De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijB. Brunius.
| |||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||
‘Doch, hoe dit zij, beide eerstgenoemde voortbrengsels werden ouder de klassieke boeken der Europesche letterkunde gerekend en in alle talen overgezet. Ook in de onze? Tristram Shandy niet. Nu, dat was misschien een geluk; want, hoe zou er dat toen uitgezien hebben? de Sentimenteele Reis wel; maar o, hoe viel dat af bij het Engelsch! -’ En ik wilde verder lezen, doch de hoest, die mij sinds jaren kwelt, belette mij, en Truitje keek over mijnen schouder het Tijdschrift in, en las al die juiste opmerkingen ‘over het harnas dier stijve, loodzware vertalingen, wier fabriekeurs, in weêrwil van Van Effens voorbeeld, nog geen denkbeeld hadden van een' bevalingen en vooral niet van een' luimigen stijl, enz. enz.’ ‘Hoe kunt gij boos worden, lieve Oom!’ vroeg Truitje mij, ‘nu de Letteroefenaar zich eindelijk van het gebrek, dat gij in hem laakt, een vijftig jaar ten achter te zijn, bekeert?’ ‘Kindlief!’ hernam ik, ‘weet gij dan niet, dat de Tristram Shandy vertaald, - voor den tijd, waarin het boek in het Hollandsch verscheen, uitmuntend - vertaald is?’ - Truitje zette een gezigt, dat noch ja, noch neen zeide. -’ Of, zoo gij het niet weet, moest de man het dan niet geweten hebben, die het nieuwe veelal miskent, en nu blijkt ook het oude niet te kennen? Had ik zóó iets gevonden in een onzer jongere Maandschriften; in den Gids, b.v., ik zou het over het hoofd gezien hebben, denkende, die jongeluî studeren slechts in Romantische Schriften, of, zoo zij in die van vroegeren tijd het oog slaan, dan doen zij het in Moeder de Gans, of in de Heemskinderen. Maar nu de oude Letteroefenaar zich zoo vergist, hij, die altijd de zoetvloeijende poëzij van drie vierde der Achttiende Eeuw de hand boven het hoofd plagt te houden, hoe waterig zij wezen mogt, nu die niet weet, dat Tristram Shandy vertaald is, - kuch, kuch....’ Truitje, die wel weet, dat ik niet gaarne in de rede word gevallen, had mij bedaard voort laten praten, tot mijne kwaal de philippica afbrak; en terwijl ik nu een weinig van dien hoest uitrustte, zeide zij, zonder van haar werk op te zien: ‘Yorick's Sentimenteele Reis, beste Oom! die gij ieder jaar zeker eens òf in het Engelsch, òf in het Hollandsch leest, en die u, toen gij nog wel uit de stad plagt te gaan, altijd op reis vergezelde, ken ik bijna van buiten. Maar in Tristram Shandy sloeg ik nimmer een oog; want Tante was gewoon te zeggen, dat zulk een boek geene lectuur is voor een jong meisje.’ Zij drukte op het woord jong, Truitje is 30 jaren oud, en ongehuwd! Zij heeft echter veel fijn gevoel. Ook geloof ik, dat het gevoel juist de oorzaak niet is, dat zij ongehuwd is gebleven; maar ik schrijf dit aan mangel van meer klinkende verdiensten toe. | |||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||
‘Tante zeide mij, dat in den Tristram Shandy zulke vreemde histories voorkomen, van musschen, die eenen geleerde in zijne overpeinzingen storen, van eene jongens-broek, van eene Abdisse en eene non, van eene rare kwaal van Oom Tobias, van zulke vonkelende oogen van zekere Mevr. Wadman, en dan voegde Tante er gewoonlijk bij: ‘kindlief! alle dingen zijn wel oorbaar, maar alle dingen stichten niet’. En daar ik veel van Tante hield, zoo heb ik nooit den Tristram Shandy in uwe boekenkast gezocht, en wist ik niet, dat er eene hollandsche vertaling van was. -’ De herinnering aan mijne vrouw had mijn humeur ontwapend - want het was eene brave, verstandige vrouw, om wie men niet kan denken en te gelijk gemelijk blijven, - ik dacht niet meer om Letteroefenaars noch Gidsen, ik was niet meer boos op den Beoordeelaar van de Sentimenteel Reize, maar Sterne vergat ik niet. - Truitje had haar doel bereikt, en welke vrouw, (welk meisje kan zulks niet, als zij verstand heeft en - als zij wil!) zij had mijne drift bedaard en mij echter niet van het onderwerp van ons gesprek gebragt. ‘Ja, Truitje! uwe Tante was een juweel van eene vrouw!’ - Ik rammelde met den pook in de kagchel, en gedurende eenige minuten sprak zij noch ik. ‘Wist ge waarlijk niet, kind! dat er eene vertaling van den Tristram Shandy bestaat? dan zal ik haar u eens laten zien.’ En na de slof van mijn' regter voet, die door mijne gewoonte om onder het lezen het regterbeen over het linker te leggen, en dan met het laatste te wiemelen - (eene gewoonte, die Truitje veel verdriet veroorzaakt, en die ik daarom zal trachten af te leeren) - te hebben opgezocht, nam ik eene kaars op, strompelde - zoo vlug als het rumatiek mij toeliet - naar mijne boekenkamer, zette, terug gekomen zijnde, vijf net ingebondene deeltjes in klein 8vo. op tafel neder, en den titel van het 1ste deel opslaande en het boeksken Truitje toereikende, zeide ik: ‘ziedaar, lees: Het leven en de gevoelens | |||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||
‘Zie, de IV eerste Deeltjes bevatten de vertaling van hetgeen men gewoonlijk den Tristram Shandy noemt, en het vijfde Deeltje de Sentimenteele Reis van den Heer Yorick.’ ‘Maar zou dan de Beoordeelaar in de Letteroefeningen die vertaling niet hebben gekend, Oom?’ ‘Que sais-je, kind! ook is het eene vervelende studie, of de menschen meer dom dan slecht zijn, tenzij men er partij van wil trekken. Ik hoop echter van neen, Truitje! hoe zeer het mij van den man spijten zou.’ Ik laat het aan onze nieuwe Nederlandsche wijsgeeren over, om dit hopen en spijten in verband te brengen. ‘En toch zou hij,’ ging ik tot Truitje voort, ‘zoo hij de oude vertaling van de Sentimental Journey gekend had, er zoo laag niet op neêr hebben gezien, maar voor het minst als de vriend van den Heer Geel gezegd hebben: zij is volstrekt niet te verachten.’ ‘Zijn dan de vertalingen van Sterne, door Brunius, naar uw oordeel, goed?’ ‘Met onderscheid, Truitje! voor den tijd, waarin hij die schreef, meesterlijk! even als de oude vertaling van den Don Quichot in 1670 voor dien tijd een meesterstuk isGa naar voetnoot(1). Met onderscheid, en ik zal u dit straks doen gevoelen, door de beide vertalingen tegen elkander te lezen; het was mij vroeger nooit zoo duidelijk, waarom ik liever het oorspronkelijke, dan de overzetting las. Eerst echter nog een woord over de vroegere Vertaling, welke niet geboren is uit de vertaalschool, waarvan de Beoordeelaar in de Letteroef. spreekt, - een woord over de aanleiding, waardoor Sterne's Schriften vertolkt werden. Zoo Yorick nog leefde, welk een tafereeltje zou hij er van geschilderd hebben!’ ‘Weet gij die, lieve Oom?’ ‘Mijn vader vertelde, mij die meermalen, Truitje! hij was een ernstig man, die er altijd de les uittrok, dat men nooit te veel leeren kon, dewijl alle kennis, vroeg of laat, te pas komt. ‘En toch, jongen!’ voegde hij er dan bij, ‘hoop ik, dat gij nooit, als Bernardus Brunius, in de gijzeling zult zitten.’ ‘In de gijzeling, Oom?’ ‘In de gijzeling, Truitje! de man was er voor schuld in gezet, schoon zij slechts eenige weinige honderd gulden beliep; zijn schuldeischer was waarschijnlijk rijk! Hoe zou Sterne ons den armen drommel geschilderd hebben, denk slechts aan zijn' Gevangene! Maar zoo Sterne niet kwam, op zekeren dag bezocht de beroemde Advocaat N.B...., vader van den Staatsraad B...., dien gij wel kent, de gijzeling, ik meen als Regent of Commissaris, maar dat is mij ontschoten. | |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
Hij sprak met Brunius over de oorzaak van zijne gevangenschap, dacht misschien aan het bekende: ‘ik kan er niet uit!’ - vroeg hem ten minste, of er geen middel zou wezen, om zoo veel te verdienen, dat hij de geringe schuld mogt kunnen voldoen? Brunius haalde de schouders op, hij had zeker al eenigen tijd in de kooi gezeten, of hij was door en door een phlegmaticus, dat B...s voorstel hem met van vreugde deed opspringen. Welligt was hij een zoon der weelde, die tegen allen arbeid opzag; hoe het zij, de Heer N.B.... vroeg hem, of hij Engelsch kende? het antwoord was: ja, en weinige dagen later bragt B.... Sterne's Werken in de gijzeling. En Brunius vertaalde Tristram Shandy, en de Sentimental Journey, tusschen de akelige muren van zijnen kerker.... - de arbeid viel naar wensch uit, B.... zorgde voor een' uitgever, en voor den prijs, dien het Werk opbragt, waarbij de edele man misschien nog wat voegde, (zoo zeide mijn vader ten minste altijd,) bekwam de crediteur zijn geld, Brunius zijne vrijheid..... ‘En,’ viel Truitje in, ‘de Heer B.... het genot “ik kan er niet uit,” zijn leven lang met een streelend zelfbewustzijn te mogen lezen. Ik kan wel begrijpen, dat gij veel met die vertaling op hebt.’ Terwijl ik dit verhaalde, had Truitje het fraai gegraveerde portret van Sterne, met die vonkelende, diep liggende, doch ook diep doordringende oogen, dat het eerste Deeltje versiert, aandachtig beschouwd, en doorbladerde nu het Werk en zocht misschien - doch daarvoor sta ik niet in - naar de historie van de musschen en naar de rare kwaal van Oom Tobias. ‘Maar is Tristram Shandy dan waarlijk een Werk, dat voor vrouwen noch meisjes geschikt is?’ vroeg Truitje, en bleef met het doorbladeren voortgaan. ‘Vrouwen noch meisjes, kind! dat is eene listige vraag; Sterne wendt zich tot gehuwde vrouwen, en deze mogen alles lezen; meisjes daarentegen moeten wit papier blijven -’ Ik dacht, dat Truitje zou antwoorden: ‘opdat de man er op schrijven kan wat hij wil,’ - maar zij deed het niet, en zag verlegen vóór zich. ‘Ik zal er u bij gelegenheid het een en ander uit voorlezen,’ zeide ik, ‘maar laat ons nu de vertaling vergelijken.’ ‘Wat kiest gij, lieve Oom?’ ‘De Pruik, kind! ik wenschte, dat zij nog in de mode waren. Het Engelsch origineel er bij te lezen, is overbodig; beide vertalingen zijn getrouw in de hoofdzaak.’
| |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
‘Vindt gij dat nu zoo stijf, zoo in een harnas gekneld, kind?’ ‘Neen, Oom! maar de vertaling van Prof. Geel is veel losser, vloeijender, juister......’ ‘Toegestemd, Truitje! Jonathan had gelijk, toen hij mij verzekerde, dat zij geschreven is naar het beginsel, dat Göthe van de twee wijzen, waarop men vertalen kan, het beste noemt, - want gij weet, het is bij hem ook Göthe vóór en Göthe nà. Professor Geel heeft Sterne niet willen verhollandschen; hij eischt, dat wij om SterneGa naar voetnoot(1) te genieten, Engelsch denken.’ ‘Hoe aardig helderde Jonathan dat op, Oom! door de vele dieverijen uit Scott, waardoor een zijner Engelsche vrienden, die ook Hol- | |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
landsch leest, de Werken van een' onzer beroemdste Schrijvers nalezingen op Scott noemt.’ ‘Ge zijt ondeugend, Truitje!’ ‘Maar, Oom! zou het Hollandsch sedert 1779 waarlijk eene bevalliger, gevoelvoller, geestiger taal zijn geworden, of zou de Heer Geel alleen het geheim kennen dier toonen en tinten?’ ‘Truitje-lief!’ zeide ik, ‘“om het fijne syntactische onderscheid te gevoelen, daartoe behoort een weinig studie en geoefendheid,” heb ik ergens gelezen; zou de Schrijver zich niet juister hebben uitgedrukt, indien hij gezegd had: om zich hiervan reden te geven? want het gevoelen, dat doet ieder, die lezen kan.’ Hier werd ons gesprek afgebroken door de komst van mijnen vriend Jonathan, die mij veelal 's avonds pleegt te bezoeken, ik weet niet regt om mij, of om Truitje; doch die mij altijd welkom is. ‘Wel zoo, oude Heer! weder met Sterne in de hand? Kom,’ voegde hij er bij, zich de verzen van onzen Van Hall herinnerende: ‘Kom, bij 't vuur de koude ontweken,
(Truitje en ik aan uwe zij')
Zal vriend Yorick voor ons preken.
Wie zal Trim zijn - ik of gij?....’
En zijnen jas uitgeworpen hebbende, nam hij een deeltje in handen en las mij voor, een artikel over...... de Stokpaarden.
A. 7 Januarij 1838. C. |
|