en van de wetgeving op den handel historisch zou hebben onderzocht, getoetst en beoordeeld, daarbij altijd zijn hoofddoel, de In- en Uitgaande regten, voor oogen houdende.
Doch niets hiervan. Het Boekje van den Heer Van Hees is onbeduidend, hetzij men hier eene bijdrage tot de handelsgeschiedenis, of tot die der belastingen, hetzij men een staatshuishoudkundig onderzoek, hetzij men eindelijk eene brochure van den dag bij gelegenheid der toen voorgedragene wijzigingen in het tarief meent te lezen. Het geheel is onvolledig, oppervlakkig, onduidelijk.
De Schrijver begint met op te merken, dat in de 15e en 16e eeuw zich in de rigting der staatkundige begrippen geen enkel groot denkbeeld ontwikkelde; maar schijnt het der moeite niet waardig te keuren een oogenblik stil te staan bij het onderzoek, waardoor de handel in die tijden dan toch wel zoo bijzonder mag hebben gebloeid. De vorsten (dus vervolgt hij) besteden weinig of geen arbeid aan haar; (aan wie? de Schrijver vergeet dit te zegeen). Ook de wetenschap des Kardinaals Ambroise bepaalde zich, om op de gemakkelijkste wijze geld te krijgen. (Ik zou gelooven, dat de staatshuishoudkundige kennis van menig Minister ook thans nog in niet veel anders bestaat). Belastingen van verschillenden aard waren alleen de middelen om de meer en meer strijdende behoeften te bestrijden; (waarmede strijdende? de Heer V.H. verzuimt dit er bij te voegen).
Op deze wijze voortgaande, worden (want wij moeten ons bekorten) circa 4 eeuwen in circa 4 bladzijden afgehandeld. De Schr. komt dus tot eene beschouwing der drie stelsels, het mercantiele, physiocratische en industriëele, waarin niets voorkomt, dat niet in bijna ieder Handboek over Staatshuishoudkunde, beter ontwikkeld, en vooral duidelijker voorgesteld wordt.
Van bl. 13 af wordt een vrij onbepaald overzigt van den bloei des Vaderlands als handelsstaat gegeven, en worden eenige oorzaken, die hiertoe medewerkten, opgenoemd. Eerst op bl. 17 begint de Schrijver over de wetgeving op Handel en Zeevaart te spreken. De geest van het handelsstelsel der Republiek wordt hierop geschetst, als zich oplossende in verbodswetten of hooge regten. Deze geest vertoonde zich in eene menigte Tractaten van dien tijd, en zelfs in het Tarief van 1725. Hoe gewigtig de gevolgen waren bleek uit de beide oorlogen met Engeland, onder Cromwel en Karel II, uit dien met Lodewijk XIV en uit den Engelschen oorlog van 1781.
Na dit alles als ter loops en zonder eenig grondig onderzoek te hebben aangevoerd, komt de Heer V.H., bl. 20, eensklaps weder op den bloei des handels in de 17e eeuw, op het verval beginnende met 1720, en op de Propositie van Zijne Doorluchtige