De Gids. Jaargang 2(1838)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Haar naam. (Victor Hugo Odes.) De lieflijke ambergeur der lelie, 't schittrend glansen Der stralen, die het hoofd der Moedermaagd omkransen; Het laatst rumoer des dags, wen hij zijn ronde sluit; De deernis van een' vriend, wiens tranen ons vertroosten; De blos des dag-herauts in 't levenwekkend Oosten; Der liefdekusjes zoet geluid; De zevenkleurge sjerp, zoo welkom aan onze oogen, Die 't vliedend onweêr op de donkre wolkenbogen Ten zegeteeken aan het zonlicht achterlaat; Het onverhoopt genot een dierbre stem te hooren, De stem eens bloedverwants, te lang, te wreed verloren; De erinn'ring aan een goede daad; De toon der zilv'ren luit, die smelt in 't avondwindje; De reinste, de eerste droom van 't schuldelooze kindje; De zoetste wenschen van de pas ontloken maagd; Het kwijnend licht der maan, dat door het loof gaat spelen; In 't zomeravond-uur de zang der filomeelen, Die 't koeltje door de velden draagt; 't Verrukkend lied eens koors, dat weêrklinkt in de verte; Des wichtjes eerste lach, zoo dier aan 't moederharte; Het ruischen van de beek, gekust door Zephyrs aêm; Het murmlen van den klank, die wegsterft in de dalen; Al wat de geest zich als nog zoeter tracht te malen: Is minder lieflijk, dan Haar Naam. H. Vorige Volgende