| |
Arthur Langeveld
Iosif Brodski's ‘Voor Jalta’
Brodski's werk heeft vele facetten. Enerzijds zijn er de virtuoze gedichten die door hun ingenieuze metrum en rijm een enorm plezier in het handwerk van dichten verraden en die door velen voor zijn meest typerende worden gehouden. Een schitterend voorbeeld hiervan is ‘Babotsjka’ (De vlinder), waarin rijm en metrum op onnavolgbare wijze speels de vlucht van een vlinder suggereren, terwijl de inhoud daarmee constrasterend een consequent volgehouden filosofisch betoog is over de schoonheid van de natuur en de zin van zo veel schoonheid in een wezen dat maar één dag leeft.
De andere pool van Brodski's oeuvre wordt gevormd door werken met een heel eenvoudige vorm, meestal rijmloze vijfvoetige jambes, en een filosofische en vaak elegische toon. Het gedicht ‘Voor Jalta’ behoort onmiskenbaar tot deze laatste groep, maar onderscheidt zich daarbinnen door het taalgebruik en het reportage-achtige karakter. Het gedicht ontleent zijn charme niet in de laatste plaats aan het feit dat het geschreven is in een volstrekt natuurlijke spreektaal die zich schijnbaar toevallig in het metrum lijkt te voegen. Brodski probeert ook de verschillende personen door hun taalgebruik te karakteriseren: de geëmotioneerde actrice, de superieur afstandelijke kapitein, het jongetje met zijn scholierentaaltje.
Een zekere filosofische ondertoon is voort- | |
| |
durend merkbaar, elegisch is het gedicht echter nauwelijks te noemen, daarvoor is de toon toch te populair. Ook onderscheidt het zich van de meeste andere werken van Brodski door een geringere ‘semantische dichtheid’, het werk is minder geconcentreerd dan andere gedichten.
‘Voor Jalta’ behoeft weinig toelichting. Er is een man vermoord en vier mensen worden ondervraagd. Drie van hen hebben in een bepaalde relatie tot de vermoorde gestaan. Een schaakvriend, zijn vroegere vriendin de actrice en de kapitein die de huidige vriend van de actrice is. De vierde is het zoontje van de kapitein. Ook de schaakvriend heeft ooit iets met de actrice gehad. Men zou dus, met zo veel mannen rond één vrouw, aan een crime passionnel kunnen denken. De drie volwassenen geven in de interviews hun visie op de vermoorde en op zijn eigenaardigheden, vermengd met hun eigen filosofieën over de zin der dingen, bij de eerste gericht op het schaken, bij de tweede op het slachtoffer zelf, bij de derde op het verschijnsel leugen en waarheid. De jongen is nog wat tejong voor levensbeschouwelijke uiteenzettingen, maar ook in zijn woorden, vooral in zijn beschrijving van zijn nachtelijke wandeling door Jalta, schemeren gevoelens door die hij nog niet onder woorden brengen kan. Zo vraagt hij om een sigaret, niet om hem op te roken, maar
Maar daar met al die lichtjes in de haven
en glimwormpjes op zee... dan moest hier ook...
Een jongetje dus, dat een sigaret vraagt om esthetische redenen.
Het hoofdthema van het gedicht, dat in de verschillende hoofdstukken door de auteur en de geïnterviewden op steeds andere manieren behandeld wordt, is het zoeken naar waarheid en het waarom daarvan. Waarom kan de moderne mens niet accepteren dat iets is zoals het is? Waarom wil een kind zijn popje uit elkaar halen en een volwassene een moord ontrafelen? In beide gevallen is de uitkomst, het ontdekken van de ware toedracht, een teleurstelling. In het popje zit zaagsel, de waarheid omtrent de moord is ‘de apotheose van de waanzin’.
Boeiend is dat twee van de geïnterviewden, de actrice en de kapitein, wat deze kwestie van de waarheid betreft, anders reageren. De eerste is verknocht aan het uiterlijk der dingen, de schijn, zoals ze die in gezelschap van de vermoorde waarnam; de kapitein is filosofisch van aard, maar is tot de conclusie gekomen dat het het beste is niet verder dan de buitenkant te kijken en alles, niet alleen de waarheid maar ook de leugen, te nemen zoals het is.
| |
Iosif Brodski
Voor Jalta
De dingen die hieronder staan beschreven
zijn waar gebeurd. Helaas, in deze tijd,
moet niet alleen de leugen zijn voorzien
van goede argumenten en bewijzen,
maar ook de pure waarheid. Hieruit blijkt wel
dat wij op weg zijn naar een wereld die
volkomen nieuw, maar uiterst somber is.
Bewezen waarheid is ook eigenlijk
geen waarheid, maar de som van de bewijzen.
Men zegt nu voor ‘ik geloof’, ‘ik ga akkoord’.
In het atoomtijdperk maakt men zich drukker,
niet om de dingen zelf maar om hun bouw.
Zoals een kind dat juist zijn pop gemold heeft
en huilt als het er zaagsel in ontdekt,
zo houden wij de oorzaak van een voorval
gewoonlijk voor dat voorval zelf. Dit heeft
een zekere bekoring, want motieven,
relaties, het milieu en dergelijke,
dat alles is het leven. En men heeft
ons bijgebracht het leven te beschouwen
als het object van onze logische conclusies.
Soms lijkt het of je enkel maar motieven,
milieu, problemen en relaties hoeft
ineen te vlechten en je hebt een voorval.
Pakweg een misdaad. Maar zo is het niet.
Achter de ramen - een gewone dag,
| |
| |
het weer is druilerig, er rijden auto's,
het telefoontoestel (een kluwen lassen,
kathoden, weerstanden en klemmen) zwijgt.
Jammer, alweer een dag waarop er niets
gebeurt. Hoewel, dat is maar beter ook.
Wat hier beschreven wordt vond plaats in Jalta.
Natuurlijk kom ik tegemoet aan wat
hierboven is gezegd aangaande onze
gedachten over waarheid, dat wil zeggen,
ik haal dat popje leeg. Maar, goede lezer,
ik bied u mijn excuses aan, als ergens
de waarheid met een element van Kunst
wordt aangevuld. Kunst is tenslotte
de basis van elk voorval (ook al is de kunst
van schrijvers niet die van het leven,
maar iets wat erop lijkt).
verklaarden wordt hier weergegeven in
de volgorde waarin zij zijn gehoord.
Ziehier een illustratie van hoe waarheid
afhankelijk is van de kunst en niet
de kunst van de aanwezigheid van waarheid.
| |
1
‘Hij belde me die avond op en zei
dat hij niet kwam. We hadden afgesproken,
op dinsdag nog, dat hij op zaterdag
bij mij zou komen. Ja, dat was op dinsdag.
Ik belde hem en nodigde hem uit
om langs te komen; hij zei: “zaterdag”.
Het doel? Gewoon, we wilden al een tijd
eens rustig een Tsjigorin-opening
analyseren samen. Dat is alles.
Een ander doel, als u dat zo wilt noemen,
had onze afspraak niet, gesteld natuurlijk
dat het verlangen om een aardig iemand
te zien, geen doel genoemd kan worden. Trouwens,
dat weet u zelf het beste... Maar helaas,
die avond belde hij dat hij niet kwam.
Jammer! ik had hem graag weer eens gezien.
Hoe zei u: was hij opgewonden? Nee.
Zijn stem klonk zo te horen net als anders.
Natuurlijk, telefoon is telefoon;
maar weet u, als je het gezicht niet ziet
dan wordt de stem wat scherper waargenomen.
Hij klonk niet opgewonden. Wel was zijn manier
van spreken, zoals altijd, nogal vreemd.
Hij drukte zich voornamelijk in pauzes uit,
waardoor je je onzeker voelde. Gewoonlijk
vatten wij toch het zwijgen van de ander
als denken op. Maar dit was zuiver zwijgen.
Je werd gewaar dat je afhankelijk
was van die stilte. Dat was iets dat velen
ontzettend ergerde. Welnee, ik wist
dat dat de nasleep was van een verwonding.
Ja, daarvan ben ik overtuigd. Hebt u
misschien een andere verklaring?... Wat?
Nee, opgewonden was hij niet. Maar ja,
ik ga hierbij uitsluitend op zijn stem af.
Eén ding kan ik in elk geval wel zeggen:
toen, dinsdag en die zaterdag daarop
vond ik hem net als anders klinken. Als
er in die tijd al iets is voorgevallen,
dan niet op zaterdag. Hij belde toch!
Iemand die opgewonden is doet anders!
Bij voorbeeld ik, als ik me opwind... Wat?
Hoe dat gesprek van ons verliep? Nou kijk,
zodra de telefoon ging nam ik op.
“Hallo, met mij. Het spijt me vreselijk,
ik kan vanavond door omstandigheden
niet komen.” “Werkelijk? Wat jammer nou.
Misschien op woensdag? Zal ik dan nog bellen?
Welnee, ik vind het helemaal niet erg!
Tot woensdag dan?” En hij nog: “Welterusten”.
Ja, om een uur of acht moet dat geweest zijn.
Ik hing de hoorn op, ruimde af, en haalde
het bord te voorschijn. Koningin e-8
had hij de laatste keer geadviseerd.
Dat was een vreemde, wonderlijke zet.
Bijna absurd. En helemaal niet in
Tsjigorins geest. Een rare, vreemde zet
die niets veranderde en daardoor juist
de zin aan het probleem geheel ontnam.
Het wezen van elk spel ligt in de uitslag:
verliezen, winnen of desnoods remise.
In elk geval een resultaat. Maar hier,
in de gegeven stelling, leek die zet
| |
| |
aan zijn bestaansrecht twijfel op te roepen.
Ik zat tot 's avonds laat achter het bord.
Misschien dat ooit nog eens op die manier
geschaakt zal worden. Maar wat mij betreft...
Pardon, ik heb u niet verstaan: of mij
die naam iets zegt? Ja, inderdaad. We zijn
vijf jaar geleden uit elkaar gegaan.
Ja, dat is juist. We waren niet getrouwd.
Of hij daar iets van wist? Ik denk het niet.
Van haar heeft hij het zeker niet gehoord.
Wat? O, die foto. Die verwijderde
ik altijd voor hij kwam. Welnee, waarom?
U hoeft zich niet te verontschuldigen.
Die vraag ligt voor de hand en bovendien...
Hoe mij de moord ter ore is gekomen?
Diezelfde nacht nog belde ze me op.
Die had nu echt een opgewonden stem!’
| |
2
‘Het laatste jaar zag ik hem niet zo vaak.
Zo af en toe. Hij kwam twee keer per maand.
En soms ook minder. In oktober is hij
zelfs helemaal niet bij me langs geweest.
Gewoonlijk belde hij me op voordat
hij kwam. Een week ervoor, zo ongeveer.
Om misverstanden te voorkomen. Ik,
zo moet u weten, ben aan het toneel.
Daar word je altijd voor verrassingen geplaatst.
Opeens wordt iemand ziek, of zoekt het bij
de film, die moet je dan vervangen.
Enfin, ga zo maar door, en bovendien,
en bovendien, hij wist dat ik nu met...
Ja, inderdaad. Maar hoe weet ú dat nou?
Ach ja, dat brengt uw baantje met zich mee.
Maar wat ik nu heb, nou, dat is dus wel
echt serieus. Tenminste, ik bedoel
dat dit... Ja, desondanks bleef ik hem toch
ontmoeten. Hoe moet ik dat verklaren?
Hij was een nogal vreemde man, ziet u.
Anders dan anderen. Ja, uiteraard
Anders dan anderen is iedereen.
Maar hij was met geen mens te vergelijken.
Ja, dat was ook wat mij zo in hem aantrok.
De wereld om ons heen bestond niet meer
wanneer wij samen waren. Dat wil zeggen,
alles ging door met draaien en bewegen -
de wereld leefde, niet door hem verduisterd.
O nee! Ik heb het nu niet over liefde.
De wereld leefde! Aan het oppervlak
der dingen echter - al dan niet bewegend -
verscheen er plotseling een soort van vlies,
of liever nog een laagje stof, dat alles
een zinloze gelijkenis verleende.
Zo worden, weet u, in een ziekenhuis
muren, plafonds en bedden witgeschilderd.
Stelt u zich deze kamer maar eens voor,
onder de sneeuw. Merkwaardig, is het niet?
Toch, denkt u niet dat zo'n metamorfose
het meubilair ten goede komen zou?
Nee? Jammer. Die gelijkenis leek mij
destijds het echte uiterlijk der wereld.
En dat gevoel was mij bijzonder dierbaar.
Ja, dat was juist de reden dat ik nooit
met hem gebroken heb. En zeg nu zelf,
waarom had ik hem moeten laten schieten?
Wie was daarbij gebaat? De kapitein?
Dat vind ik niet. Het is een brave man
natuurlijk, ook al is hij officier.
Maar dat gevoel gaf toch voor mij de doorslag.
Kon hij me dat soms geven? O, mijn God,
pas nu begint het tot me door te dringen
hoe vreselijk belangrijk dat gevoel
voor mij geweest is. Ja, ook dat is vreemd.
Wat dan precies? Het feit dat ook ikzelf
van nu af aan nog maar een heel klein deeltje
van deze wereld ben, dat ook op mij
een laagje van dat patina verschijnt.
Zelfs ik zal denken dat ik anders ben
dan anderen!... Zolang wij blijven denken
dat wij uniek zijn, weten wij nog niets.
Wat vreselijk, mijn God, wat vreselijk.
Een ogenblik, ik neem een glaasje wijn.
U ook? Geneer u niet. Wat maakt het uit,
ik denk er echt niets van. Wanneer en waar
ik hem heb leren kennen? Weet ik niet.
Het was geloof ik op het strand. Dat klopt ja.
| |
| |
Waar kom je anders in een gat als dit
in aanraking met mensen? Trouwens,
u weet wel alles over mij. Maar nooit
zult u de woorden raden die hij sprak,
toen wij elkaar de eerste keer ontmoetten.
Hij zei: “Ik weet hoe ik u tegensta,
maar toch...” - de rest doet hier nu niet ter zake.
Niet gek, hè? Ik, als vrouw, beveel u aan
om deze frase op uw repertoire
te zetten. Wat ik weet van zijn gezin?
Niets welbeschouwd. Er staat me iets van bij
dat hij een zoon had. Waar, dat weet ik niet.
Of wacht eens, ik ben in de war, dat kind
is van de kapitein. Een jongetje.
Hij zit op school. Een beetje stug, maar verder
sprekend zijn vader... Nee, van zijn gezin
weet ik dus niets. En ook niet van zijn vrienden.
Een ogenblikje, even bijschenken.
Net wat u zegt: het is vanavond drukkend.
Nee, ik weet niet door wie hij is vermoord.
Wat zegt u? Nee, dat meent u niet. Dat ei!
Die kerel heeft een schaakbord voor zijn kop.
Daarbij, ze waren vrienden. Als ik iets
niet kon begrijpen was het wel die vriendschap.
Ze paften zo veel in die club van hun,
genoeg om heel de Zuidkust uit te roken.
Nee, op die avond was de kapitein
in het theater. Uiteraard in burger.
Ik haat dat uniform. We zijn na afloop
bij mij in het portaal. Vlak voor de deur.
Eerst dachten we: daar ligt een dronkelap.
Het is er aardedonker moet u weten.
Maar toen herkende ik hem aan zijn jas.
Hij had zijn witte jas aan - zwaar bemodderd.
Nee, drinken deed hij niet, dat weet ik zeker.
Ja, zo te zien had hij een eind gekropen.
En verder? Nou, we droegen hem naar binnen
en belden de politie. Ik? Welnee,
de kapitein. Ik was te overstuur.
Ja, het is inderdaad een nachtmerrie.
Vindt u dat ook? Je zou toch denken,
het is uw werk. Maar wat u zegt is waar:
aan zulk soort dingen kun je haast niet wennen.
En u bent ook een mens... Neem me niet kwalijk!
Dat was wat ongelukkig uitgedrukt...
Ja, gaat uw gang. Maar slaat u mij maar over.
Ik heb genoeg. Ik slaap al niet zo best.
En morgenochtend repeteren. Nou,
als middel tegen slapeloosheid dan.
Zou dat echt helpen? Kom, vooruit, één slokje.
U hebt gelijk, het is vandaag erg drukkend.
Benauwd. Je kunt gewoon geen adem halen.
En alles plakt. Het is hier niet te harden.
Ik stik zowat. En u? En u? U óók?
U ook, hè? U toch ook? Meer weet ik niet,
meer weet ik echt niet. Ja? Ik weet het niet.
Wat moet u eigenlijk van mij? Maar wat dan?
Wat wil je nou? Hé? Wat dan? Wat dan toch?’
| |
3
‘Dus u beweert dat het mijn plicht zou zijn
u tekst en uitleg te verschaffen. Tja,
als het niet anders kan... Maar wees gewaarschuwd:
ik zal u vast teleurstellen, want ik
weet ongetwijfeld minder van hem af
dan u. Hoewel het beetje dat ik weet
voldoende is om iemand gek te maken,
al zal het u waarschijnlijk niet veel doen,
omdat u... Ja, dat hebt u goed gezien,
het bloed van deze heer kon ik wel drinken.
De redenen daarvoor kunt u wel raden.
Zo niet - dan heeft het ook geen zin
om daarop in te gaan. Te meer omdat
het u tenslotte om de feiten gaat.
Welnu dan: ik beken dat ik hem haatte.
Nee, echt gekend heb ik hem niet. Ik wist,
ik wist wel dat er nog een ander was,
maar wie precies, dat wist ik niet. En zij
hield uiteraard haar mond. Toch wist ik het.
Daar is geen Sherlock Holmes als u voor nodig.
Doorsnee opmerkzaamheid is ruim voldoende.
Te meer daar... Ja, je kunt er blind voor zijn.
Maar wie kent haar nu beter, u of ik?
Want als zij mij niets van die vent verteld heeft,
dan was dat niet om iets geheim te houden!
| |
| |
Zij had gewoon geen zin om mij hiermee
uit mijn humeur te brengen. Eigenlijk
viel er ook weinig te verbergen. Zelf
heeft ze verzekerd - zij het onder druk -
dat er al haast een jaar niets tussen hen
geweest was... Ik begrijp u even niet -
of ik geloofde wat zij zei? Dat wel.
Maar makkelijker werd het er niet op.
Misschien hebt u gelijk. U kunt het weten.
Maar als een mens iets zegt, doet hij dat niet
met de bedoeling niet geloofd te worden.
Voor mij is het bewegen van de lippen
belangrijker dan waarheid of onwaarheid.
De mondbeweging, daarin zit meer leven
dan in de dingen die de mond beweert.
Ik zei u net dat ik haar geloofde; nee!
Er was iets meer. Ik zág eenvoudig dat
ze sprak. (Let wel, ik zag, en niet ik hoorde!)
Begrijpt u me, hier voor mij stond een mens
die sprak, die ademhaalde en bewoog.
Ik wou dat alles niet als leugen afdoen,
dat kon ik niet. Verbaast het u dat ik
met deze visie op de medemens
het toch nog tot vier sterren heb gebracht?
Maar het zijn kleintjes. Ik begon heel anders.
De lui met wie ik indertijd begon
die hebben al sinds jaren grote sterren.
Velen zelfs twee. (Voegt u er maar aan toe
dat ik nog een mislukkeling ben ook,
dat maakt uw versie geloofwaardiger.)
Zoals ik dus al zei, begon ik anders.
Ik zat altijd vol argwaan, net als u.
Daar had ik ook wel reden voor natuurlijk.
Soldaten - dat soort volk is daarop uit
het kader te verneuken... Maar ineens,
in vierenveertig onder Kosjitsa
zag ik de dwaasheid ervan in. Ik lag
daar in de sneeuw met achtentwintig man
in wie ik geen vertrouwen had, soldaten.
Hoezo? Waarom ik iets zit te vertellen
dat niets met deze zaak te maken heeft?
Ik geef alleen maar antwoord op uw vraag.
Ja, ik ben weduwnaar. Vier jaar nu al.
Kinderen heb ik ook ja. Eén, een zoon.
Waar ik zaterdagavond ben geweest?
In het theater. Daarna heb ik haar
naar huis gebracht. Hij lag in het portaal.
Wat? Hoe ik reageerde? Niks. Gewoon.
Natuurlijk, ik herkende hem. Ik heb ze
eens samen in de supermarkt gezien.
Ze waren daar wat aan het kopen. Ik
ik had hem weleens op het strand gezien.
Hij ging vaak naar dezelfde plek als ik.
U weet wel, bij het hek. En elke keer
had hij weer van die plekken in zijn nek...
U kent die dingen wel, nietwaar... Maar goed,
ik heb hem eens een keertje aangesproken
over het weer of zo - hij boog zich naar
mij toe en zei zonder mij aan te kijken:
“Eerlijk gezegd voel ik er niets voor om met u”,
en pas een paar seconden later voegde
hij daar aan toe: “te praten.” Ondertussen
staarde hij onophoudelijk omhoog.
Op dat moment kon ik hem wel vermoorden,
dat zweer ik u. Het werd mij zwart voor ogen.
Ik voelde hoe een hete golf mijn hersens
doorspóelde. Ik was even buiten kennis,
geloof ik. Toen ik bij bewustzijn kwam
was hij weer op zijn oude plaats gaan liggen,
over zijn hoofd een krant en in zijn hals
waren diezelfde blauwe plekken zichtbaar.
Nee, ik wist toen nog niet dat hij het was.
Dat was gelukkig voor ik haar ontmoette.
En toen was hij verdwenen, leek het;
ik heb hem niet meer op het strand gezien.
Toen was het feestje in het Officiershuis,
en daar heb ik toen haar ontmoet. En toen
zag ik hen samen in de supermarkt...
Vandaar dus dat ik hem die zaterdag
meteen herkende. Ik wil niet ontkennen,
dat ik er eigenlijk wel blij om was.
Anders had het nog jaren kunnen doorgaan.
En elke keer als hij was langs geweest,
gedroeg zij zich een beetje eigenaardig.
Voortaan zal alles hopelijk normaal gaan.
De eerste tijd zal ze het moeilijk hebben,
maar doden raken vroeg of laat vergeten,
dat weet ik beter dan wie ook. Gelukkig
gaan wij hier hoogstwaarschijnlijk weg uit Jalta.
| |
| |
Ik heb een aanbod van de Academie,
in Kiev ja. Voor haar maakt het niet uit.
Haar neemt toch elk theater. En mijn zoon
is erg op haar gesteld. Ik sluit niet uit
dat we er samen nog een kind bijnemen.
Zoals u ziet ben ik nog - hahaha...
Ja, ik bezit een eigen wapen. Nee,
geen “stetsjkin”, maar gewoon een parabellum,
die ik nog als trofee heb uit de oorlog.
Jawel, het was een schotwond, dat is waar.’
| |
4
‘Mijn pa verdween die avond naar de schouwburg
en ik bleef samen met mijn oma thuis.
Mm mm, we keken naar de televisie.
Huiswerk? Het was toch zeker zaterdag!
We keken dus tv. Wat of er was?
Ik weet het al niet meer. Iets over Zorga.
Ja, over Zorga ging het. Maar ik kende
hem al, ik had hem al met school gezien.
Ik heb die film dus maar niet uitgekeken.
Op welk moment ik weggelopen ben?
Nou, ongeveer bij Klausen en de Duitsers.
Of eigenlijk Japanners. En daarna
varen ze nog de kust langs in een bootje.
Het moet na negenen geweest zijn, ja.
Dat zal wel. Want het cafetaria
gaat zaterdags altijd om tien uur dicht,
en ik wou nog een ijsje halen. Nee,
ik hoefde hier maar uit het raam te kijken.
Het is hier tegenover namelijk.
Ja nou, en toen wou ik een blokje om.
Nee, oma heb ik niks verteld. Waarom niet?
Dan krijg je dat gezeur weer - nou, m'n jas,
m'n wanten en m'n muts. Gewoon, u weet wel.
Mm mm, ik had m'n jack aan. Nee, niet deze,
die andere, met capuchon. Ja, díe,
Ik deed hem in m'n zak, ja.
Nee, maar ik wist waar hij de sleutel had...
Zomaar, natuurlijk! Niet om stoer te doen.
Heus niet. Voor wie had ik dat moeten doen?
Ja, het was laat en al volkomen donker.
Waar ik aan dacht? Ik dacht aan niks bijzonders.
Ik liep geloof ik zomaar wat te lopen.
Hè? Wat ik op de top te zoeken had?
Ik weet niet meer... Nou ja, gewoon, want als je
de berg afgaat kun je de hele tijd
de haven zien en al de lichtjes daar.
Ja echt, en je probeert je voor te stellen
wat daar gebeurt. En 't is gewoon veel fijner
wanneer je terug naar huis niet hoeft te klimmen.
Ja, het was rustig en je kon de maan zien.
Nou, alles bij mekaar hartstikke mooi.
Of ik nog iemand tegenkwam? Nee, niemand.
Nee, ik wist niet hoe laat het was. Maar
de “Poesjkin” lag er nog en die vertrekt
op zaterdag altijd om twaalf uur 's nachts.
Er is een danszaal op het achterdek
die van die mooi gekleurde ramen heeft.
Van bovenaf lijkt het wel een smaragd.
Hè wat? Hoe komt u dáárbij?
Ik zag hem bij de uitgang van het park.
En zij woont in de buurt daar op de heuvel.
Wat? Hoe of de relatie met haar was?
Nou, ze is mooi. Dat vindt m'n oma ook.
En verder gaat het wel, ze doet niet moeilijk.
Het maakt me eigenlijk ook weinig uit.
M'n pa bekijkt het maar...
Mm, mm, hij stond een sigaret te roken.
Ik vroeg er ook één, maar ik kreeg hem niet.
En toen, nou ja, toen zei hij: “Lazer op”.
En toen ik al zo'n stap of tien, of meer nog,
bij hem vandaan was, zei hij zachtjes: “snotneus”.
Het was heel stil zodat ik het kon horen.
Ik weet niet wat er toen met me gebeurde!
Mm mm, of ik een dreun van iemand kreeg.
Het werd me als het ware zwart voor ogen.
Ik weet niet meer hoe ik me omdraaide
en op hem vuurde! maar ik miste hem:
Hij stond nog steeds daar op diezelfde plek.
Met sigaret en al. En ik... En ik...
Ik gaf een schreeuw en maakte dat ik weg kwam.
En hij, hij stond daar maar...
zo tegen mij gepraat. Waarom? Wat had
ik hem gedaan? Ik vroeg alleen maar wat.
| |
| |
Een sigaretje, ja. Zo'n stomme peuk
Ik weet wel dat het slecht is. Maar bij ons
rookt bijna iedereen. Ik wou niet eens,
ik zou hem ook niet hebben opgerookt!
Alleen maar vastgehouden... Nee, o nee!
Heus niet om er volwassen uit te zien!
Ik zei toch dat ik hem niet op wou roken.
Maar daar, met al die lichtjes in de haven
en glimwormpjes op zee... dan moest hier ook...
Nee, ik weet niet hoe ik het anders kan...
Maar alstublieft, vertel er als het kan
niets van aan papa. Hij vermoordt me.
Ja, die heb ik weer op z'n plaats gelegd.
En oma? Nee, die lag allang in bed.
Ze had de televisie aangelaten.
Je zag allemaal strepen op het scherm.
Ik legde hem meteen weer op z'n plaats,
meteen, en toen ben ik naar bed gegaan!
Vertel het niet aan papa. Hij vermoordt me!
Ik heb hem toch niet eens geraakt? Ik miste!
Ja toch? Dat is toch waar? Dat is toch waar?!’
| |
5
Naam zo en zo. Nationaliteit.
Veertig jaar. Ongehuwd. Geen kinderen.
Geboren te, woonachtig in. Wanneer
door wie en waar dood aangetroffen. Verder
volgen de namen der verdachten: drie.
Er zijn dus drie verdachten in het spel.
Het feit alleen al dat het mogelijk is
drie mensen te verdenken van één moord
zegt al genoeg. Natuurlijk, drie personen
kunnen heel goed dezelfde daad verrichten.
Een kip eten of zo. Maar dit is móórd.
Dat de verdenking viel op drie personen,
bewijst dat niet genoeg dat elk van hen
in staat zou zijn geweest tot deze moord?
En hiermee wordt aan heel het onderzoek
de zin ontnomen. Want het resultaat
kan hoogstens zijn dat je te weten komt
wie het precies geweest is. Echter niet
of ook de anderen het niet... Ach wat!
Krijgt u er kippevel van? Wat een onzin!
Maar het vermogen van een mens tot moord
is welbeschouwd beslist niet identiek
met het vermogen moorden op te lossen
- al lijkt het of het een ook logisch uit
het ander volgt - Waarschijnlijk juist vanwege
het feit dat zij zo nauw verwant zijn... Tja,
Dat de verdachten door hun aantal al
verbonden worden en dat hun daardoor
een soort van alibi gegeven wordt.
Dat één kip voor drie mensen niet genoeg is?
Dat is volkomen juist. De dader moet
dus niet binnen die kring worden gezocht
maar juist erbuiten. Dus behoort hij tot
degenen die je nooit verdenken zou.
Anders gezegd, de moordenaar is hij
die geen motief heeft voor de moord!?
Ja, dat bleek hier ook het geval te zijn.
Ja, ja, u heeft gelijk... Maar dat is toch...
een... eh... apologie van het absurde!
of de apotheose van de waanzin.
Krankzinnig! Daaruit zou dus volgen dat
dit allemaal volkomen logisch is.
Maar wacht eens even. Leg me dan eens uit,
wat heeft het leven zo voor zin. Toch niet,
dat er een jochie uit de bosjes springt
en zijn revolver op u leegt!? Maar als,
als dat zo is, waarom heet dat dan misdaad?
En waarom moet dat worden uitgezocht?
Wat een ellende! Dus je hele leven
zit je te wachten tot je wordt vermoord,
en ook een onderzoek is eigenlijk
een vorm van wachten, en een crimineel
blijkt helemaal geen crimineel te zijn,
Vergeef me, ik voel me niet zo goed.
Ik heb behoefte aan wat frisse lucht...
Laten we naar het dek gaan; daar is Jalta.
Zie je daarginds dat huis? Nee, nee wat hoger,
daar naast het monument... Het is verlicht!
Mooi, hè?... Nee, ik heb geen idee hoeveel
hij krijgt. Ja, dat is ook niet onze zaak.
Daar gaat de rechtbank over. Hij zal wel...
Sorry, mijn hoofd staat er niet naar om nu
over het vonnis na te denken. Ik voel
me niet zo goed. Wel nee, dat gaat wel over.
| |
| |
Zo dadelijk, op zee, knap ik wel op.
Livadia? Ja, dat ligt daar. Ja, ja,
die groep lantaarns. Vind je het ook niet chique?
Zelfs in het donker, hè? Wat? Zei je iets?
Ja, God zij dank. We varen eindelijk.
De ‘Kolchis’ bracht het water in beroering
en Jalta - met haar bloemen, palmen, lichten,
vakantiegangers, samendrommend bij
de deuren van gesloten restaurants,
als vliegen bij de lamp - begon te deinen
en draaide langzaam weg. De nacht op zee
verhoudt zich tot de nacht waar ook ter land,
zoals een blik, weerkaatst via de spiegel
staat tot een blik, rechtstreeks op iemand anders.
De ‘Kolchis’ voer de haven uit en liet
in zee een schuimend, sissend spoor na.
Het schiereiland smolt in het nacht'lijk duister
geleidelijk aan weg, of liever, keerde
weer tot die omtrekken terug die ons
zo goed bekend zijn uit de aardrijkskunde.
januari-februari 1969
Vertaald door: Berber Bast, Arthur Langeveld, Heleen van Nifterik, Maaike Prüst, Joleen van Splunter, Margriet Teunissen en Melchior de Wolf, werkgroep van het Slavisch Instituut van de Universiteit te Utrecht.
|
|