bij zijne moeder. Jan van Arkel verneemt zoodra niet, dat hij op het Slot der geliefde zijner jeugd is, of hij werpt zich te paard, en vertrekt voorts naar Vlaanderen. Later gevangen genomen en naar Holland gevoerd, smacht hij in de gevangenis te Zevenbergen. Roderik neemt het besluit zijnen natuurlijken vader te redden. Dit gelukt hem; maar hij wordt het slagtoffer van het zwaard des vervolgenden vijands. De Heer Van Arkel wordt in zijne heerlijkheden Lederdam en Schoonrewoerd hersteld en - sterft.
En nu ons oordeel. Het beste, dat wij in het stuk vinden, is de voorstelling der geschiedkundige feiten, die, met weinige uitzonderingen, der waarheid getrouw worden voorgesteld; maar de romantische inkleeding is eigenlijk - wij moeten het bekennen - beneden alle kritiek.
Wij willen er toch iets van zeggen; men mogt ons anders ligt van eene apodictische veroordeeling beschuldigen.
Vooreerst missen wij een' hoofdpersoon in dit tafereel. Noch Roderik, noch Frederik, veel minder Jan of Willem van Arkel kunnen daarop aanspraak maken. Ten anderen bestaat er zoo min verband tusschen de geschiedkundige feiten, welke ons worden medegedeeld en het romantische tafereel, als tusschen de tooneelen, aan het scheppend vernuft van den Schrijver ontleend, onderling. Het zijn fragmenten der Geschiedenis, achteloos daarheen geworpen, tusschen fragmenten der verdichting, en welke verdichting? de ontvlugting uit een' toren, de ontvoering van een meisje (zonder dat men verneemt, of Brederode dit uit liefde voor haar of uit eenige andere oorzaak zoude gedaan hebben), voorts belegering van een kasteel, een aanval van roovers, nogmaals eene ontvlugting en nog eenige alleronbeduidendste tooneelen. De S. schijnt op goed geluk ter neêrgeschreven te hebben, wat hem voor den geest kwam, en op de laatste bladzijde nog niet datgene gehad te hebben, waarmede men dient te beginnen - een plan. Bovendien is niet één tooneel behoorlijk uitgewerkt of kan ons een oogenblik boeijen. De stijl is beneden het middelmatige en dikwerf duister. Het Boek krielt van drukfouten, hoezeer de S. er slechts ééne opgeeft, en de uitvoering is tamelijk wèl.
Ziedaar ons oordeel over een Boek van 179 bladzijden, hetwelk wij ex officio gelezen hebben, hoezeer het ons moeite kostte. Zoo het beschaafd publiek er den moed toe heeft, het worde door onpartijdige lezers, zoo als wij, gelezen, en ik zoude mij schamen, zoo er één bevoegd regter optrad, die niet met mij verklaarde, dat de Schrijver aan zijne Romantische Muze maar voor altijd naar afscheid moet geven.