De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 263]
| |
(Chineesche Ballade.)1.
Tsz-hieu-hieu! en nogmaals tsz-hieuGa naar voetnoot(1)!
Molan is voor de deur der hut gezeten, en weeft.
Men hoort de zuchten, welke de jeugdige maagd slaakt.
2.
Welke gedachten houden den geest van het meisje bezig?
Welke herinneringen bedroeven haar?
‘Geene! o! geene! Mijn geest herinnert zich niets droevigs.’
3.
Den vorigen avond hoorde zij de oproeping tot de krijgsdienst.
De Kho-hanGa naar voetnoot(2) verzamelt een maagtig leger.
Bij de namen van de opgeroepenen, bevindt zich die van haren geliefden vader.
4.
Helaas! haar vader heeft geenen ouden zoon;
Noch voor den oorlog, noch voor den akkerbouw.
Molan wil sinds dezen oogenblik soldaat worden,
En voor haren vader ten oorlog gaan.
5.
Dadelijk ijlt zij naar de markten van het Noorden en Zuiden;
Dadelijk ijlt zij naar de markten van het Oosten en Westen.
Hier koopt zij eenen vurigen strijdhengst,
Dáár eenen zadel, ginds een' toom en elders een zwaard.
6.
Bij het krieken des dageraads, zegt zij haren huisgenooten vaarwel.
Haar bed is, des avonds, bij de Gele Rivier.
De zoete nachtgroet van haren vader, de zoete nachtkus van hare moeder, zijn voor haar verloren.
Slechts de klank van den murmelenden stroom treft haar oor.
7.
Bij haar ontwaken, roept zij der rivier haar vaarwel toe, en verwijdert zich.
Des avonds bereikt zij de bronnen van het Zwarte waterGa naar voetnoot(3).
| |
[pagina 264]
| |
De zoete nachtgroet van haren vader, de zoete nachtkus van hare moeder, zijn voor haar verloren;
Zij hoort slechts het dof en treurig gebrul der wilde beesten op de bergen.
8.
Na duizend LiGa naar voetnoot(1) rijdens, bereikt zij het leger;
Snel, als de vlugt der vogelen, trekt men over de bergen der grenzen.
Wanneer het weder duister is, betrekt Molan de wacht, en herhaalt het wachtwoord.
Wanneer het weder helder is, blinken de stralen der zon op hare wapenrusting.
9.
Gevechten volgen op gevechten; de dood maait onder de benden;
De dapperen, die overblijven, keeren, na tien jaren dienst, terug.
Zij keeren terug, om aan den Keizer te worden voorgesteld;
Aan den Keizer, die op eenen schitterenden troon zetelt.
10.
Men verhaalt hunne uitstekende diensten, en teekent hunne wapenfeiten op.
Men deelt hun rijkelijk goud en eerambten uit.
De Kho-han, zich tot Molan keerende, vraagt haar wat zij verlangt.
Molan verlangt noch goud, noch eerambten;
Zij verzoekt om, zoo snel mogelijk, onder goed geleide, naar het dorp, waarin zij geboren is, te worden gebragt.
11.
De vader en de moeder, vernemende dat hunne dochter terugkomt,
Gaan uit het dorp, gearmd, haar te gemoet.
De jongste dochter, hoorende, dat hare zuster wederkomt,
Schikt zich met hare rijkste kleederen op.
De jongste zoon, hoorende, dat zijne zuster wederkomt,
Wet zijn mes, en kiest het vetste schaap uit de kudde.
12.
‘Opent mijne kleederkast!
Plaatst mijn bed in mijne kamer!
Ontdoet mij van deze krijgsmans-kleederen!
Geef mij mijn vorig gewaad!’
Vervolgens brengt Molan hare hairen in orde,
Zij schikt voor den spiegel hare hoofdsieradenGa naar voetnoot(2).
| |
[pagina 265]
| |
13.
Zij gaat uit, om hare dappere makkers te groeten.
Hare makkers zijn gansch verwonderd.
‘Hoe! tien jaren en langer met Molan zijnde,
Hebben wij tot nog toe niet geweten dat zij eene vrouw was.’
14.
Zij lachte en antwoordde: ‘De houding van het mannelijke konijn
‘Gelijkt niet geheel aan die van het vrouwelijke.
Ook zijn beider gewoonten niet dezelfde.
Want hij betreedt met vasten tred de aarde, met zijnen poot,
En zij ziet met eenen schuwen blik om zich;
15.
Maar, als beiden, aan elkanders zijde, door het veld snellen,
Hoe kan men dan het mannetje van het vrouwtje onderscheiden?’
L.T.
|
|