De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 543]
| |
I. Inleiding tot de Taal- en Redeneerkunde, ten dienste van aankomende Schoolonderwijzers; door G. van Zeel. Te Rotterdam, bij A. Wynands, 1837, kl. 8o. 142 bl.Dit is een nuttig Boekje, dat wij niet alleen elken aankomenden Onderwijzer, maar ieder aanbevelen, die zuiver wil leeren denken, en zijne gedachten duidelijk wil leeren uitdrukken. Het geheel is in drie Hoofdafdeelingen gesplitst, van welke de eerste de woordgronding of Etymologie (bl. 1-37) bevat, en waarin gehandeld wordt over de woorden in het algemeen en over die, welke een voorwerp uitdrukken, de zelfstandige naamwoorden, zoowel de zamenvattende (concrete) als de afgetrokkene (abstracte), en de voornaamwoorden. Hierop gaat de Schrijver over tot de woorden, die een kenmerk aanduiden, en spreekt over de verklaring en verdeeling der kenmerken, over de woorden zelve, die een kenmerk aanduiden; de zelfstandige - de bijvoegelijke - en de werkwoorden. Met eene beschouwing van het bijwoord, de voorzetsels, de voegwoorden en tusschenwerpsels, wordt deze Afdeeling besloten. De woordvoeging of Syntaxis maakt den inhoud der tweede Hoofdafdeeling uit (bl. 38-112), in welke gesproken wordt over den volzin in het algemeen, het zelfstandig naamwoord, het bijvoegelijk naamwoord en het werkwoord als gezegde of praedicaat, en vervolgens over den aanwijzer der betrekking of het voorzetsel, en over het bijwoord. Hierop wordt over de verbinding der woorden tot volzinnen gehandeld en de onderscheidene soorten van volzinnen, benevens de verkorting der nevenzinnen, die der adjective, substantive en adverbiale volzinnen beschouwd. De ellipsen, het koppelen, de zamentrekking en de onderschikking der volzinnen worden daarop behandeld; waarna de Schrijver overgaat tot de periode, de woordschikking of constructie in het algemeen, de opvolging der woorden, zoowel de natuurlijke al de omgekeerde, de opeenvolging der volzinnen, de plaatsing van de gekoppelde en die der ondergeschikte volzinnen, het gebruik der tijdvormen in het algemeen, en die der niet betrekkelijke en der betrekkelijke in het bijzonder, het gebruik der wijzen, zoowel der aantoonende, bijvoegende als gebiedende wijze, en eindelijk de leesteekens. De derde Hoofdafdeeling omvat de redeneerkunde of Logica (bl. 112-138) en handelt over de begrippen, hunne hoedanigheid en vergelijking ten opzigte van hunnen omvang of uitgebreidheid, hunne bepaling, onderscheiding en verdeeling; over de oordeelen, de sluitredenen, zoowel de stellige en voorwaarde- | |
[pagina 544]
| |
lijke als scheidende, en ten slotte over de algemeene en bijzondere kenteekens van de valschheid der sluitredenen. Gelijk uit deze inhoudsopgave blijkt, wordt hier alles beknopt, doch tevens duidelijk, voorgedragen. De regels worden door gepaste voorbeelden opgehelderd, en wij willen niet ontveinzen, dat wij, benevens vele juiste, ook eenige scherpzinnige opmerkingen hebben aangetroffen. Het spreekt van zelfs bl. 34, moet zijn: het spreekt van zelf. | |
II Nieuwe Hoogduitsche Spraakleer, voornamelijk naar de spraakkunstige Werken van J.C.A. Heyse bewerkt, ten gebruike voor Nederlanders, door J.H. Behrns, Lector in de Nieuwere Talen aan 's Rijks Athenaeum te Franeker. Te 's Gravenhage, bij K. Fuhri, 1837, 8o. 354 bl.Men late zich niet door het jaartal 1837, op den tilel aangegeven, misleiden en in den waan brengen, dat men hier een nieuw Werk ontvangt. Het is hetzelfde Boek met al zijne deugden en gebreken, dat in 1832 te Franeker bij G. Ypma is uitgegeven en nu de eigendom van den Heer Fuhri te 's Gravenhage geworden is, die er een nieuw titelblad vóór geplaatst heeft. Het zoude overtollig zijn deze geheel onveranderde spraakleer, na een tijdverloop van zes jaren, op nieuw te beoordeelen; vooreerst dewijl dit destijds in eenige onzer tijdschriften is geschied, en ten tweede, dewijl de Heer Behrns zelf ondertusschen met de leemten in zijn Werk genoegzaam zal bekend geworden zijn. Mogt eene tweede uitgave dezer Spraakleer noodzakelijk worden, dan geven wij den Schrijver in bedenking, of het 1o niet beter ware het geheele hoofdstuk over de herleiding en ortographie der Hoogduitsche woorden (bl. 18-66), om redenen, door den Heer B - zelven, bl. 66, § 137, opgegeven, achterwege te laten; 2o of de verbuigingsleer der zelfstandige naamwoorden niet op eene meer duidelijke wijze konde behandeld en voorgedragen worden; en 3o of de opstellen ter oefening, hoezeer op zichzelve nuttiger en onderhoudender, dan in de meeste Grammatica's het geval is, niet doeltreffender konden gekozen worden en meer overeenkomstig de taalregels, bij welke zij gevoegd zijn. Immers gebeurt het nu niet zelden, dat een opstel van hoegenaamd geene, of althans van zeer weinig toepassing is op den regel, voor welken het bestemd is. En eindelijk raden wij den Schrijver, om bij eene vernieuwde uitgave voor eene goede correctie te zorgen. | |
III. Beknopte Engelsche Spraakkunst, door D. Bomhoff, Hzn. Naar de beginselen van H.E. Lloyd, of inleiding tot de nieuwe Engelsche Spraakk. van laatstgen. Nijmegen, J.F. Thieme, 1838. kl. 8o. 203 bl.Het was een goede inval van den Heer Bomhoff, om de uitge- | |
[pagina 545]
| |
breidere Engelsche Spraakkunst van Lloyd, vroeger door hem voor Nederlanders bewerkt en uitgegeven, in eenen beknopteren vorm, die meer voor kinderen geschikt was, te vervaardigen. De taalregels worden kort en duidelijk voorgedragen; de opstellen zijn talrijk genoeg en voor elken regel zeer gepast gekozen, en wij beschouwen het geheele Werkje als eene aanwinst voor de jeugdige beoefenaars der zeer belangrijke Engelsche Taal. | |
IV. H.F. Rehm's Regelen van voorzigtigheid voor Ouders en Leermeesters, die hunne Kinderen of Kweekelingen eenig onderrigt omtrent de voortteeling willen mededeelen, en hen waarschuwen voor wellusten en onkuischheid. Naar de eerste Hollandsche uitgave vrij bewerkt door R. van Wijk, Jacobuszoon, Phil. Theor. Mag. Litt. Hum. Doct., Rector aan het Gymnasium te Kampen. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme, 1837, 8o. 142 bl.Het kiesche en hoogstgewigtige onderwerp van dit Werkje wordt door den Schrijver op eene eenvoudige, geleidelijke en treffende wijze behandeld. U, Ouders en Opvoeders, wien het waarachtig geluk uwer Kinderen en Kweekelingen aan het harte ligt, u prijzen wij de behartigingswaardige lessen en wenken, hier gegeven, dringend ter overdenking en uitoefening aan. Het is een man van ondervinding, die tot u spreekt; het is een vader, die u zijne opmerkingen mededeelt, en wien gij gaarne met ons eene eervolle plaats zult aanwijzen naast eenen Tissot, Salzmann, Oest, Vogel, Faust en andere mannen, die zich, door hunne Geschriften ten behoeve van het opkomend geslacht, hoogst verdienstelijk gemaakt hebben. Bewerking en uitvoering laten niets te wenschen over.
A. | |
De reizen en lotgevallen van Kapitein John Ross, op zijne ontdekkingstogten naar de Noordpoolgewesten. Voor jonge lieden. Met zes Platen en eene Kaart. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amsterdam, bij Ten Brink en De Vries, 1837.Na zoo vele bij herhaling aangewende pogingen, om eene noordelijke doorvaart naar de Stille Zee te ontdekken, moest zeker de reis door Kapitein Ross, te dien einde in 1829 ondernomen, en waartoe een vermogend Engelschman, Felix Booth, ƒ200,000 voorschoot, algemeene belangstelling verwekken, eene belangstelling, welke zijne terugkomst, na een meer dan vierjarig afwezen, op een tijdstip, dat geheel Engeland van zijn dood meende verzekerd te zijn, niet weinig moest vermeerderen. Want, hoezeer hij die gewenschte doorvaart niet ontdekte, zijne onderzoekingen geven de stellige verzekering, dat zij niet bestaat, en maken daardoor een einde aan de zoo kostbare ondernemingen, door | |
[pagina 546]
| |
onderscheidene volken vroeger en later uitgerust, met het doel die op te sporen. De oorspronkelijke beschrijving, die Kapitein Ross van dezen togt naar zoo onherbergzame oorden gegeven heeft, is, hoe belangrijk zij voor de wetenschappen te achten zij, uit haren aard te omslagtig en te dor, om als leesboek der jeugd te worden in handen gegeven, en wij kunnen het dus niet dan goedkeuren, dat een Hoogduitsch Schrijver de Lotgevallen van Kapitein Ross voor jonge Lieden heeft bearbeid, en dat men de bearbeiding in onze taal heeft overgebragt; vooral dewijl het vóór ons liggende Boekje getuigt, hoe zeer Schrijver en Vertolker voor die taak berekend geweest zijn. In 32 Afdeelingen of Hoofdstukken gesplitst, worden de tien eerste gebezigd, om een overzigt te geven omtrent de vroegere naar die barre gewesten ondernomene reizen, ten einde den jeugdigen lezer op het regte standpunt te plaatsen, om het belangrijke van des Heeren Ross omzwervingen en ontdekkingen te kunnen beoordeelen. Wij vinden hier alzoo kortelijk melding gemaakt van de togten en lotgevallen van Manson, Cabot, Bobert Thorne, Hove, Willoughby, Barrow, Frobisher, Willem Barends, Linschoten, Jacob van Heemskerk, Jan Cornelisse Rijp, Hudson, Button, Baffin, Fox, James en Phipps, alsmede van de reizen door Ross en Buchan in 1818 en van Parrey in 1819, 1821 en 1824 ondernomen. En zoo geleidt de Schr. zijne lezers, als ware het ongemerkt, tot den 23sten Mei 1829, het tijdstip, dat de Victoria Londen verliet, om, als stoom- en zeilschip uitgerust, onder het bevel van Ross den ontdekkingstogt aan te vangen, die wel de laatste zijn zal, met een gelijk doel ondernomen. In de volgende afdeelingen levert de Schrijver een beknopt uittreksel uit het Dagboek van Kapitein Ross, vergeleken en vermeerderd met hetgeen door William Light, Proviandmeester aan boord der Victoria, over deze reize is in het licht gegeven, terwijl de daartoe gekozen vorm, van Gesprekken van eenen vader met zijne kinderen, hem geschikte aanleiding geven, om dat alles nader te verklaren en op te helderen, wat zulks voor zoo jeugdige lezers noodwendig behoefde, om goed te worden begrepen. Wij moeten erkennen, dat wij het Boekje, hetwelk 247 zeer compres, doch duidelijk gedrukte bladzijden beslaat, met genoegen hebben gelezen, en dat wij het, als eene onderhoudende en leerzame lektuur voor jonge lieden, met volle ruimte kunnen aanprijzen; terwijl de gesteendrukte Platen en Kaart zeer geschikt zijn om den lezer in staat te stellen, zich van een en ander eene meer duidelijke voorstelling te maken. Hier en daar wordt het verhaal, dat reeds op zich zelf door de beschrijving der onderscheidene ontmoetingen met de Esquimo's, de weetgierige jeugd boeijen moet, niet onaangenaam afgewisseld | |
[pagina 547]
| |
door de mededeeling van een en ander, dat de aandacht van jonge lieden zeker zal verlevendigen, zoo als b.v. dat de naam Grog aan een' rok van den Engelschen Admiraal Vernon ontleend is; - dat het klokkenluiden op den middag (ook nog in ons Land op sommige plaatsen in zwang) afkomstig is van een Pauselijk bevelschrift in de 16e eeuw, gegeven bij de instelling van openlijke gebeden, tot afwending van de rampen, die men van den toenmaals aan den Hemel schitterende komeet, welke later naar Halley genoemd werd, vreesde, en diergelijken. | |
Fernando. De Geschiedenis van eenen jongen Spaanschen Graaf. Naar het Hoogduitsch van C. Schmid. Te Amsterdam, bij Ten brink en de Vries, 1836.Dit verhaal, tot hetwelk eene ware gebeurtenis den grondslag moet gelegd hebben, is geheel in den lieven, voor de jeugd, zoo geschikten trant van Schmid behandeld, en de groote waarheid, er bestaat geene ware gelukzaligheid op aarde zonder deugd, en er bestaat geene ware deugd zonder Godsdienst, op eene aanschouwelijke wijze doeltreffend voorgesteld, zoodat niet slechts jonge lieden, maar ook volwassenen dit Werkje met genoegen zullen lezen. | |
Manuel moral ou receuil de 67 maximes etc. Utrecht, chez Robert Natan, 141 bl., kl. 8o.Een Werkje in de Fransche taal van den Dichter der bekende Morale de l'Enfance, thans herdrukt, met het blijkbaar oogmerk, om het tot een Lees- en Vertaalboekje voor de meer in jaren gevorderde jeugd te doen strekken. De omslag, het papier en de druk zijn zeer net. De inhoud? is gedeeltelijk niet kwaad, doch voor Maximes morales komt er wat al te weinig moraal in; namelijk niet meer dan de 1e, 39 en 67 maximes. De titel had dus behooren te zijn: Maximes de conduite, of iets van dien aard. Gaarne hadden wij Nos 56, 57, 58, 59, 64 en 65 weggelaten gezien, wijl deze, No. 56 b.v., inhouden: Soyez pour vos enfants un véritable père.
Welke aanbeveling en dergelijke, in de andere aangehaalden, voor jonge lieden, die nog een woordenlijstje behoeven, om dit waarlijk niet moeijelijke Fransch te verstaan, prematuur schijnt. En nu dat Woordenlijstje in vier talen, hetwelk bijna evenveel plaats beslaat als de tekst: waartoe dient dat? Bij gebrek van een' Dictionnaire? Maar jonge lieden, die Fransch, Duitsch en Engelsch leeren, mogen voorondersteld worden de noodige hulpmiddelen te bezitten. Deze Woordenlijstjes geven wel eenig gemak, doch verhoogen gewoonlijk den prijs der Schoolleesboeken, te veel, om ze niet af te raden. |
|