zenden Belgen weer als zakenlieden, ambtenaren, technici en militaire adviseurs in herenigd Kongo konden terugkeren, zij het niet zonder aanzienlijke financiële offers van de Belgische staat. In juni van dit jaar verlieten de laatste ‘blauwhelmen’ het land, en er scheen een basis te zijn gelegd voor een steviger staatsbestel. Zekerheid had men daaromtrent echter nog niet, want in feite was de centrale regering zwak en werd zij uitgedaagd door oppositionele regimes in de provincie.
In deze omstandigheden geschiedde iets waarvan de oorzaken altijd geheimzinnig zijn gebleven: de heer Tsjombe, verjaagd als gewestelijke potentaat van Katanga, keerde in juli 1964 te Leopoldstad terug als... premier van de centrale regering! Eerst was Katanga opgeslokt door Kongo, en nu werd Kongo een veelvoudig Katanga. Weldra verschenen ook weer de blanke huurlingen en adviseurs, die hem indertijd in Katanga hadden gediend, en zich van hem hadden bediend. Tsjombe verklaarde, tot deze noodmaatregel te zijn gedwongen omdat de meerderheid der Afrikaanse staten hem hun bijstand onthielden. Vurig verdedigd werd hij weliswaar door de regering van Madagascar, en enige andere voorheen Franse koloniën vielen hem niet lastig. Op de Gaulle kon hij echter niet helemaal rekenen omdat hij de bescherming genoot van de Amerikanen. In de bewogen laatste week van november volstond de Franse regering met de verklaring, dat zij geen oordeel uitsprak over de Belgische interventie, in het algemeen voor ‘niet-inmenging’ was en ‘bereid bleef een bijdrage te leveren tot de ontwikkeling der jonge Franstalige Afrikaanse landen’. Tsjombe werkte dus nauw samen met al of niet officiële Belgische instanties en met de Verenigde Staten, die kostbare transportvliegtuigen, oorlogsmateriaal, technische adviseurs en financiële hulp tot zijn beschikking stelden.
Wat er met Tsjombe is bekokstoofd in de periode van zijn ‘ballingschap’ en welke stappen er te zijnen gunste zijn gedaan in Leopoldstad, is vrij duister gebleven. Hij zelf bereidde zijn terugkeer naar Kongo voor door in een opzienbarend interview (verschenen in het Brusselse weekblad Pourquoi Pas? in januari 1964) alle schuld aan de vermoording van Loemoemba, het idool der radicale nationalisten, te ontkennen. Maar het was begrijpelijk dat antiwesterse provinciale grootheden, zoals de ‘Loemoembistische’ leiders Gbenye en Soumialot in Tsjombe de man van Katanga en van de Union Minière bleven zien. En als premier in Leopoldstad werd