De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijEene Phantasie van Moritz Retzsch.Wij deelen gaarne, bij dit nieuwe bewijs van het genie eens kunstenaars, dien wij in het 3de Nommer van onzen vorigen Jaargang huldigden, de verklaring mede, welke hij zelf gaf. De menschengeest, - ik schenk u het woord zoo ge mij een beter geeft - in kindsche onwetendheid op aarde gebannen, is in gepeinzen over het leven, en al wat dit onverklaarbaars heeft, verdiept. Hij leunt tegen eene sphinx, wier hoofd in wolken gehuld is, wier gelaat naauwelijks te zien valt. Waarom staart hij zoo somber? Zie, wat er voor zijne voeten ligt en wat hij in zijne hand houdt, de vermoorde onnoozelheid, het verwelkend schoon! Eene slang, die over den grond kronkelt, heeft dat duifje gedood; de bladeren eener geurige roos, het zinnebeeld van hetgeen ons aanlokt en bekoort, - onschuld, schoon, liefde - verstuiven met den wind. En welk een landschap omringt hem! Hoe welig wassen distels en brandnetels op dien schralen, steenachtig-moerassigen grond; hoe naakt is de streek, hoe graauw is de hemel! Het zou een nederbuigend, troosteloos, schrikwekkend schouwspel zijn, zoo niets in het verschiet een' gelukkiger toestand verkondigde, een schooner oord verwachten deed, eene verhevener | |
[pagina 266]
| |
bestemming herinnerde. Ziet gij de beide vlinders vrolijk naar boven zweven? Zijnen weemoedigen blik ontgaan zij niet! Uit de poppen, die nog aan de distelen kleven, losgewikkeld, dartelen zij op hunne prachtige wiekjes het licht te gemoet; en deze met de oogen volgende, streelt hem het allengs levendiger bewustzijn eener betere wereld. Er zijn menschen, die zich aan dit geliefkoosd beeld der Oudheid - den vlinder, het beeld der ziel - ergeren, dewijl hunne natuurkennis er hun de onwaarheid van aantoont; er zijn menschen, die alle voorstellingen van dezen aard laken, sedert de Blijde Boodschap der wereld verkondigd is! Maar niet allen slaan in het gebied der kunst tenten voor de wetenschap op, en vele zijn de levenstoestanden, waarin wij nog Mozes nazeggen: ‘De verborgene dingen zijn voor den Heere, onzen God;’ - ik wensch Retzsch derzulken tot aanschouwers en beoordeelaars. |
|