De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 671]
| |
Pythagoriana. Verzameling van Staat-, Zede- en Huishoudkundige Lessen en Voorschriften van den Wijsgeer Pythagoras. Te Hoorn bij Gebr. vermande 1838, kl. 8o, 102 en X bladz.De verzamelaar beklaagt zich in de voorrede over ‘de zoutelooze prullen,’ waarmede onze maatschappij overladen wordt, en stelt zich voor, eene degelijker, doch tevens vermakelijke lectuur door zijne spreuken aan ons publiek te verschaffen. Gij, mijn Lezer! zult even verbaasd staan als ik het was, toen ik van den geheimzinnigen wijsgeer, van wien geen enkel woord schrifts achtergebleven is, hier niet minder dan duizend spreuken vond opgeteekend; terwijl de schrijver buitendien nog genoegzamen voorraad voor een tweede stukje van gelijke grootte overhield. En echter zijn in deze verzameling noch de gouden spreuken, noch de symbola Pythagorae, noch de ons door Jamblichus, Diogenes of andere verzamelaars opgeteekende anekdoten, in haar geheel medegedeeld. Mijne verwondering hield echter op, toen ik in dezelfde voorrede de doorslaandste proeven van de onbedrevenheid des schrijvers in de geschiedenis van letteren en wijsbegeerte aantrof. 1o. Onbedrevenheid in de geschiedenis der letteren. Bij het opnoemen der uitgaven van Hierocles heet P. Needham, Nedham, en de beste uitgave, die Van Warren van 1742, is niet vermeld, evenmin als de bekende vertaling van Gleim. 2o. Onbedrevenheid in de geschiedenis der wijsbegeerte. Xenophanes van Colophon is volgens den schrijver een leerling van Telauges, den zoon van Pythagoras. Victor Cousin en Karsten hadden hem kunnen leeren, dat Xenophanes, zoo niet ouder, ten minste een tijdgenoot van Pythagoras moet geweest zijn. Bij de opnoeming der Pythagorische wijsgeeren heet Eudoxus, Eudorus, en zijn Timaeus, Philolaus en, wie niet al? vergeten. Niet minder zijn in de spreuken zelve de bewijzen van des verzamelaars onwetendheid. Gij vindt hier b.v. een' Pythagoras, die Aeschylus gelezen heeft. 163: ‘Eerbiedig het aandenken aan Amphiaraus: hoewel koning, zoo oefende hij zich gedurende zijn geheele leven niet om regtvaardig te schijnen, maar om het te zijn.’ Of Euripides. 168. ‘Echtgenoot van een onstandvastig man, herinner u Andromaché: zij zoog (lees zoogde) de kinderen van Hector, die niet de hare waren.’ Of Virgilius. 925. ‘Vrouwen, bewaart het aandenken aan Dido. Zij ver- | |
[pagina 672]
| |
koos haar leven op eene houtmijt te eindigen, liever dan eene, vereeniging aan te gaan, die strijdig met haar hart was.’ Of het Oude Testament. 454. ‘Wetgever, zeg niet in navolging der Hebreeuwen zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt; de natuur gebiedt dit reeds genoeg.’ Een Pythagoras, die uit Aratus en Hyginus mythologische fijnheden wist, waarvan men in zijn' tijd niet droomde. 213. ‘Bewaar het aandenken van Astréus, die altijd zoo billijk was, (schoon hij zich tegen Jupiter vergalopeerde), dat hij de vader der geregtigheid werd genoemd (?); ongelukkig stierf zijne dochter Themis met hem (??)’ en 75. ‘Vrouwen, eerbiedigt het aandenken aan Bellona; niet de zuster van Mars, maar de uitvindster der naainaalden’ (βελόνη). Maar deze is niet de éénige plaats, waar Pythagoras naauw met de instellingen der Romeinen bekend is. Neen: 760. ‘Rigt op het voorbeeld der Romeinen geen tempel op aan de koorts gewijd. 533. ‘Bewaar het aandenken aan het bestuur van den ouden Janus, dien goeden koning; zoo lang hij leefde dacht men er niet aan, om deuren aan de huizen te maken.’ Nu en dan is Pythagoras weinig aan zich zelven gelijk. 937. ‘Eerbiedig het getal van tien. Dit getal is heiliger dan de Eed (!)’ 318. ‘Eet ten uwent; men is het ongedwongenste en het matigste in zijn eigen huis.’ Tusschen beide zijn de raadgevingen van den wijsgeer van Samos geschikter voor onzen, dan voor zijnen tijd, b.v. 840. ‘Verkies, jonge dochter, de landelijke en onschuldige dansen boven de luidruchtige en kostbare balvermaken der stedelingen.’ 357. ‘Verneder uwe stad niet door er advokaten te gedoogen tusschen het bestuur en de wet.’ En dan de schandelijke verminkingen van eigennamen; no. 147, Alcestus voor Alcestis, 213, Teutras voor Teuthras, 540, Jasus voor Jasion, 660, Eryphyle voor Eriphyte, 952, Dracon voor Draco, enz. dit een en ander, en de accents aigus op de eigennamen geplaatst, doen ons vermoeden, dat de verzamelaar zonder eenige kritiek zijne spreuken uit een Fransch origineel heeft bijeengeschommeld. Het schijnt werkelijk zoo. Voor een dertig jaar ongeveer gaf Sylvain Maréchal Voyages de Pythagore en Egypte, Syrie, etc. etc. in zes deelen uit. He Werk bevatte veel meer dan de man verantwoorden kon. Maar onze handhaver van de eer der Vaderlandsche letterkunde plunderde, gelooven wij, uit dit boek met ongewasschen handen, hot en her, wat rijp en groen was, bijeen. Hoe het zij, het mengelmoes, dat hij ons onder den weidschen titel Pythagoriana opdischte, verdient den inkt en het papier niet, aan deze aankondiging besteed.
M. |
|