| |
| |
| |
J.D. van der Waals | De Duke of Albany in King Lear
Enkele beschouwingen over de structuur van Shakespeares tragedies
De Duke of Albany is zeker niet een van de belangrijkste en meest bewonderenswaardige karakters in Shakespeares drama's. Men kan zelfs de vraag stellen of hij wel consequent getekend is en wat zijn eigenlijke functie in het stuk is. Shakespeare heeft voor King Lear een eigenaardige wereld geschapen, een wereld die ons in zekere opzichten doet denken aan de religie van Zarathoestra. Ieder mens is een soldaat in een van de twee legers: in dat van de goeden of in dat van de bozen. Ik zeg niet de héél goeden en héél bozen. Niet omdat dat te sterk zou zijn, maar integendeel, omdat het woord ‘heel’ hier de indruk zou verzwakken. Het zou de indruk wekken dat er gradaties mogelijk zijn, terwijl in King Lear de tegenstelling van goed en slecht absoluut is. Wanneer wij afzien van King Lear zelf en van Gloucester, die eigenlijk niet meespelen, maar de inzet zijn van het spel van de anderen, geldt dit voor iedere persoon in het drama behalve voor Albany: deze is ambivalent. Als echtgenoot van Goneril staat hij aanvankelijk in het kamp der ‘slechten’, al vraagt hij wel eens, nogal zwak, of de heftigheid van Goneril wel nodig is. Pas na de beruchte stormnacht, die Lear in de open lucht bij het vreselijkste noodweer heeft moeten doorbrengen, vallen Albany de schellen van de ogen. Goneril is dan opzettelijk naar Regan gegaan om met haar verenigd te bepalen, dat Lear, die afgesproken had de eerste maand bij Goneril door te brengen, nu ook geen enkel ogenblik een ander dak boven zijn hoofd mag hebben, en dat Gloucester, die uit medelijden Lear een onderkomen had verschaft, een verrader is. Lear wordt door de handlangers van Regan uit dat onderkomen verjaagd. En voor het ‘verraad’ van Gloucester wordt het uitrukken van zijn ogen een adequate straf geacht. Als Goneril dan weer in haar eigen slot terugkomt, doet Albany haar de heftigste verwijten. En Oswald getuigt van
Albany (Act IV, Scene ii):
| |
| |
I told him of the army that was landed;
He smiled at it: I told him you were coming;
His answer was ‘The worse’: of Gloucester's treachery,
And of the loyal service of his son,
When I inform'd him, then he call'd me sot,
And told me I had turn'd the wrong side out;
What most he should dislike seems pleasant to him;
Het leger waarvan hier sprake is, is dat waarmee Cordelia uit Frankrijk is overgestoken om haar vader te hulp te komen. De woorden ‘He smiled at it’ tonen wel aan, dat hij de komst ervan met vreugde begroet. Het kan ons dan ook verwonderen, dat wij hem daarna aan het hoofd van de troepen van Goneril en gezamenlijk met Edmund, de ‘slechte’ zoon van Gloucester, die Regans troepen aanvoert, de troepen van Cordelia zien bestrijden. Hij toont daarbij misschien geen grote ijver, maar hij bestrijdt Cordelia toch. Hij is gedurende het grootste deel van het drama een ambivalente figuur.
De vraag kan gesteld worden, waarom Shakespeare deze ene ambivalente persoon in King Lear heeft ingevoerd. Het verzwakt enigszins de indruk van de twee streng gescheiden groepen. En dat ligt volgens mij zeker niet in de bedoeling van Shakespeare. Heel groot is die verzwakking trouwens niet. De tegenstelling blijft sprekend genoeg. Maar toch moet er mijns inziens een bepaalde reden zijn, er moet een bepaald doel zijn, dat Shakespeare wilde bereiken en dat hij meende door de invoering van die ambivalente persoon te kunnen bereiken.
Wat dat speciale doel is, kunnen wij, dunkt mij, wel inzien, wanneer wij de algemene structuur van Shakespeares tragedies nagaan. Ieder kunstenaar heeft - ik weet niet hoe ik het noemen moet - zijn eigen principes, zijn eigen wijze van aanvoelen, of alleen zijn eigen manier van doen, waardoor zijn verschillende kunstwerken een overeenkomstige trek vertonen. Bij Shakespeare kunnen wij opmerken, dat al zijn tragedies treurspelen zijn. Veelal beschouwt men de woorden tragedie en treurspel als synoniem. Mijns inziens ten onrechte. Een drama, waarin wel een catastrofe dreigt, maar waarin de handeling van het drama strekt om het losbarsten van de catastrofe te verhinderen, of waarin aan een zeer treurige toe- | |
| |
stand door de handeling een gelukkig einde wordt gemaakt, kan geen treurspel genoemd worden. Zo is het derde drama van de Orestie, waarin Orestes ten slotte wordt vrijgesproken, volgens mij geen treurspel; evenmin de Philoctetes van Sophocles, de Cid van Corneille, de Esther en de Athalie van Racine, de Joseph in Egypte van Vondel en de Wilhelm Tell van Schiller. Maar de ‘tragedies’ van Shakespeare zijn echte treurspelen. De catastrofe barst altijd los en de hoofdpersoon is op het eind altijd dood.
Toch maken de tragedies van Shakespeare geen terneerslaande indruk. En dat komt, omdat bij Shakespeare het eind van het drama steeds ook het eind van de tragedie is. De catastrofe heeft volledig uitgewerkt. Er is bij voorbeeld geen familievloek, die ons, wanneer wij één generatie der vervloekte familie hebben zien ondergaan, angstig doet vragen: ‘Wat zal er nu met de volgende generatie gebeuren?’ Schiller zegt: ‘Das eben ist der Fluch der bösen That, daß er fortzeugend immer böses muß gebären.’ Bij Shakespeare worden de boze gevolgen van een boze daad tot het drama zelf beperkt. Aan het eind van het drama maken wij ons niet meer ongerust over de vraag, wat zij in het vervolg nog zullen doen. Reeds dit geeft een gevoel van rust als eindindruk van het drama.
Maar er is meer. Shakespeare is er niet mee tevreden, dat niet direct nieuwe rampen dreigen, maar hij schept als eindindruk een toestand, waarin wij een vredige, rustige (verdere) ontwikkeling mogen verwachten. Dat doet niets af aan de ernst van de catastrofe. Die is onherroepelijk. En misschien maakt die zelfs des te meer indruk, wanneer wij haar van uit een rustige atmosfeer navoelen.
Het is als bij een muziekstuk, waarin wij een droeve melodie na verzoenende slotakkoorden in ons voelen naklinken.
Soms volgt een dergelijk einde vanzelf uit de geschiedenis, die ons in het drama voor ogen wordt gebracht. Dan kan men alleen zeggen, dat Shakespeare een stof gekozen heeft waarbij dat het geval is. Soms wordt een dergelijk einde min of meer kunstmatig verwezenlijkt. Maar ook wanneer het logisch uit de opzet van het drama volgt, kunnen wij soms details aanwijzen, die aangebracht zijn om de indruk te versterken.
Macbeth is hier een goed voorbeeld van. De Schotse edelen komen in opstand tegen de koningsmoordenaar, usurpator en tiranniek heerser, Macbeth. Deze wordt na een zware strijd verslagen en gedood. De rampzalige periode van de regering van Macbeth is voor Schotland ten einde. Dat zou men als voldoende kunnen beschou- | |
| |
wen, maar Shakespeare wil meer. Hij wil dat Malcolm, de oudste zoon van de vermoorde koning, en wettige troonopvolger, in het overwinnende leger aanwezig is, en dat de strijd ten doel heeft hem in zijn rechten te herstellen en legitieme toestanden in Schotland in te voeren. En bovendien wil Shakespeare, dat wij vertrouwen in Malcolm hebben en verwachten, dat zijn land zich onder zijn regering gunstig zal ontwikkelen. Daartoe dient mijns inziens het gesprek in Engeland van Malcolm met Macduff, waarbij later ook Ross tegenwoordig is (Act VI, Scene III). Malcolm toont zich daarin een voorzichtige jongeling, die niet lichtzinnig op een suggestie ingaat, maar die, wanneer hij overtuigd is geworden van de goede trouw van Macduff, geen ogenblik aarzelt zich naar Schotland te begeven en te strijden voor zijn goed recht. Hij had trouwens al vooraf niet stilgezeten maar zich van de hulp van de koning van Engeland verzekerd.
Iets soortgelijks treffen wij aan in Richard III. Ook hier een tiran, die door moorden aan de regering is gekomen. Ook hier komen de edelen van zijn land tegen hem in opstand en wel onder aanvoering van Henry Richmond, de troonpretendent van het huis van Lancaster. Richmond wint de slag en Richard iii sneuvelt. Het drama eindigt met een rede van Richmond, waarin hij zijn huwelijk met Elisabeth van York aankondigt. Daardoor zijn de troonaanspraken van Lancaster en York verenigd en komt er een definitief einde aan de zogenaamde oorlogen van de witte en rode rozen, die zoveel bloedige rampen over Engeland gebracht hebben. De laatste woorden van Richmond zijn:
Now civil wounds are stopp'd, peace lives again:
That she may long live here, God say amen!
Het vertrouwen in Richmond wordt, behalve door wat hij zelf zegt, bij ons opgewekt in Act V, Scene III, waar in de nacht vóór de slag de geesten van alle door Richard vermoorde personen verschijnen om Richard te vervloeken en Richmond te zegenen en hem moed in te spreken. De geest van Henry vi noemt hem zelfs ‘virtuous and holy’.
Ik heb hier Richard III ter sprake gebracht. Dat kan echter alleen dienen ter illustratie, niet als bewijs, dat zodanig het eind van Shakespeares tragedies is. Want Richard III wordt niet gerekend tot de tragedies van Shakespeare maar tot de ‘histories’, dat zijn de reeks koningsdrama's van King John tot Henry VIII. Deze drama's
| |
| |
sluiten zich nauw bij de geschiedenis aan, en het verloop van de historische gebeurtenissen laat zo'n tot rust brengend einde niet toe. Van de ‘histories’ is dat alleen bij ‘Richard III’ wèl het geval.
In Romeo and Juliet interesseert ons alleen het lot van de twee gelieven. Maar het eindigt toch daarmee, dat de oude Capulet en de oude Montague hun vete bijleggen en afspreken in het vervolg als vrienden te zamen het droeve lot van hun kinderen te betreuren. De vrede keert dus in Verona weer.
In Coriolanus behoeft het geen verdere toelichting, dat Volumnia haar zoon verloren, maar Rome gered heeft.
Alleen aan het eind van Julius C˦sar zijn wij niet overtuigd, dat de overwinning van Antonius en Octavianus op Brutus en Cassius de vrede in Rome teweegbrengt. Dat drama is een uitzondering.
Maar het eind van Antony and Cleopatra brengt weer wèl de vrede. Volgens de beschrijving van Shakespeare is de hartstochtelijke, onbeheerste maar genereuze Antonius een sympathieker figuur dan de berekenende Octavianus. Maar Antonius zou een onmogelijke keizer voor het Romeinse rijk zijn. In Act III, Scene vi vermeldt Octavianus, dat Antonius bijna alle oostelijke provincies van het rijk aan Cleopatra en haar zonen heeft gegeven, en daarmee zou Rome nooit genoegen nemen. Een eind van de burgeroorlogen was zo niet te voorzien. De overwinning van Octavianus daarentegen leidt de glorieuze regering van deze als keizer Augustus in.
Merkwaardig is het slot van Othello. Niemand zou zich ongerust maken over de toestand op Cyprus. En in zoverre heeft het eind dat Shakespeare aan het drama wenst te geven, in deze tragedie niet de uitwerking die het in de andere tragedies wèl heeft. Maar in de laatste scène zet toch Lodovico Othello namens de senaat van Venetië af als gouverneur van Cyprus en benoemt hij Cassio als zodanig. Wanneer nu Othello zelfmoord begaat, treedt op Cyprus geen gezagsvacuüm in. In Cassio als nieuwe gouverneur kunnen wij vertrouwen hebben.
Bij Hamlet ligt de bevredigende oplossing niet voor de hand. In Act I, Scene iv zegt Marcellus:
Something is rotten in the state of Denmark
en eind Act I, Scene v Hamlet zelf:
The time is out of joint; O cursed spite,
That ever I was born to set it right!
| |
[pagina t.o.350]
[p. t.o.350] | |
Nederlandse Hamlet-vertolkers
Paul steenbergen, 148 (foto Ed van Wijk)
- ‘Zijn of niet zijn, daar komt het hier op neer.’
(Vertaling van Jac. van Looy)
| |
[pagina t.o.351]
[p. t.o.351] | |
Nederlandse Hamlet-vertolkers
coen flink, 1957 (foto Lemaire en Wennink)
- ‘Ach, arme Yorick! Ik heb hem gekend, Horatio; hij was 'n kerel met een
onbegrensde humor, vol van de verrukkelijkste fantasieën.’
(Vertaling van Bert Voeten)
| |
| |
Maar Hamlet voldoet niet aan die roeping. Wel voldoet hij aan de negatieve eis de usurpator uit te schakelen door Claudius te doden. Maar om de wagen van de Deense staat weer in het rechte spoor te brengen, is positief opbouwend werk nodig. En wij weten níet, wie dat zou kunnen doen. Maar als de Koning en de Koningin en ook Laertes dood zijn en Hamlet ligt te zieltogen, horen wij plotseling marsmuziek en komt Fortinbras, prins van Noorwegen, met zijn leger aanmarcheren. Hij heeft van de Deense regering verlof gekregen na een oorlog in Polen zijn troepen over Deens gebied naar het vaderland terug te voeren. Horende dat Fortinbras aankomt zegt Hamlet:
But I do prophesy the election lights
On Fortinbras: he has my dying voice;
en Fortinbras zelf zegt:
For me, with sorrow I embrace my fortune;
I have some rights of memory in this kingdom,
Which now to claim my vantage doth invite me.
Staatsrechtelijk is dat natuurlijk niet voldoende om Fortinbras koning van Denemarken te maken, maar voor het drama is het dat wèl. En Fortinbras laat er geen gras over groeien en hij geeft instructies voor de begrafenis van Hamlet, alsof hij niet een toevallig voorbijkomend vreemdeling, maar de regeerder van Denemarken was.
Opdat wij deze oplossing als een rust- en vredescheppend einde van de tragedie voelen, vindt Shakespeare het nodig - evenals dat met Malcolm in Macbeth het geval was - ons vooraf met Fortinbras in kennis te brengen. Daartoe dient het optreden van Fortinbras in Hamlet Act IV, Scene iv. Deze toont zich daarin een jonge man van grote energie en voortvarendheid. Hamlet wijst dan in een alleenspraak op het contrast, dat deze eigenschappen van Fortinbras vertonen met zijn eigen werkeloosheid en zijn neiging tot uitstellen. Bradley (Shakespearean tragedy, blz. 90) verklaart, dat Fortinbras in het drama is ingevoerd om door dit contrast de figuur van Hamlet meer reliëf te geven. Naar het mij voorkomt ten onrechte. Wel wordt hij ervoor gebruikt, omdat hij nu eenmaal aanwezig en ervoor bruikbaar is. Maar ervoor nodig is hij niet. Hamlet heeft op zichzelf reliëf genoeg en bovendien is er nog Laertes, die een dergelijk contrast voldoende naar voren brengt. Maar om aan de tragedie
| |
| |
een Shakespeariaans einde te maken, en de regering van Denemarken weer in het goede spoor te brengen, daarvoor is Fortinbras bepaald noodzakelijk.
En nu ten slotte King Lear. De legers van Goneril en Regan hebben de slag gewonnen. Cordelia is gevangen genomen en Edmund heeft een geheime bode naar de gevangenis gezonden, met het bevel Cordelia en de nar op te hangen en dan te verklaren dat zij zelfmoord hebben gepleegd. Bij het zien van het lijk van Cordelia heeft Lear de geest gegeven. Het is misschien wel het treurigste slot dat bij een van de tragedies van Shakespeare voorkomt. Maar de slechten genieten niet van hun overwinning. Edmund is in een tweegevecht met Edgar, dat als godsgericht moet worden beschouwd, dodelijk gewond. Regan is door Goneril uit jaloezie vergiftigd en Goneril, wetende dat haar misdaden bekend zijn en dat zij haar straf niet zou ontgaan, heeft zelfmoord gepleegd. Men zou ook hier kunnen zeggen: ‘The time is out of joint.’ En wie zal hier ‘set it right’?
Dat moet evident iemand zijn, die het wìl en het kàn. Wie kan het? De man, die de macht in handen heeft, dat wil zeggen: de bevelhebber van het overwinnende leger, dus van het leger van de slechte partij. Maar om het ook te willen moet hij van goede wil zijn. En daarmee is de noodzakelijkheid van de ambivalentie van Albany aangetoond. Men denke maar even hoe de indruk van de eindsituatie zou zijn, wanneer niet Albany maar de wrede Cornwall in leven was gebleven en de regering van Engeland in handen kreeg.
Albany moet ten slotte tonen, dat hij definitief in het ‘goede’ kamp thuishoort. Dat doet hij - gelukkig voor het dramatisch effect - niet door een regeringsverklaring af te leggen, maar door naar Kent en Edgar toe te gaan en te zeggen:
...Friends of my soul, you twain
Rule in this realm, and the gored state sustain.
Wel wijst Kent die opdracht wegens zijn leeftijd van de hand, maar de richting waarin Engeland geregeerd zal worden, is er toch duidelijk door aangegeven.
Het komt mij voor, dat een dergelijk einde van een tragedie een zo groot voordeel heeft voor de eindindruk die de tragedie nalaat, dat men zou verwachten, dat het de geijkte afsluiting van een tragedie zou zijn. Ongetwijfeld zullen ook andere dramaturgen wel
| |
| |
eens een tragedie op zulk een wijze afgesloten hebben. Maar een algemene regel is het toch niet. Vele tragedies eindigen troosteloos.
In De Trojaanse vrouwen van Euripides zitten Hecuba en andere vrouwen na de verschrikkelijke nacht waarin Troje door de Grieken veroverd en verwoest is, en de Trojaanse mannen gedood zijn, in doffe wanhoop te treuren. Het drama eindigt met het bevel, dat de vrouwen aan boord gaan, ieder bij de Griekse krijger aan wie zij als slavin is toegewezen. Alles is even troosteloos.
Aan het eind van Götz von Berlichingen van Goethe zegt Götz stervend, dat hij zijn vrouw in een verdorven wereld achterlaat. En ‘die Nichtswürdigen werden regieren mit List, und der Edle wird in ihre Netze fallen’. Ook bij de Wallenstein-trilogie van Schiller is een rustbrengend einde onmogelijk. Wij zijn midden in de Dertigjarige Oorlog, die na Wallensteins dood onverminderd verder woedt. En zo verhindert de logica der feiten bij een tragedie dikwijls, dat er een vredig eind aan komt.
In dit opzicht is een componist in een gunstiger positie dan een dramaturg. Hij heeft alleen zijn muzikale inspiratie te volgen, zonder dat er feiten zijn die bepaalde wegen voor hem afsluiten. Hij kan ook na een droevige melodie door afsluitende akkoorden een serene stemming oproepen, waarin wij de toch droevige melodie met bevrediging in ons voelen naklinken. En het komt mij voor, dat dat, vooral bij klassieke muziek, dikwijls het geval is. En dat Shakespeare, hetzij dan door bewuste keuze, hetzij geleid door een niet tot bewustheid gekomen gevoel, zulk een afsluiting voor zijn tragedies heeft gekozen, is misschien een bewijs te meer voor de diepe muzikaliteit van Shakespeares wezen.
|
|