De Gids. Jaargang 127(1964)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] Karel Jonckheere | Drie gedichten Sneeuw Wie wel van witte winters genezing verwacht voor oud donker zeer voor zijn groeiende wonden vraagt aan zijn moeder als ze nog leeft vraagt aan de sneeuw om een telraam. De linkerhand telt de dode mussen de rechter wat bleef nog zingende van een bevroren driekoningenlied. En nooit tot honderd. Of het dwalende kind op het wegvluchtend bospad groeit tot een nog eenzamer man. [pagina 211] [p. 211] Telefoon Wat hoort mijn draadloze stem onderweg, wat hoort jouw draadloze stem onderweg, ontmoeten ze nimmer elkander? Zie het werd later dan avond, Europa ruist van regen na, nergens een zingende wiedster, een berghut houdt een hoorn gedoofd, zwijgende tortels, druipende bomen. Ontmoeten ze nimmer elkander? In minstens een hoeve blaft zeker een hond, op minstens een stroom roept zeker een boot, in een brandende auto huilt minstens één mond, minstens één kind krijt zich los uit een schoot. Kruisen wij doof ons hart onderweg, horen wij slechts de stem van elkander? [pagina 212] [p. 212] De filateliste Postzegels verzamelen is binnenskamers en bij lamplicht een eeuw trekvogels in mozaïek opzetten weten dat men nooit eenzaam is maar altijd omgeven door almaar door van kleur en prijs veranderende koninginnen tropische dieren zeldzame bloemen fraaie kastelen martelaars en dictators. Het is een beetje tandarts spelen radioloog en makelaar ordeschepper in dynastieën grafschenner van afgeschreven schimmen. Tussen postzegels dwalen is dichter blijven al nuchter zijn zijn spaargeld in beelden vereren het ongerepte naast het bezoedelde schikken de schepping in snippers hanteren het volle betrachten in reeksverband. Dit vervoerde en volwassen kind vermag het mij telkens te ontroeren. Veel groter papieren heb ik gelezen geschreven met minder dromen bewoond. Vorige Volgende