de dichter, als hij dan niet werkelijk een epos in de zin die de oudheid en onze wetenschappers daaraan hechten, heeft willen schrijven, ook niet het tegendeel in klare termen heeft kunnen aankondigen. Waarom niet? Omdat het publiek in zijn tijd daar niet aan toe was en het niet verwachtte. De dichter moest rekening houden met het opvattingsvermogen van dit publiek. Zelfs nu, na zoveel eeuwen, is het nog een moeilijke zaak, met onze zo gewijzigde opvattingen en andere waardering van heldenmoed en vaderlandsliefde enzovoorts, de lezers erop te wijzen wat er werkelijk in de Ilias staat. Maar de oude lezers waren met veel meer recht ervan overtuigd dat zij een veritabel heldendicht te horen of lezen zouden krijgen. De enige manier voor de dichter om met zijn eigen ideeën voor dit voetlicht te komen, was zijn eigen bedoeling niet met zoveel woorden uit te spreken - dat was in die tijd onmogelijk - maar gewoon het bekende verhaal te gaan vertellen over de strijd tussen Grieken en Trojanen, daarbij heel goed wetend dat zijn lezers of hoorders aan de Griekse kant zouden staan. Ongemerkt echter boog hij de lijn van zijn vertelling naar de andere kant om. Maar is het dan mogelijk dat iemand, een | |
[pagina 21]
| |
dichter, op zijn eentje zo heel anders dacht dan althans het gros van zijn publiek? Hoe kunnen we dat eigenlijk weten? Het antwoord, heel beslist en simpel: door te lezen wat er in de Ilias staat en, beredeneerd, door een literaire analyse van de Ilias. Natuurlijk rijzen hierbij literair-historische (en historische) vragen, die wij niet uit de weg mogen en hoeven te gaan. Alleen al bijvoorbeeld deze: in welke tijd denkt u dan dat deze Homerus eigenlijk heeft geleefd? Wel, dan moet ik er maar mee voor de dag komen: ik denk helemaal niet, en ik ben de enige niet, dat de dichter Homerus heeft geheten; ik denk ook dat de dichter behoorlijk wat later heeft geleefd en gewerkt dan altijd nog gemiddeld wordt aangegeven. We raken met deze vragen midden in wat men vroeger ietwat pompeus de Homerische kwestie heeft genoemd, een kwestie die dan meteen met een aureool van onoplosbaarheid werd omgeven. Daar moeten wij eigenlijk weer fiks middenin durven duiken. Maar dan wel met een exacter en bescheidener vraagstelling. Het voornaamste probleem is daarbij momenteel niet de keus tussen een ‘harde’ of ‘zachte’ interpretatie, want de eerste heeft afgezien van haar hier te lande academische status, geen poot om op te staan, maar de schijnbare tegenstrijdigheid tussen een tot in het kleinste detail beheerste en volmaakt uitgebalanceerde compositie, die het onmogelijk zonder schriftelijke vastlegging kon doen, en een stijl of zegwijze, die direct afkomstig lijkt uit, ja zelfs identiek is met een improviserende manier van dichten. Daar zal, n'en déplaise professor Karel van het Reve, een flinke scheut literatuurwetenschap aan te pas komen, een literaire bestudering die als uitgangspunt neemt de reeds in de Oudheid geformuleerde regel ‘Homerus uit Homerus verklaren’. Niet uit een denkbeeldige, door een wetenschap geconstrueerde, primitieve vechtmentaliteit die, zo ze al ooit bestaan heeft, eeuwen ten achter ligt op de humaniteit van het zogenaamde Griekse heldendicht. |
|