De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijOnderrigtingen en wenken omtrent het kunstmatig zingen, ten dienste van alle(n), die zich zelven(ve) of andere(n) daarin grondig wenschen te oefenen, vrij gevolgd, met toepassing op de behoeften van den tegenwoordigen tijd, naar de Fransche vertaling van den derden Italiaanschen druk van het werk van J.B. Mancini.Te Amsterdam, bij de Gebr. Diederichs, 1837.Het was geene miskenning van de waarde van dit geschrift, die de vermelding tot hiertoe vertraagde. Integendeel: de verta- | |
[pagina 668]
| |
ling van het oude, doch als voortreffelijk bekende Werkje van Mancini is een verdienstelijke arbeid. Elk zaakkundige zal, op zeer weinig na, zich uit volle overtuiging met het daarin vervatte moeten vereenigen, en de Onderrigtingen en Wenken zoowel voor den onderwijzer als voor den leerling van hoog belang achten. Intusschen ware het te wenschen geweest, dat de Vertaler zijne moeite aan een ander klassiek Werk van dezen inhoud had besteed, daar het onderhavige slechts zeer algemeene wenken, juist niet zeer beknopt voorgedragen, aanbiedt, en niet in die mate aan de behoeften van den tegenwoordigen tijd voldoet, als de titel wel zou willen doen gelooven. Te meer ware zulks te wenschen geweest, daar de Nederlandsche litteratuur bijster arm is aan zoodanige leerboeken. En in dit opzigt zou de vertaling van het tot dus verre nog onovertroffen Werkje van den als zangonderwijzer wijdberoemden Häser, (Versuch einer systematischen Uebersicht der Gesanglehre von A.F. Häser. Leipzig bei Breitkopf und Härtel), hetwelk van gelijken omvang is, zeker meer nut hebben aangebragt, daar het niet slechts steunt op de gulden lessen der oude Italiaansche school, maar daarbij tevens aan de behoefen van den tegenwoordigen tijd voldoet, en al het wetenswaardige, tot in de kleinste bijzonderheden, beknopt voorstelt. Mogt den verdienstelijken Vertaler in het vervolg de lust bekruipen, om ook dit uitstekend Werkje in Nederlandsch gewaad te steken, hij zou gewis aanspraak hebben op den welmeenenden dank van alle kunstvrienden. De volgende aanmerkingen hebben wij gemeend, bij het vermelden van dit Werkje, niet achterwege te mogen laten. Op bl. 16 en fig. 1. geeft de Vertaler den gewonen omvang van elke der 4 stemsoorten op; hij rigt zich dienaangaande naar De Garaudé: doch verkeerdelijk, onzes inziens; daar b.v. de hier opgegeven omvang van de Sopraan tot f wel nimmer als regel kan gelden. En wat nog meer zegt, genoemde schrijver spreekt zich zelven tegen, daar hij pag. 135 van de laatste Hoogduitsche uitgave zijns Werks zegt: ‘viele Soprane erreichen nur mit Mühe g und a, nur eine kleine Anzahl kann mit Leichtigkeit bis zu h und c steigen.’ Hetgeen bl. 17 van de faucet der Baritonzangers wordt gezegd, past niet op hetgeen men heden ten dage in Frankrijk, Duitschland en andere Landen algemeen onder Bariton verstaat: vooreerst moet, naar de hedendaagsche begrippen, het timbre van eene Baritonstem, ja, in het algemeen, hare volheid gelijk zijn aan de basstem; alléén de diepte wordt aan de laatste overgelaten, waartegen men in de hoogte eenige toonen meer verlangt. Ten anderen is het juist het kenmerk van eene echte Baritonstem, dat zij, even min als de Basstem, eenige toonen met de faucet maakt: dit geluid, met dat van de Basstem overeenkomende, en het gemis | |
[pagina 669]
| |
van de faucet, maken juist het onderscheid tusschen den Bariton en den lagen Tenor. Slechts in Italië vindt men zoogenaamde Baritonzangers (naar het geluid hunner stem eigenlijk lage Tenoren), die van de faucet gebruik maken. Bij de optelling der oorzaken van het onzuiver zingen (bl. 28.) is eene zeer gewigtige en dikwerf voorkomende geheel onaangemerkt gebleven, namelijk, het niet genoegzaam en gebrekkig ademhalen; zoo ook, vooral aan het einde van eenigzins lange phrasen, het gebrek aan voorraad van adem. Met hetgeen (bl. 29) wordt gezegd aangaande het met beide handen grijpen van volle accoorden, als hulpmiddel tegen het detonéren, zal geen ervaren zangonderwijzer en naauwkeurig opmerker instemmen. De ondervinding leert juist het tegendeel: er is namelijk geen beter middel, om den leerling den toon in het gehoor te brengen, en, om zoo te spreken, rein in den mond te leggen, dan dezen geheel op zichzelven, zonder eenige verdubbeling of harmonische begeleiding, (terwijl de leerling zwijgt en met gespannen aandacht naar de intonatie luistert), zeer zacht en voortdurend aan te geven, zoo lang, totdat men oordeelt, dat zijn gehoor denzelven geheel en al opgenomen en gevat heeft; dán eerst laat men hem den toon even zacht intonéren, en herhaalt dit zoo dikwijls als noodig is, om het gewenschte gevolg te erlangen, hetwelk, tenzij bij volslagen gebrek aan gehoor, gewis niet achterlijk zal blijvenGa naar voetnoot(1). Zie hier de gronden voor dit ons gevoelen: 1o. Indien de leerling den onzuiver gezongen' toon zacht intoneert, terwijl de onderwijzer met beide handen volle accoorden grijpt, zoo zal hij zijn' eigen' toon moeijelijk hooren, en daardoor niet kunnen beoordeelen, of hij zuiver zingt of niet. 2o. Wil hij de krachtige begeleiding overschreeuwen, zoo zal hij ligtelijk door te hevige inspanning in een nog erger detonéren vervallen, en zal hij de ademhaling niet kunnen beheerschen. 3o. De vele harmonische neventoonen zullen zijn gehoor in verwarring brengen. 4o. De dagelijksche ondervinding leert, dat een op een goed instrument zeer zacht aangegeven toon zich eer den weg tot het gehoor baant en gemakkelijker ingang vindt, dan een, die door overdreven inspanning van krachten schreeuwerig wordt. Op bl. 33 missen wij met leedwezen de aldaar te huis behoorende onderrigting nopens de juiste uitspraak der klinkers, tweeklanken en medeklinkers, eene gaping, welke, in aanmerking van het hooge gewigt der zaak, het Werk, in zijn geheel beschouwd, niet | |
[pagina 670]
| |
tot eere verstrekt. Zelfs eenige wenken over dit onderwerp ontbreken; want hetgeen op bl. 45 over de houding van den mond bij de 5 klinkers gezegd wordt, is daartoe onvoldoende. Waarom de Vertaler van eene keelstem spreekt, waar de Italiaan voce di testa, de Franschman voix de tête, de Duitscher Kopfstimme zegt, is ons niet duidelijk. Immers daar, bij de vorming der faucettoonen, het voorhoofd, de kaken en de neusgaten (en alzoo alle deelen van het hoofd) in werking zijn, zoo is de algemeene benaming van kopstem veel doelmatiger. Hierbij komt nog, dat men onder de uitdrukking keelstem gewoonlijk verstaat: eene gebrekkige manier, om den toon te vormen, gelijk de Vertaler zelf op bl. 42 getuigt, wanneer hij zegt: ‘zulk eene onmatige mondopening veroorzaakt, dat de stem in de keel wordt gevormd.’ Dit zijn de voornaamste bedenkingen, welke ons bij het lezen van dit Werkje zijn voorgekomen. En toch, gelijk wij hierboven zeiden, is het een zeer nuttig en lezenswaard geschrift, ja wij zouden het gaarne in handen van elken zangonderwijzer en zanger zien, mits het daarin geschrevene niet onder de pia vota mogt blijven. |
|