tegen deze tegenstander, die op het eerste gezicht gevaarlijker is dan de witte sneeuwstilte, gemakkelijker wapenen.
We hebben van zeildoek en van in repen gescheurde kledingstukken uit mijn koffers sneeuwschoenen vervaardigd, iets wat ons bovendien afleiding verschafte. Daarna rolden we sneeuwblokken en stapelden die, na ze met de bijl in vierkante moten gehakt te hebben, tegen de buitenwanden van onze hut. Ik heb bij de val mijn linkerbeen gebroken en daarvoor maakte hij een spalk uit een der gebroken vliegtuigribben die hij met de bijl op de juiste lengte en breedte kerfde. Ik heb niet de indruk dat het been, dat bovendien erg gekneusd is, geneest. Er komen onderhuidse donkerblauwe, zwartachtige vlekken op. Builen. Ik weet niet wat het is.
Hele dagen heeft hij om de hut heen gezworven, in steeds groter kringen, met het kompas en de verrekijker op zak. Ze hebben hem niet geholpen.
Als hij weg was werd de stilte volkomen en ondraaglijk. Het was of de sneeuw met ingehouden vriesadem me gadesloeg en ineens wilde overmeesteren, begraven. Het licht trilde tussen de witbemoste stammen, als de messen van een machine die plotseling kon gaan malen in de sneeuwhopen en mij verpoederen.
Ik praatte hardop om de angst te weerstaan, ik bemerkte dat de woorden van mijn taal moeilijk en vervormd uit mijn mond kwamen, terwijl de wonden aan mijn lippen, die ik bij de val opgelopen had, reeds bijna genezen waren. Ik hoorde mezelf praten zoals men een volslagen vreemde hoort, iemand voor wie men geen enkele sympathie koestert.
Het denken ging nog wel, maar schoksgewijs, bij fragmenten met grote plekken zwart, of beter spierwit ertussen, misschien is het hetzelfde, ben ik al lang kleurenblind. Er bestaan hier eigenlijk geen kleuren meer.
Ik moet mezelf dwingen tot logische gevolgtrekkingen uit diverse constateringen. Ik stel mezelf langzaam, de woorden herhalend, vragen en probeer het antwoord erop te geven.
De sneeuw schuurde tegen de hutwanden. Er was een aangehouden kreet, bloedrood, en een schokkend gezicht in handen, het zijne, waarover bloeddruppels biggelden, één voor één eerst, dan steeds sneller, in trage grillige stroompjes, steeds meer. We zakten langzaam voorover, het metaal van het instrumentenpaneel omklemde mijn benen en beet en neep erin. Ik schreeuwde, bewust, niet van angst maar omdat ik pijn leed, alsof een haai door de