| |
| |
| |
De kardinaal De Richelieu.
(Naar het Engelsch.)
Richelieu verdient de grootste aller Staatsmannen te heeten, indien hij, die zich door het verwerven der hoogste magt weet staande te houden, bijgevolg de grootste Minister is; men noemde hem: Le Roi du Roi. Nadat hij zich zelven en Frankrijk lang genoeg gefolterd had, liet hij een' grooten naam en een groot Rijk na - beide slagtoffers van grenzelooze eerzucht. Zoo min hij, de groote staatsdienaar, als de Franschen, de groote natie, smaakten, onder zijn bewind, eenig geluk! Zijn gedrag getuigde van eene gevoelloosheid, die alle hoop op verzachting zijner gruwzame besluiten tot eene bespottelijke dwaasheid maakte. Terwijl hij de edelen en de prinsen van den bloede onder zijnen voet vertrad, en zijne voormalige beschermster, de Koninginne-Moeder, in rampzalige ballingschap om deed zwerven; terwijl hij het er op toelegde, dat de Koning zijn' broeder zou vreezen en haten, ja, geen' anderen in zijne nabijheid dulden, dan diegenen, welke gunstelingen waren van den Kardinaal, Hertog en Minister De Richelieu, verdrukte hij de armen door vreesselijk zware schattingen, en herschiep elke Fransche stad in een garnizoen. Wel mogt men van hem zeggen, dat hij nooit gaarne in eene plaats verwijlde, in welke hij niet de sterkste was. ‘De beambten der schatkist en de bevelhebbers van het leger achten zich geroepen een' gouden oogst in te zamelen; intusschen beschuldigt men den Kardinaal van alle zonden ter wereld, en vreest hij zelf voor zijn leven.’ Zóó schildert Huig de Groot, in een' zijner brieven, den ellendigen toestand van dezen grooten Minister, in zijn verslag van het Fransche Hof in 1635, toen hij er Gezant van Zweden was. Zóó ver gaat echter het zelfbedrog dezer groote staatkundigen, in wier schaal hetgeen zij de belangen van den Staat gelieven te noemen, zwaarder weegt dan alle pligten door menschen bevolen, of door God verordend, dat hun staatkundig geweten zich niets verwijt, schoon hun gansche leven eene reeks van verdrukking en kwellingen, van bedrog en wreedheid is. Het schijnt een volstrekt vereischte, dat hun iedere andere soort van geweten ontbreke. Op zijn doodbed legde Richelieu eene plegtige verklaring af, in welke hij zich beriep op den laatsten Regter aller menschen, die weldra ook zijn vonnis wijzen zoude, dat hij nimmer eenigen maatregel voorsloeg dan tot welzijn van de Godsdienst en den Staat, dat is, de Katholijke eerdienst en zijn eigen bestuur. En toen Lodewijk XIII, die hem in zijne laatste oogenblikken bezocht, uit de handen van
| |
| |
eenen oppasser een' schotel met twee dojers van eijeren overnam, opdat de Koning van Frankrijk zelf zijnen zieltogenden Minister plegen mogt, stierf Richelieu in al het zelfbedrog van een groot Staatsdienaar.
De slinksche middelen, welke hij bezigde, en de staatkundige bedriegerijen, welke hij pleegde, doen in loosheid niet onder voor de duistere grootheid, die zijn karakter als Minister onderscheidt. Het schijnt, dat hij in een hagchelijk oogenblik, toen hij voelde, dat de Koning aarzelde, wien hij met zijn vertrouwen zou bekleeden, in het geheim bevel gaf den Franschen een' veldslag te doen verliezen, om den Koning eensklaps te doen besluiten niet van een' minister af te zien, dien hij voor den éénigen man kende, in staat hem uit die nieuwe zwarigheid te redden. In den grooten Engelschen burger-oorlog beweerde deze Minister bij Karel I, dat hij er alles aan ten koste legde, het Parlement tot hem over te halen; terwijl hij inderdaad zijne geheimste ontwerpen tegen den aanstaanden koninklijken martelaar ondersteunde. Toen een Fransch afgezant het Parlement als eene onafhankelijke magt behandelde, nadat de Koning met dit staatkundig ligchaam gebroken had, beklaagde Karel, gevoelig getroffen, er zich over bij het Fransche Hof; de Minister verloochende zijnen zendeling, ja riep hem dadelijk terug; maar liet door zijne geheime agenten het noodlottige twistvuur tusschen beide partijen op hetzelfde oogenblik, zoo veel hij vermogt, aanstoken. Het doel van Richelieu was geen ander, dan de Engelsche Monarchie te verzwakken, haar binnenslands bezig te houden, bovenal te voorkomen, dat hare legers en hare vloten zijne ontwerpen op het vaste land zouden dwarsboomen; hij vreesde, dat Engeland, naijverig op de grootheid van Frankrijk, zich voor Spanje zoude verklaren, zoodra het zelf tot rust zou zijn gekomen. Dit is eene slechts gewone list van groote Ministers, die plagen der aarde, welke, om hunne redenen van Staat, gaarne zoo velen als het Gode behaagt, onder iedere andere natie dan de hunne doen kelen.
Een fragment uit de geheime geschiedenis van dezen grooten Minister schuilt in die van eenige zijner vertrouwde werktuigen. De eene doet ons eene uitvinding van dezen Staatsman kennen, zijn' kabinet-arbeid te bekorten en een scherm bij de hand te hebben, wanneer dat nuttig schild vereischt werd; de andere toont ons de vreesselijke gevolgen aan der stoutheid van een' dier agenten, welke voor eigen rekening, en tegen zijn' meester, den staatsman wilde spelen.
Richelieu had zekeren Père Joseph tot biechtvader; het spreekt echter van zelf, dat deze man eer bestemd was in staatszaken te worden gebezigd, dan in die, welke zijn geweten betroffen. Deze minister, die nimmer een boeteling was, kon er geen nahouden.
| |
| |
Père Joseph had aanleg voor staatkundige onderhandelingen, anders was hij nooit de biechtvader des Kardinaals geworden; maar deze aanleg was van die soort, zeide de Nuntius Spada, welke hem geschikt maakte de inzigten en plannen des ministers allernaauwkeurigst te bevroeden en te volgen, zonder hem te doen beproeven den Kardinaal tot de zijne over te halen of hem voor te slaan eene jota in deze te veranderen. Wij houden het er voor, dat Père Joseph liever verkoos in zijn karretje ministeriëele missies af te leggen, dan alleen en te voet naar zijn klooster terug te wandelen, zoodra hij de geveinsde biecht van den Kardinaal De Richelieu had aangehoord. Hij maakte zich zoo vertrouwelijk bekend met de plannen en den wil van dezen grooten Minister, dat hij het, indien de nood het vereischte, wagen durfde zonder bevelen te handelen; de buitenlandsche zaken vooral werden aan zijn bestuur toevertrouwd. De Groot kende beiden, in den tijd dat hij gezant van Zweden was. Père Joseph, verhaalt hij ons, werd door den Kardinaal De Richelieu gebezigd, om onderhandelingen te openen, en deze op eenen hem aangenamen voet te brengen, - dan plagt de Kardinaal op te treden, en die zelf af te sluiten. Joseph nam de zaken in den groenen bolster ter hand; zoodra zij gerijpt waren, reikte hij die den Kardinaal over. In eene conferentie, welke Grotius met partijen hield, bragt Joseph het tractaat op het tapijt, en stond den schok van den eersten aanval door. Na een' warmen twist kwam de Kardinaal als scheidsman tusschen beide: ‘Een middelweg zal u verzoenen,’ zeide de Minister, ‘en daar gij het met Joseph nooit eens kunt worden, zal ik u nu vrienden maken.’
Dat Richelieu op deze wijze van Joseph partij trok, blijkt nog uit hetgeen De Groot van een minder listig en meer zorgeloos personaadje geboekt heeft. Toen de Fransche Gezant Leon Brulart, bijgestaan door Père Joseph, te Regensburg een tractaat sloot met den Ambassadeur van den Keizer, weigerde de Kardinaal, bij zijne aankomst, op het alleronverwachtst dit goed te keuren, bewerende, dat de Gezant zijne instructiën had overschreden. Maar Brulart, die een oud Staatsman was, en Joseph, voor wien de Kardinaal geene geheimen had, werden niet in staat geacht eene zoo grove dwaling te hebben begaan, en men geloofde veeleer, dat de Minister van gevoelen veranderd was met den stand van zaken, vrede of oorlog wenschende naar het met de Fransche belangen strookte, of naardat deze strekten, zijn bestuur der kroon onmisbaar te maken. Toen Brulart, bij zijne terugkomst na het volbrengen van zijnen last, zich die overijling door het gerucht hoorde verwijten, en niemand een' kreet tegen Père Joseph aanhief, openbaarde hij het geheim: de kardinaal had hem die klad slechts aangewreven,
| |
| |
om daardoor de instructiën te verbergen, welke hij zelf gegeven had, door zijn orgaan Père Joseph, - hij noemde dezen een' man, die niets van den Kapucijner had, dan de pij; niets van een' Christen, dan den naam: een gemoed zoo doorzult van list, dat hij niets zonder bedrog konde tot stand brengen, en die, gedurende de geheele vrede-onderhandeling te Regensburg, hem niets wilde mededeelen tot alles afgesloten was, daar het éénig doel van al zijn pogen slechts dáárin bestond, de wenschen van den Kardinaal te Vervullen. Het scheelde weinig, of deze vrije gevoelens hadden Brulart zijn hoofd gekost: want toen hij eens, na een driftig gesprek, den Kardinaal verliet, merkte de Minister aan, terwijl hij hem tot de deur volgde, en met de vlakke hand langs zijn' nek streek, dat ‘Brulart een mooi man was, en dat het jammer zoude zijn het hoofd van het ligchaam te scheiden.’
Nog eene anecdote van dezen goeden Père Joseph, het geliefkoosde werktuig voor de belangrijkste en geheimste ontwerpen des Ministers, is opgeteekend in de Memorie Recondite van Vittorio Siri, een' Italiaaanschen Abt, den Procopius van Frankrijk, maar die later door Mazarin bezoldigd werd. Richelieu had vergeefs getracht Kolonel Ornano, een' man van talent, die gouverneur was van Monsieur, den éénigen broeder van Lodewijk XIII, om te koopen; niet gewoon zich zulk een aanbod te zien weigeren, besloot hij zijn' ondergang te bewerken. Joseph werd nu gebezigd eene vertrouwelijke vriendschap met Ornano aan te knoopen, en hem een' wenk te geven, dat het hoog tijd was, dat zijn leerling zitting in den Raad kreeg, om eenige kennis van staatszaken op te doen. De bevordering van Ornano's Koninklijken pupil was tevens die van zijnen voogd, en daar de Koning geene kinderen had, kon Monsieur de kroon erven. Ornano nam daarom de eerste gelegenheid waar, den Koning eerbiedig voor te dragen, hoe passend het zou wezen, zijn' broeder der zaken in te wijden, hetzij door hem toegang tot den Raad te vergunnen, of hem eene bevelhebbers-plaats in het leger te geven. Naar gewoonte deelde de Koning dit onmiddellijk aan den Kardinaal mede, die gereed was het verzoek op de hatelijkste wijze uit te leggen, en Zijne Majesteit ongerust te maken over het karakter van Ornano, die, naar hij zeide, den jongen Vorst zulke eerzuchtige gevoelens inboezemde, dat zijn volgende stap eene poging zoude zijn de kroon met Zijne Majesteit te deelen. De Kardinaal voorzag, hoe zeer Monsieur door de weigering zou worden beleedigd, hoe zeer hij zijn ongeduld zou doen blijken, en den naijver des Konings ontvlammen. Echter bleef Richelieu voor Ornano een open gelaat en eene vriendelijke stem behouden, terwijl hij hem iederen dag in de gunst des Konings ondermijnde, tot alles in eene voorgewende zamenzwering eindigde, en Ornano in de Bastille
| |
| |
omkwam aan eene koorts, welke hij zich, zeker binnen hare muren, op den hals haalde: benijdenswaardige gevolgen van de vriendschap van Père Joseph! En door zulke lieden en zulke middelen wierp de arglistige Minister het zaad van een' onverzoenbaren haat tusschen de koninklijke broeders, zamenzweringen te weeg brengende, die dikwijls bloedig eindigden, en tot welke slechts zijne eigene trotsche dwingelandij had aangehitst.
Père Joseph stierf, betreurd door Richelieu; hij was eene vernuftige soort van créature, en hield zijn rijtuig tot zijn' dood toe; maar zijn naam is slechts in geheime geschiedenissen bewaard. Het lot van Père Caussin, wiens vermaardheid die van Père Joseph overtreft, bewijst, hoe die Minister zich van biechtvaders wist te ontslaan, die, in spijt van den Kardinaal, volhardden, naar hunne eigen begrippen, een eerlijk man te willen blijven.
Richelieu koos Père Caussin tot biechtvader des Konings, en deze had naauwelijks zijne bediening aanvaard, toen de Kardinaal hem inlichtte over de romantische vriendschap Zijner Majesteit voor Mademoiselle La Fayette, op welke zijne Eminentie zeer ijverzuchtig was. Verlangende, dat die teedere betrekking Zijner Majesteit geheel zoude ophouden, gaf hij den nieuwen biechtvader een' wenk, dat, hoe onschuldig deze nog zijn mogt, zij echter aan onophoudelijk gevaar blootstelde; de adellijke jonkvrouw had dit zelve toegestemd, en, door de genade bekeerd, verklaard non te willen willen. Richelieu drong er bij Caussin op aan, dat hij den Koning de wijsheid van dit besluit zoude doen inzien. Weldra bleek het echter, dat Père Caussin in dit opzigt van hem in gevoelen verschilde, en dat hij deze Jonkvrouw, wier ijver voor het geluk des volks algemeen bekend was, beter aan het Hof dan in een klooster geplaatst achtte. De goede vader behandelde de zaak daarom slechts laauw, en de minister begon te vermoeden, dat hij een werktuig gekozen had, hetwelk er volstrekt niet toe paste, iemand, die niets van de buigzaamheid van Père Joseph had.
Toch was de invloed der bekeerende genade werkzamer dan de biechtvader, en Mademoiselle begaf zich in een klooster. Richelieu vernam, dat de Koning een bezoek van drie uren bij haar had afgelegd, en hij beschuldigde Caussin deze geheime bijeenkomsten aan te moedigen. Deze loochende dit niet, maar merkte gevat aan, dat het voorzigtig was den hevigen hartstogt des Konings niet plotseling te keer te gaan, en de Minister scheen dit te billijken. De Koning zette deze bezoeken voort, en de jonkvrouw boezemde, in overeenstemming met Caussin, Zijner Majesteit de ongunstigste gedachten over zijnen Minister in, en trachtte hem de oogen te openen voor eenen man, wiens dwingelandij de verbannen Koninginne-Moeder zuchten deed, die de prinsen van den
| |
| |
bloede vervolgde, het volk zware schattingen oplegde, het ontwerp vormde, een verbond te sluiten met den Turk tegen de Christelijke Mogendheden, enz. enz. Zijne Majesteit zuchtte: hij vroeg Caussin, of hij iemand wist op te noemen, die in staat was de plaats des Ministers te vervullen? Onze argelooze staatkundige had zich op zóó iets niet voorbereid. De Koning vroeg hem verder, of hij Richelieu van aangezigt tot aangezigt wenschte te ontmoeten en aan te klagen? De Jezuït was op nieuw verlegen, maar nam weldra met even veel moed als eenvoud het eervolst besluit.
Caussin begaf zich, tot dat einde, naar de bestemde plaats; hij vernam, dat de Koning zich bij den Minister bevond; de zamenspraak duurde lang, onze biechtvader voorspelde er zich niets goeds van. Hij zelf verhaalt ons, dat hij, het wachten in de voorzaal moede, zich den weg tot den Koning wist te banen, en zijne belofte vervulde. Maar hoe waren de omstandigheden verkeerd! Caussin had zijne zaak verloren eer hij die bepleit had, en Richelieu zich zelven bij den Koning volkomen geregtvaardigd. Men verwittigde den goeden Vader, dat de Koning dien dag geene actes de dévotion zoude verrigten, en dat hij naar Parijs konde terugkeeren. Den volgenden morgen was de gansche zaak opgehelderd. Een bevel van het Hof verbood dezen spraakzamen Jezuït met iemand te spreken of aan iemand te schrijven; en dwong hem verder, in een' ongenadigen winter, ziek naar ligchaam en ziel op reis te gaan, tot hij het oord zijner ballingschap, Quimper in Bretagne, zou hebben bereikt. Op die barre rotsen, en onder hare wilde bewoners, sleet hij akelige dagen, gedurig met nog akeliger, het verschiet van eenen kerker of eene galg, bedreigd; twee schrikbeelden, welke Richelieu bij iedere gelegenheid voor zijne verbeelding plaatste. Hij zond hem zelf van tijd tot tijd eene Parijsche Gazette, vol van het venijn zijns harten, dat, als de gier van Prometheus, het hart konde verteren van den, op een verlaten eiland, aan eene rots gekluisterden Staatsman.
Welk een verschil tusschen de bestemming van Père Joseph en Père Caussin! de eene, de vernuftige créature, de andere, de argelooze tegenstander van dezen grooten Minister.
|
|