Jacob Eerlijk, door Kapitein Marryat, uit het Engelsch, in II deelen.
Te Amsterdam bij J.M.E. Meijer 1837.
Onder de tegenwoordig levende romanschrijvers bekleedt Marryat eene uitstekende plaats. Men heeft hem met Walter Scott, Cooper, en wien niet al? vergeleken. O die hatelijke vergelijkingen! zij geven een scheef denkbeeld, zoowel van den eenen als van den anderen Autheur. Vergelijk, zoo gij wilt, Bavius met Maevius: zij lijken op elkander, zoo als alle slechte Autheurs in de grondtrekken op malkaâr gelijken: maar niet Horatius met Virgilius, niet Virgilius met Ovidius. Het komt hier op aan: is Marryat al of niet een echt humoristisch schrijver? Zoo ja, eilieve! waar is dan de school, waarin men malkaâr tot humoristen vormt? Wij bidden u, wijs haar ons: wij zouden ook zoo heel gaarne een weinigje humorist zijn! Neen, neen, karakters als die van Dominé Dobbs, van den ouden en jongen Tom, van Stapleton en Maria dragen even zoo goed het eigen cachet van Marryat, als de personen van Scott, Cooper, Bulwer of Spindler, met wie men ze zou willen vergelijken, eigen scheppingen van deze zijn: de Natuur is te rijk, om twee geniën in dezelfde moule te gieten. Van ieder waarachtig talent is waar, wat Byron van Sheridan zegt:
Nature form'd but one such man
And broke the die in moulding Sheridan!
De arme kunst alleen heeft ééne snede voor honderd gestalten. Nog eens: een mensch vormt geen' mensch als Marryat.
Men ziet, dat wij met bovenstaanden roman veel op hebben. Inderdaad, het is een meesterstuk, een meesterstuk van ware luim; er is een schat van geestigheid in, die alleen door de diepte van gevoel, welke er ontwikkeld is, overtroffen wordt. Wij hebben maar ééne aanmerking: hier en daar mogt de teekening wel wat meer omsluijerd zijn en, hetgeen nog erger is, niet overal wordt het heilige met dien eerbied behandeld, die er aan toekomt. De vertaler had wèl gedaan, op zulke plaatsen het snoeimes te gebruiken. Over het algemeen kon de vertolking beter zijn. Wij ontveinzen ons daarom de moeite der overbrenging van zulk een' scheepsroman niet; maar dit neemt de billijkheid onzer aanmerking niet weg. Vooral zijn de menigvuldig er in voorkomende liedjes zeer mishandeld: het is jammer, ze zijn anders zoo geestig.
Er meer bij te voegen ware overbodig; een' roman, als die voor ons ligt, analyseert men niet; men geeft elkander met een droevig-lagchend gezigt het boek over, dat is alles. Wij willen bij het overgeven er van aan den lezer hem, bij wijze van aanbeveling, op een enkel blad wijzen.
Jacob Eerlijk werd opgevoed door een' Dominé, de oorspronkelijkste figuur uit het boek. De man heette Dobbs, of, zoo als hij zich gaarne liet noemen, Dobiensis. Hij was het hoofd eener